2-78 | 2-78 |
De voorzitter. - Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Op 18 oktober jongstleden heb ik een verzoek ingediend tot het stellen van een vraag om uitleg over de defederalisering van ontwikkelingssamenwerking in het kader van het Lambertmontakkoord. Niet alleen de politieke wereld, maar ook het maatschappelijke middenveld maakt zich zorgen over de ontwikkelingen op het vlak van ontwikkelingssamenwerking en de internationale solidariteit.
De jongste dagen is die ongerustheid nog sterk toegenomen. Men zou kunnen zeggen dat we van de regen in de drop zijn terecht gekomen, want na de aangekondigde defederalisering wordt een nieuwe hervorming aangekondigd. Zo publiceerde De Standaard deze week elementen uit de Copernicusnota van de regering. Zelf had ik eerder al geruchten over die hervorming opgevangen. Volgens al die berichten zouden de diensten van de staatssecretaris grotendeels worden ontmanteld en geïntegreerd bij Buitenlandse Zaken. Nochtans had de staatssecretaris in de loop van de voorbije maanden in antwoord op verschillende vragen om uitleg duidelijk verklaard dat hij van plan is de hervormingen die in de vorige regeerperiode na ruim parlementair overleg werden goedgekeurd, eerlijk uit te voeren zodat de diensten van Ontwikkelingssamenwerking eindelijk normaal zouden kunnen functioneren.
Het is zeker niet mijn bedoeling een demagogisch betoog te houden, maar ik maak me erg ongerust over de gang van zaken. Zoals het NCOS vraag ik mij af hoelang men nog zal blijven sollen met ontwikkelingssamenwerking. Hoelang zal de staatssecretaris dat blijven aanzien? Ik hoop dat hij ons in zekere mate zal geruststellen. Kan hij ons meedelen hoever zijn bevoegdheid in het departement Ontwikkelingssamenwerking reikt? Hij distantieert zich van de beslissing om ontwikkelingssamenwerking te defederaliseren. Ik ben het met hem eens dat deze beslissing uiterst betwistbaar is.
Niettegenstaande het standpunt van de staatssecretaris zien we dat met de door de minister van Ambtenarenzaken geschreven Copernicusnota die strategisch gezien in de kaart speelt van de minister van Buitenlandse Zaken, de diensten en het budget van Ontwikkelingssamenwerking worden overgeheveld naar een ander departement. Indien het enkel om bevoegdheden en personen ging, zou het nog niet zo dramatisch zijn, maar het gaat over een vermenging van bevoegdheden en belangen en we hebben in het verleden gezien waartoe dat aanleiding kan geven.
Bij deze gelegenheid wil ik de staatssecretaris met de steun van het Parlement - althans met de onze -aanmoedigen om zijn bevoegdheid te claimen, om voor zijn departement op te komen en zijn beleid uit te bouwen volgens de noden van de ontwikkelingslanden, en zelf vanuit die logica de grote lijnen en de fundamentele opties van zijn departement te bepalen. Ik hoop dat hij ons op dat punt vandaag kan geruststellen en dat we niet tot de conclusie moeten komen dat zijn departement als pasmunt wordt gebruikt om andere belangen te dienen, de ene al eerbaarder dan de andere, bijvoorbeeld het bijeenhouden van de coalitie, het evenwicht bewaren tussen gewesten en gemeenschappen.
In de wandelgangen wordt gezegd dat de regering van plan is om begin 2001, dus over enkele weken, een ontwerp van bijzondere wet in te dienen om Ontwikkelingssamenwerking te defederaliseren minstens gedeeltelijk, tegen 2004. Met die bijzondere wet zou die principiële beslissing al dan niet getrapt of conditioneel door het Parlement worden geloosd. Ik vraag mij wel af of er daarvoor een bijzondere meerderheid zal bestaan. Kan de staatssecretaris mij bevestigen dat de regering aan die tekst werkt en dat die binnenkort bij het Parlement wordt ingediend. Ik stel die vraag hier vandaag omdat ik niet aanwezig kon zijn in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging toen de staatssecretaris daarover een aantal verduidelijkingen heeft gegeven. Naar ik heb vernomen zou in die commissie beslist zijn dat de Senaat in de komende maanden de kans zou krijgen om rustig te debatteren over de overheveling van ontwikkelingssamenwerking of bepaalde onderdelen daarvan. Wat is de zin van zo een debat dat tijd in beslag neemt om specialisten te horen, als de regering toch de bedoeling heeft een ontwerp van bijzondere wet in te dienen. Een bijzondere wet geeft in het Parlement alleen aanleiding tot een academische discussie, want de principiële en institutionele discussie daarover wordt elders gevoerd.
Ik kom nog even terug op een aantal overwegingen ten gronde met betrekking tot de mogelijkheid om ontwikkelingssamenwerking geheel of gedeeltelijk over te hevelen naar de gemeenschappen en de gewesten. Om verschillende redenen wil ik bij die mogelijke overheveling een belangrijk voorbehoud maken. Wij vragen ons af of het wel opportuun is dit te doen en nog wel op dit moment, nu men de recente hervormingen pas begint toe te passen. Wij hebben ook vragen bij de manier waarop deze beslissing werd genomen, zonder de medewerking van de Staatssecretaris en zonder het middenveld hierover te horen.
Wat mijn partij betreft, wil ik daar wel aan toevoegen dat wij op een partijcongres in 1984 reeds hebben gezegd dat wij, wat de langere termijn betreft, voorstander zijn van een regionalisering van ontwikkelingssamenwerking, minstens voor een aantal departementen. Wij doen daaraan vandaag principieel geen afbreuk, maar wij willen het nu niet gerealiseerd zien om verschillende redenen die zowel het federale beleidsniveau als het gemeenschapsniveau betreffen. Federaal moeten zoals gezegd de nieuwe structuren een kans krijgen en moet het budget aangewend kunnen worden. Wij willen dat het Zuiden met het geld dat voor samenwerking wordt uitgetrokken wordt gediend en dat een aantal goede acties worden opgezet. Ook op het niveau van de gemeenschappen is dit geen goed moment voor een overheveling. Het is duidelijk dat het Vlaamse ontwikkelingsbeleid nog niet klaar is voor het opnemen van nieuwe bevoegdheden. De bevoegde Vlaamse minister, de heer Anciaux, heeft het budget voor ontwikkelingssamenwerking gereduceerd. Hij geeft de aanzet tot een horizontaal beleid, maar de structuren daarvoor zijn nog niet uitgebouwd. Daarmee wil ik niet zeggen dat een beleid van ontwikkelingssamenwerking op dit niveau niet kan slagen, maar wel dat men nog niet klaar is om op korte termijn de nodige structuren hiervoor uit te bouwen. Ten slotte vind ik de huidige stand van de staatshervorming ook niet geschikt. Krachtens het Lambermontakkoord zullen ook andere bevoegdheden, zoals de landbouw, worden overgedragen. Dit gaat gepaard met een aantal moeilijkheden. Mijn partij is samen met andere de architect van het hele federaliseringsproces en weet dat dit een omzichtige, beredeneerde aanpak vereist. Het subsidiariteitsbeginsel wil dat de juiste bevoegdheid op het meest geschikte niveau wordt uitgeoefend. Vandaag is niet aangetoond welke het juiste niveau zal zijn voor ontwikkelingssamenwerking. Ik pleit ervoor dat het nieuwe federale beleid een kans krijgt en dat de genomen beslissingen worden getoetst aan dat nieuwe kader.
Wij willen deze overheveling dus nu niet, maar ook niet op deze manier. Er is over deze beslissing namelijk geen meerderheid binnen de meerderheid, er is geen overleg geweest met de NGO's, zij werd inhoudelijk totaal niet voorbereid. Hiervoor treft de Staatssecretaris geen enkele schuld, want hij werd bij deze beslissing niet betrokken. Zijn partij is evenwel vertegenwoordigd in het kernkabinet en ik vraag mij toch af waar de coherentie in de visie van zijn partij gebleven is, bijvoorbeeld als ik luister naar zijn verklaringen en naar die van de Agalev-fractieleider in de Vlaamse Raad.
Wij hebben de grootste twijfels over de koehandel rond dit departement. Wellicht werd een en ander tegenover elkaar afgewogen. Dat is de prijs die moet worden betaald als moet worden gewerkt met een meerderheid die uit zoveel partijen bestaat met zoveel uiteenlopende visies. De beslissing is eens te meer gevallen op een nachtelijk uur na lange onderhandelingen.
Uit de Copernicus-nota blijkt de onmetelijke arrogantie van de bestuurders in de manier waarop ze omgaan met bestuurlijke departementen, met beleid, met mensen die door dat beleid worden geviseerd. De tijd is voorbij om op een dergelijke arrogante manier aan politiek te doen. Men moet niet zijn eigen belangen dienen. Men mag zijn eigen dogmatische inzichten hebben, maar ze moeten hun doel dienen. Dat is de politieke aanpak die wij voorstaan.
De vraag rijst of de regering er goed aan doet de ontwikkelingssamenwerking te defederaliseren. Zou het geen betere optie zijn te spreken over én Vlaams én federaal dan over óf Vlaams óf federaal, rekening houdend met de manier waarop we in ons land aan ontwikkelingssamenwerking doen? Ik heb daartoe verschillende argumenten. Onze meeste ontwikkelingsprojecten zijn geïntegreerde projecten waarin onderwijs, gezondheidszorg en economische ondersteuning met elkaar verweven zijn. Hoe kan nog een coherent beleid worden gevoerd als dit alles wordt opgesplitst? Verder zal de gebonden multilaterale hulp nog altijd van het federale niveau moeten uitgaan. Hoe kan de bilaterale hulp daarvan worden losgekoppeld en toch een coherent beleid worden gevoerd? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat het ontwikkelingsbeleid goed gekaderd blijft binnen de andere doelstellingen van het buitenlands beleid? Ik heb het dan niet over onze eigen Vlaamse of Belgische belangen, maar over bepaalde waarden van democratie, good governance, conflictpreventie enzovoort. Hoe kunnen dergelijke doelstellingen worden nagestreefd als de centrale verantwoordelijkheid van het ontwikkelingsbeleid uit elkaar wordt gerukt? Ik zeg niet dat het niet kan. Ik heb geen glazen bol en ben geen hyperdeskundige. Een en ander moet mogelijk zijn als goede samenwerkingsakkoorden worden afgesloten en afspraken worden gemaakt. Maar het is niet aangetoond dat het kan. In andere federale staten blijft het ontwikkelingsbeleid gecentraliseerd. Ik hoop dat de Senaat de kans zal krijgen om de betreffende studie door te nemen en dat wij niet gedwarsboomd worden door een snel goedgekeurde bijzondere wet.
De begroting voor ontwikkelingssamenwerking werd verhoogd. We vinden dit goed. De regering krijgt de steun van een goede conjunctuur. Er is duidelijk veel geld. Dat blijkt uit de vele beloften van de regering. Zij beloofde 0,7%. Die zit er vandaag niet in. (Uitroepen bij de VLD)
Ik ben daarvan ook voorstander. We zijn dus bondgenoten. Maar de vraag is toch hoe effectief het beleid zal zijn als de relatief beperkte budgetten over verschillende bestuursniveaus moeten worden verdeeld.
Dus is mijn antwoord niet dogmatisch dat we van meet af aan moeten stellen dat regionalisering niet mogelijk is. Dat kan op termijn, in bepaalde voorwaarden en mits afspraken over bepaalde onderdelen van het ontwikkelingsbeleid. Zou het niet veel pertinenter zijn elk bestuursniveau aan te moedigen om aan ontwikkelingsbeleid te doen en daarvoor eigen middelen in te zetten, om deskundigheid te verwerven en om solidariteit en partnership uit te bouwen, bijvoorbeeld van onze regio's met regio's in het Zuiden, van onze gemeenten met gemeenten in het Zuiden, van onze ondernemingen met ondernemingen in het Zuiden, enzovoort. Op die manier kunnen we een nieuwe samenleving uitbouwen. Met de en/en-formule die ik voorsta, zullen we veel verder komen dan met de of/of-formule die door de regering wordt vooropgesteld.
Het zal me boeien te luisteren naar het standpunt van de staatssecretaris over de decentralisering van ontwikkelingssamenwerking, over de aanpak van de regering en de kalender voor het indienen van een eventuele bijzonder wet en het debat dat hierover in het Parlement kan worden gevoerd, over het doorkruisen van deze operatie door de uitgelekte Copernicusnota en de implicaties daarvan en over de autoriteit die de staatssecretaris in zijn departement heeft en de betekenis die hij hieraan hecht als staatssecretaris en als vertegenwoordiger van zijn partij en hoever hij zal gaan om zijn visie hieromtrent door te drukken.
Ik besluit door te benadrukken dat de finaliteit van dit beleid moet primeren. Een ontwikkelingsbeleid moet worden uitgebouwd: niet op basis van alle mogelijke principes - we hebben principiële inzichten, namelijk het raam waarbinnen we werken - maar daadkrachtig en effectief, waarbij we ervoor moeten zorgen dat ons ontwikkelingswerk resultaten ressorteert in het Zuiden. Daarover gaat het. Dit is internationale solidariteit.
M. Georges Dallemagne (PSC). - Comme je l'ai dit à cette même tribune voici quelques semaines, la Coopération au Développement vient de sortir d'un énorme chantier qui commence à porter ses fruits.
Tous les acteurs de la Coopération, que ce soient l'administration, la Coopération technique belge, les ONG, et les pays partenaires, sortent enfin d'une période d'incertitude aussi longue que grave. Ils peuvent enfin recommencer à travailler en ayant une idée claire des contours et des axes de la Coopération au Développement.
Pour mémoire, il faut rappeler qu'une loi issue de la coopération internationale a été adoptée par le parlement le 3 mai 1999. Offrant un cadre juridique stable et des lignes directrices fortes, cette loi a jeté les bases d'une coopération au développement de qualité.
Rappelons aussi que l'évaluation indépendante et le contrôle parlementaire ont été renforcés, que le principe de programmation a été mis en oeuvre, y compris pour les ONG, que l'exécution de la politique belge en matière de coopération au développement a été confiée à une structure, la Coopération technique belge, conçue pour agir avec plus de souplesse et d'efficacité que l'administration, et que la DGCI a été intégrée dans le ministère des Affaires étrangères afin de renforcer la cohérence de l'expression internationale de la Belgique.
Or, au détour d'une phrase lapidaire de sa déclaration de politique générale, le gouvernement annonce une décision prise aux petites heures du matin, sur un coin de table, dans le cadre de ce que j'apparenterais, passez-moi l'expression, à un souk de marchandages communautaires : «..., certaines matières de la Coopération au Développement seront également transférées, dès 2004, dans la mesure où elles portent sur les compétences des Communautés et des Régions. ».
Grâce à ces trois lignes obscures, la majorité libérale, socialiste et Écolo a plongé la Coopération au Développement dans le désarroi d'au moins quatre nouvelles années d'incertitude.
Tout laisse à penser que le gouvernement a pris une décision dans le flou le plus absolu, sans en connaître les tenants ni les aboutissants, sans en évaluer les conséquences, sans aucune consultation ni des acteurs ni, semble-t-il, du responsable politique de ce département, c'est-à-dire vous-même, monsieur le secrétaire d'État.
La réaction publique du secrétaire d'État le prouve à ceux qui en douteraient : on ne peut que déplorer le manque d'analyse et de prise en compte du gouvernement quant aux conséquences que la mise en oeuvre de sa déclaration entraîne en ce qui concerne la politique internationale, les stratégies et l'aspect opérationnel de la Coopération.
La fédération des ONG francophones et néerlandophones ainsi que Médecins sans Frontières ont immédiatement exprimé leur désappointement face à un tel manque de professionnalisme.
On peut, par ailleurs, s'étonner de cette décision, qu'aucun motif relatif à la solidarité internationale ne justifie. C'est le résultat d'un nouveau marchandage communautaire, effectué au mépris du sens de l'État et de ce qu'on avait appelé la nouvelle culture politique.
À bien y réfléchir, je ne vois que des inconvénients à une éventuelle régionalisation ou communautarisation de la Coopération au Développement. Elle révèle, en outre, un paradoxe fondamental. Le gouvernement souhaite en effet assumer ses responsabilités dans l'Afrique des grands lacs en menant une politique alliant initiatives diplomatiques et efforts en matière de coopération. Non seulement le ministre des Affaires étrangères accepte aujourd'hui de se priver du levier le plus important de sa politique africaine mais, de plus, une telle réforme n'apportera aucun bénéfice aux pays en voie de développement. Au contraire, elle signifie la multiplication des acteurs, des priorités politiques, des stratégies, et une division des moyens au préjudice de toute notion d'efficacité et de visibilité de l'aide publique belge.
Le morcellement des compétences représente une perte de cohérence à plusieurs niveaux. L'image extérieure de la Belgique, objectif pourtant prioritaire de ce gouvernement, sera brouillée. L'analyse des pays partenaires susceptibles de bénéficier de notre aide doit rassembler les dimensions politique, économique, sociale, et technique. Or, seul le pouvoir fédéral possède l'ensemble des instruments d'analyse nécessaires à cet effet.
Cela met en péril la cohérence de l'aide au Sud, par l'éclatement des responsabilités et des moyens humains et financiers. Le transfert des compétences signifiera aussi la fin de la viabilité de la coopération technique belge dont le taux d'activité passera sous le volume d'activité minimum. En outre, que deviendront la DGCI et ses moyens humains ?
Comment ne pas craindre, par ailleurs, que lorsque le budget de la coopération sera dévolu aux entités fédérées, celles-ci ne soient pas tentées de l'utiliser au bénéfice d'une autre de leurs compétences, soit le commerce extérieur. Ce serait le grand retour de l'aide liée.
La dernière réflexion que m'inspire ce projet est d'y voir un repli identitaire que je regrette. Comment la Belgique pourra-t-elle plaider de manière crédible pour que tous les Rwandais, par exemple, travaillent ensemble, alors que nous ne serions même plus capables de le faire nous-mêmes ? Il s'agit d'un bien mauvais exemple pour des pays en développement, eux-mêmes souvent traversés par des conflits ethniques.
Puisque l'annonce de la prochaine défédéralisation de la coopération au développement suscite plus de questions que de réponses, je vous serais reconnaissant de bien vouloir donner quelques précisions sur les points suivants :
1° Quel est l'inventaire précis des matières qui pourraient être transférées ? A quelles entités ? Quelles sont les matières qui resteraient fédérales ?
2° Quel type de coopération serait visée ? La coopération bilatérale directe ? La coopération indirecte via les ONG ? La coopération multilatérale ? L'aide humanitaire ?
3° Quel sera l'impact budgétaire d'un tel transfert ? Quelles seront les clés de répartition ?
4° Quel serait l'impact de ces décisions sur les nouvelles structures belges de coopération au développement ?
J'aimerais également connaître votre opinion sur la compatibilité entre la décision du gouvernement et les objectifs de la coopération belge au développement ? Si le premier ministre ne semble pas vouloir vous consulter, nous, parlementaires de l'opposition, sommes intéressés par votre opinion. Vous avez déclaré à la presse que vous iriez jusqu'au bout pour vous opposer à la défédéralisation de la coopération au développement. Comment faut-il interpréter cette déclaration ? Quel agenda et quelle stratégie avez-vous mis en place ?
M. Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Je voudrais intervenir brièvement pour suggérer une piste de réflexion à M. le secrétaire d'État. Il serait intéressant, me semble-t-il, de mener une étude comparative sur la façon dont les États fédéraux, et particulièrement les grands États fédéraux, conduisent leur politique de coopération. Je pense aux Etats-Unis, au Canada, à l'Australie, à la Suisse. Ont-ils choisi une approche centralisée ou régionalisée ? Comment d'autres États ont-ils résolu cette contradiction ? Aux Etats-Unis et au Canada, la décentralisation est extrêmement large. En revanche, je sais que ces pays ont gardé de fortes structures de coopération au niveau central, mais peut-être existe-t-il aussi une coopération au niveau des États. Je pense que des réponses à ces questions pourraient éclairer nos débats.
M. Josy Dubié (ECOLO). - Pour compléter les propos de M. Destexhe, je signalerai que nous avons eu une réunion tout à l'heure avec les présidents des différentes commissions et en votre présence, monsieur le président. Le président de la commission des Relations extérieures a suggéré - et je pense que cela a été accepté - que l'on réunisse, au cours de l'année, tous les acteurs concernés et que l'on envisage cette problématique avec l'aide de spécialistes. Nous ne sommes pas forcément tous d'accord, mais il me semble que nous souhaitions tous une coopération efficace au profit de ceux à qui elle est destinée.
M. le président. - En réunion du Bureau élargi, le président de la commission des Relations extérieures a déclaré qu'il envisageait un débat sur la question, le cas échéant avec des auditions. Ces travaux aboutiraient à un avis de la commission des Affaires étrangères qui serait transmis à la commission des Affaires institutionnelles si un projet devait lui être soumis.
M. Paul Galand (ECOLO). - Je ne partage pas l'avis de M. Dallemagne sur la réforme précédente de la coopération. Le secrétaire d'État est mieux que nous à même d'en parler et de mettre en évidence toutes les difficultés qu'elle a pu entraîner. Je constate que le gouvernement a quand même pu accroître le budget.
Ce qui me choque néanmoins, c'est que l'on propose des réformes sans concertation avec le terrain et les acteurs expérimentés, dont les ONG. Je pense que cela n'est pas la nouvelle culture politique que nous espérons. J'ose croire que le gouvernement en tiendra compte à l'avenir.
De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - De staatssecretaris heeft natuurlijk nog niet geantwoord maar uit de antwoorden op interpellaties kan ik toch afleiden dat de zaak op de lange baan zal worden geschoven. Men werpt op dat alles nog niet goed is onderzocht. Het is best mogelijk dat dit in de Senaat of in de Kamer inderdaad nog niet is gebeurd, maar tijdens de vorige legislatuur gebeurde dat wel in het Vlaams Parlement. De regionalisering van ontwikkelingssamenwerking was opgenomen in een van de befaamde resoluties van het Vlaams Parlement, die echt niet op een blauwe maandag zijn neergeschreven. Integendeel en ook het onderdeel ontwikkelingssamenwerking werd uitvoerig bestudeerd, met hoorzittingen en dergelijke meer. Het Vlaams Parlement is toen tot de conclusie gekomen dat het eigenlijk wenselijk was iedere gemeenschap de kans te geven om op dit terrein haar eigen accenten te leggen. Natuurlijk kan het Vlaams Parlement het federale beleid niet bepalen, maar het verwondert me een beetje dat de regering blijkbaar tot een principeakkoord is gekomen, terwijl bepaalde regeringspartijen er nu al grote vraagtekens bij plaatsen. Waarop dit akkoord uiteindelijk zal uitdraaien, vraag ik me ten zeerste af. Ik denk dat de - volledige of gedeeltelijke - overheveling van de bevoegdheden voor ontwikkelingssamenwerking bijzonder lang op zich zal laten wachten.
De heer Eddy Boutmans, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking. - Zowel mevrouw de Bethune als de heer Dallemagne hebben een reeks beschouwingen gemaakt over de defederalisering van de ontwikkelingssamenwerking.
Het is een feit dat tijdens het communautair overleg van enkele weken geleden het akkoord werd gesloten, dat ook door de federale regering is goedgekeurd, om vanaf 2004 gedeelten van ontwikkelingssamenwerking naar de gewesten en de gemeenschappen over te hevelen, voor zover deze betrekking hebben op de gemeenschaps- en gewestbevoegdheden. Gisteren zijn de minister van Buitenlandse Zaken en ikzelf in de kamercommissie voor de Buitenlandse Zaken daarover geïnterpelleerd en minister Michel heeft, mede namens mij, het volgende meegedeeld. Ten eerste heeft hij het akkoord bevestigd. Ten tweede is er in elk geval een uitvoerbaarheidsstudie nodig om na te gaan in welke mate en op welke manier bevoegdheden moeten worden overgeheveld. Ten derde is er ruim overleg nodig met alle betrokkenen van ontwikkelingssamenwerking. Ten vierde zal uiteraard ook het parlement bij deze zaak nauw worden betrokken.
Vous avez, M. Dallemagne, posé des questions aussi sensées que justifiées mais ce que je viens de dire ne me permet pas de vous donner une réponse détaillée quant aux matières qui pourraient être transférées et à quelles entités, notamment la coopération bilatérale ou indirecte.
Nous avons choisi de réaliser d'abord une étude de faisabilité puis d'organiser une concertation et, enfin, de présenter les résultats au Parlement.
Je ne puis donc répondre en détail à vos questions sans me contredire et sans contredire le ministre des Affaires étrangères et même le premier ministre dans les propos qu'il a tenus à la Chambre lors de sa déclaration sur le budget et l'accord communautaire notamment.
Ces précisions devraient être de nature à ne pas vous rendre trop inquiet face à ce problème qui vous préoccupe et constitue également pour moi un souci constant.
Mevrouw de Bethune had een vraag over het Copernicusplan. Ik begrijp dat haar vraag hieromtrent volgende week op de agenda staat. Toch wil ik er nu reeds kort op ingaan. In april heeft de regering de grote lijnen van dit plan aangenomen. In de toekomst zullen de departementen worden vervangen door federale overheidsdiensten. Er wordt daar momenteel aan gewerkt. Een consortium van studiebureau's heeft na consultatie van een aantal hoge ambtenaren van het departement een document voor de regering opgesteld. Deze nota bevat echter ernstige fouten. Er worden twee mogelijke structuren voorgesteld. In de ene versie zou het huidige Directoraat Generaal Internationale Samenwerking, DGIS, worden gesplitst. In het ander voorstel blijft DGIS, misschien onder een andere naam, in de huidige structuur bestaan. De hervorming die de afschaffing van het ABOS en de invoeging van de administratie van Ontwikkelingssamenwerking in het departement Buitenlandse Zaken behelst, is een erfenis van de vorige regering. Ik was daar niet enthousiast over. Ik heb evenwel gezegd dat het loyaal zou worden uitgevoerd, net zoals de installatie van de BTC en de wet op de internationale samenwerking en zoals het respecteren van de bijzondere evaluatieopdracht. Mocht ik het toen voor het zeggen gehad hebben, dan zou ik het zo niet geregeld hebben. Die optie voorzag in een duidelijk geheel van ambtenaren die zich met de diverse takken van ontwikkelingssamenwerking zouden bezighouden. Dat gebeurt binnen het departement Buitenlandse Zaken omwille van de coherentie en de informatiedoorstroming. Momenteel wordt, weliswaar met veel vertraging, het mensenrechtenrapport opgesteld. Wij moeten werken met de gegevens die ons door de diverse ambassades worden bezorgd. Ik ben nooit voorstander geweest van een volledige scheiding van de departementen, alsof Ontwikkelingssamenwerking zich in het binnenland zou afspelen. Het eerste modelorganigram is alleszins niet goed.
Ik wil hierover nog het volgende kwijt: welke hoge ambtenaren nu welke adviezen gegeven hebben, ze hadden toch moeten weten dat het studiebureau meer en degelijkere informatie had moeten krijgen om een fatsoenlijk rapport te kunnen opmaken. Heeft men die niet willen geven of heeft men niet kunnen verhinderen dat het studiebureau dergelijk rapport afleverde? Ik weet enkel dat het rapport niet voldoet.
Het verheugt mij dat de Senaat een rol wil spelen in het debat over de defederalisering van de ontwikkelingssamenwerking en dat de Commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden daarover een aantal hoorzittingen wil organiseren. Ik zal daar met plezier aan meewerken.
In dat debat en in de discussie over de toepassing van het Copernicus-plan op het ministerie van Buitenlandse Zaken zal men toch ook rekening moeten houden met de noodzaak om de kwaliteit van de ontwikkelingssamenwerking te behouden. Dat is in verschillende structuren mogelijk maar niet in een situatie van voortdurende verandering en hervorming.
Tot slot wil ik mevrouw de Bethune nog danken voor haar lovende woorden over het resultaat van de begrotingsbesprekingen. Ik denk dat wij, zoals in de regeringsverklaring al werd beloofd, nog meer inspanningen moeten doen voor de kwijtschelding van de schulden. Dat is een kwestie die onder de verantwoordelijkheid valt van de minister van Financiën maar ze wordt ook besproken in een gezamenlijke werkgroep. De regering heeft bovendien beloofd haar standpunt ter zake op het internationale forum te zullen verdedigen.
De begroting voor ontwikkelingssamenwerking voor 2001 werd ondertussen bij de Kamer ingediend. Die valt duidelijk onder mijn politieke verantwoordelijkheid, net als de ordonnancering en de uitvoering ervan.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Natuurlijk is dat maar een begin van een debat. De staatssecretaris heeft daarvan wel enkele elementen naar voren gebracht, maar altijd binnen de perken van de beslissingen die de regering ter zake heeft genomen. We betreuren die beslissingen en de manier waarop ze werden genomen. We nemen daar akte van.
De staatssecretaris zegt open te staan voor het debat. Ik hoop dat we niet opnieuw met politieke spelletjes worden geconfronteerd, maar in alle eerlijkheid moet ik zeggen dat ik daarvoor wel vrees.
M. Georges Dallemagne (PSC). - Une fois de plus, je regrette la manière dont cette décision a été prise. Vous avez indiqué vous-même quelles étaient vos inquiétudes. Nous espérons que vous allez garder le cap. La discussion ne fait que commencer mais je voudrais insister sur l'inquiétude qu'a suscitée cette décision au niveau des opérateurs de la coopération. La coopération ne suscite pas toujours énormément d'intérêt de la part de l'opinion publique. J'ai l'impression que cela risque de décourager encore plus l'opinion de s'intéresser à la coopération, aux questions de solidarité internationale et de pauvreté.
Je voudrais dès lors que l'on conforte les acteurs de la coopération dans l'idée que le travail qu'ils fournissent aujourd'hui a un sens, ne risque pas d'être déstabilisé et que la coopération bilatérale technique belge, notamment à travers l'ACTB, puisse continuer à développer son action. Elle sort elle-même d'une période difficile. Elle fournit un travail extrêmement intéressant et important. Elle a besoin de savoir que dans les prochaines années et le plus longtemps possible, on ne va pas modifier à nouveau l'ensemble des règles, des critères, des procédures, des priorités de la coopération. Dans le cas contraire, nous aurions une catastrophe sur le plan de notre capacité à développer des projets cohérents et consistants sur le plan international.
De voorzitter. - De heer Dallemagne, mevrouw Willame, mevrouw de Bethune en de heer Dubié hebben een motie ingediend die luidt:
"De Senaat,
Gehoord de vraag om uitleg van senator Georges Dallemagne en van senator Sabine de Bethune over de defederalisering van de ontwikkelingssamenwerking,
Gehoord het antwoord van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking,
Biedt de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking steun en aanmoediging bij zijn streven om een kwalitatieve federale Belgische ontwikkelingssamenwerking te garanderen ten dienste van de partnerlanden."
De heren Happart en Daif hebben een gewone motie ingediend.
-Over deze moties wordt later gestemd.
-Het incident is gesloten.