2-392/9 | 2-392/9 |
10 NOVEMBER 2000
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp is door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden op 27 oktober 2000, overeenkomstig artikel 79, eerste lid, van de Grondwet.
De onderzoekstermijn verstrijkt op 20 november 2000.
De commissie voor de Justitie heeft dit wetsontwerp besproken in het bijzijn van de minister van Justitie op haar vergaderingen van 7 en 10 november 2000.
Overeenkomstig artikel 64 van het reglement is het wetsontwerp bij de Senaat slechts aanhangig wat betreft de bepalingen die door de Kamer geamendeerd of toegevoegd zijn en die nieuw zijn in vergelijking met het aanvankelijk door de Kamer aangenomen wetsontwerp en wat betreft de andere bepalingen, alleen om de redactie te verbeteren of de tekst in overeenstemming te brengen met het geheel en zonder nieuwe inhoudelijke wijzigingen aan te brengen.
Artikel 6
Artikel 550bis, § 1
De minister merkt op dat de Senaat het niet opportuun geacht had « hacking » zonder bedrieglijk opzet of zonder het oogmerk om te schaden strafbaar te stellen.
De Kamer was een andere mening toegedaan en heeft de versie van de tekst die zij aanvankelijk aangenomen had, op dit punt opnieuw hersteld.
Artikel 550bis, §§ 3 en 5
De minister vermeldt dat de wijzigingen die de Kamer heeft aangebracht in de door de Senaat aangenomen tekst, zuiver technisch van aard zijn.
Artikelen 7 en 9
De minister stipt aan dat de wijzigingen die de Kamer aangebracht heeft in § 3 van het bij artikel 7 voorgestelde artikel 39bis en in de §§ 1 en 2 van het bij artikel 9 voorgestelde artikel 88quater, tekstcorrecties zijn.
Artikel 14
Wat betreft de wijziging in het 1º van dit artikel in verband met de bewaringstermijn van de gegevens, merkt de minister op dat hierover een ruime discussie gevoerd was in de Senaat, die van mening was dat een maximumtermijn van 12 maanden bepaald moest worden.
De Kamer was integendeel van mening dat deze termijn minimaal 12 maanden moest bedragen.
Aangezien het om strafrechtelijke aangelegenheden gaat, moet het algemeen belang volgens haar primeren op de gevolgen die de duur van de termijn kan hebben voor de operatoren.
De Kamer heeft op dat punt de aanvankelijke aangenomen tekst hersteld.
Een senator verwijst naar de discussie die daarover in de Senaat gevoerd is.
De commissie voor de Justitie heeft hoorzittingen gehouden met de betrokken partijen (providers, afgevaardigden van de cel National Computer Crime Unit van de gerechtelijke politie en van de Computer Crime Unit van het parket van Brussel) en heeft informatie ingewonnen over de toestand in de buurlanden.
De belangen die op het spel staan, zijn op een uiterst serene wijze tegen elkaar afgewogen en de tekst is met kennis van zaken bijna eenparig geamendeerd.
Spreker betreurt dat de Kamer haar aanvankelijke tekst in zeer korte tijd herstelt, zonder dat ze hoorzittingen georgansieerd heeft, en dat de Senaat er krachtens de Grondwet niets meer aan kan veranderen, ook niet in de tekst die bij tegenamendement op artikel 6 hersteld is.
Naar aanleiding van wat hier gebeurd is, vraagt spreker zich af of het enige zin had het ontwerp te evoceren.
Een lid sluit zich aan bij de opmerkingen van de vorige spreker en vermeldt dat ze zelf, na de hoorzittingen in de commissie, een amendement had ingediend om in verband met de termijn het woord « minder » te vervangen door het woord « meer ».
Spreekster verklaart zeer verveeld te zijn ten aanzien van de gehoorde belanghebbende personen wier opmerkingen aanleiding hadden gegeven tot diepgaande commissiebesprekingen.
De minister antwoordt dat hij begrijpt dat deze toestand bij de commissieleden enige frustratie teweegbrengt.
Hij merkt echter op dat artikel 14 eveneens bepaalt dat een koninklijk besluit moet worden genomen en dat dit opgesteld zal worden in overleg met de sector.
De minister verklaart ervan overtuigd te zijn dat de vraag van de termijn bij die gelegenheid opnieuw besproken zal worden.
Het is helemaal niet uitgesloten dat men gewoon een termijn van 12 maanden zal aannemen en dat de realiteit het wint van het principieeel debat dat hier gevoerd wordt.
De commissie stemt met 9 stemmen bij 2 onthoudingen in met de tekst zoals hij teruggezonden is door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.
De rapporteurs, Jean-François ISTASSE. Meryem KAÇAR. |
De voorzitter, Josy DUBIÉ. |