2-65 | 2-65 |
Mevrouw Iris Van Riet (VLD). - In een ontwerpverslag van de commissie Milieubeheer, Volksgezondheid en Consumentenbeleid over de mededeling van de Europese Commissie aan de Raad en het Europees parlement wordt gesteld dat de aanwezigheid van hormoonontregelende stoffen in ons leefmilieu verontrustend is. De situatie lijkt ernstiger te zijn dan algemeen wordt aangenomen.
In het ontwerpverslag staat onomwonden het volgende: "De (mogelijke) gevolgen van hormoonontregelaars voor gezondheid en voortplantingsvermogen van mens en dier zijn schrikbarend. Hoewel onze kennis onvolledig is, zijn er niettemin zo veel aanwijzingen dat er effecten optreden en dat er samenhangen bestaan, dat hier en nu iets moet worden gedaan".
In het ontwerpverslag wordt aangedrongen op onmiddellijke maatregelen op basis van het voorzorgsbeginsel.
In zijn ontwerpresolutie steunt het Europees parlement de strategie van de Commissie om voor eind 2000 een lijst op te stellen van stoffen waarvoor het vermoeden bestaat dat zij de hormoonhuishouding ontregelen en verzoekt het de Commissie de op deze lijst voorkomende stoffen te identificeren waartegen op basis van het voorzorgsbeginsel moet worden opgetreden zonder verdere tests af te wachten.
Het Europees Parlement is sterk verontrust over het toenemend aantal gevallen van borstkanker en kankers van de voortplantingsorganen, over lagere spermaconcentraties en andere ziekten die in verband kunnen worden gebracht met stoffen die de hormoonhuishouding ontregelen.
In ons land worden zowat 15% van alle paren met problemen van onvruchtbaarheid geconfronteerd. Dat is tweemaal zoveel als ongeveer 20 jaar geleden.
De hypothese dat die verschijnselen een milieugebonden oorzaak hebben, wordt steeds verder onderbouwd door wetenschappers, zowel op Vlaams als mondiaal niveau.
Een tweetal jaren geleden werd in het Vlaams Parlement een debat gehouden en een resolutie aangenomen omtrent deze problematiek. Toen reeds werd aangedrongen op maatregelen.
Onderzoekers van de Endocrine Modulator Research in Gent - een consortium van verschillende laboratoria - komen tot volgend besluit: "Epidemiologie en allerlei proefondervindelijk onderzoek suggereren dat er iets fout gaat in de relatie tussen het chemisch vervuilde milieu en het hormoonevenwicht van mens en dier. Uit overwegingen van zorgvuldigheid moeten maatregelen worden genomen om blootstelling aan verdachte stoffen zoveel mogelijk te vermijden".
Het is niet uitgesloten dat de hormoonontregelende stoffen via het oppervlaktewater en de winning van drinkwater uit het oppervlaktewater in het drinkwater terechtkomen. Gelukkig is er nog geen reden tot paniek, maar er moet toch dringend een doeltreffende strategie worden uitgestippeld voor de stoffen die de hormoonhuishouding van mensen en in het wild levende dieren kunnen ontregelen.
Bevestigt de minister de ernst van de situatie?
Hoever staat ons land met het terugdringen van deze ontregelende stoffen?
Is het de bedoeling het voorzorgsbeginsel in deze materie toe te passen en zo ja, aan welke maatregelen wordt gedacht?
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Het probleem van de hormoonverstorende stoffen is pas vrij recent bekendgeraakt. In 1991, een historisch jaar op dat vlak, was er de wingspread declaration in de Verenigde Staten. Een aantal experts erkenden daarbij het bestaan van hormoonverstorende stoffen, aanvankelijk alleen in de dierenwereld, later ook bij de mens.
Hun vaststellingen zijn onrustwekkend. Een aantal stoffen gaan zich gedragen als pseudo-oestrogenen waardoor de hormonenhuishouding en de voortplantingsfuncties van dieren en mensen worden aangetast. Effecten op milieu en gezondheid treden op bij zeer lage concentraties, zelfs bij concentraties die ver beneden de wettelijke normen liggen, die overigens zijn afgestemd op de vraag of stoffen kankerverwekkend zijn. Niemand had ooit gedacht dat heel lage concentraties een effect op de hormonenhuishouding zouden kunnen hebben. Een andere belangrijke vaststelling betreft het synergestische effect of het gevolg van samenwerking van stoffen. Dat synergetisch effect waarbij stoffen elkaars werking versterken of vermenigvuldigen, is niet te voorspellen. De meest onrustwekkende vaststelling betreft de pre- en postnatale effecten, zowel bij dieren als bij mensen. Eén dosis van een gevaarlijke stof kan fataal zijn voor de ontwikkeling van een foetus.
Door het effect van lage dosissen moeten we ons denken rond chemische hygiëne en milieuhygiëne herzien. Dat probleem heeft al aandacht gekregen in de Wereldgezondheidsorganisatie, het Europees parlement en het Vlaams parlement, maar er zijn nog maar weinig concrete gevolgen aan gegeven. Mevrouw Van Riet heeft al gewezen op de aanwezigheid van de verstorende stoffen in het water. In gesprekken over deze problematiek met professor Comhaire van de Universiteit Gent wees hij mij op het "cynische" effect van bepaalde stoffen in wasmiddelen. Zo wordt alkylfenolpolyetoxilaat door de werking van zuiveringsinstallaties afgebroken en omgezet in kankerverwekkende benzenen en monylfenolen. Deze monylfenolen zouden bovendien hormoonverstorend werken. De vraag is dan ook in welke concentraties deze stoffen in onze waterlopen aanwezig zijn. Het is juist dat we hun aanwezigheid in het water enigszins moeten relativeren. De gegevens betreffende de aanwezigheid van monylfenolen en andere chloorhoudende pesticiden met endocriene effecten in het drinkwater, in het water waaruit drinkwater wordt gewonnen en in het oppervlaktewater in het algemeen, zijn tamelijk geruststellend. Anderzijds hebben deze stoffen al een invloed bij zeer lage concentraties, die dikwijls beneden de detectielimiet liggen. Daarom moet dit probleem op de voet worden gevolgd. De resolutie die hierover in het Europees parlement is aangenomen, is heel belangrijk. In de resolutie wordt gesteld dat er verder onderzoek moet gebeuren. België zal op de verschillende bestuurlijke niveaus daartoe zijn bijdrage moeten leveren. Als we echter nagenoeg zeker zijn van de hormoonverstorende effecten, dan is het niet nodig op bijkomende tests te wachten om maatregelen te nemen. Natuurlijk dringt de chemische industrie aan op verder onderzoek in de hoop de definitieve conclusies daarmee uit te stellen. Er worden nu ongeveer 560 stoffen op Europees niveau gescreend. Van een aantal van deze stoffen weten we zo goed als zeker dat er een risico bestaat. Voor die stoffen moeten we dan ook durven optreden.
Mevrouw Magda Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. - Voor deze ernstige problematiek kunnen we ons niet tevreden stellen met een aanpak op lange termijn. Ook op korte termijn moeten er oplossingen komen. Mensen kunnen immers op allerlei manieren met deze hormoonontregelende stoffen in contact komen: via de voeding, via directe blootstelling in werksituaties, via sommige kunststoffen zoals verven enzovoort.
Het gaat om een manifest grensoverschrijdend probleem dat uiteraard op internationaal niveau moet worden aangepakt. Daarmee bedoel ik niet dat we in België geen maatregelen kunnen nemen. Om resultaten te boeken is er echter wel een internationale aanpak nodig.
De Milieuraad van 30 maart heeft een reeks duidelijke opdrachten gegeven aan de Europese Commissie. Zo werd de opdracht gegeven om bijkomend onderzoek te verrichten inzake detectie. Er werd immers vastgesteld dat sommige detectiemethodes die aanvankelijk als afdoend werden beschouwd, eigenlijk onvoldoende scherp registreren. Daar werd eveneens afgesproken om de problematiek niet alleen Europees aan te pakken, maar ook in het kader van de OESO en van de VN.
Er moeten zeker maatregelen komen op korte termijn. Er wordt dus niet gewacht worden op onderzoeksresultaten die pas over enkele jaren beschikbaar zullen zijn.
Er wordt gewerkt aan het opstellen van een lijst van alle stoffen die als hormoonontregelend moeten worden beschouwd. Aanvankelijk was het onderzoek te veel geconcentreerd op bepaalde groepen van producten en werd te weinig rekening gehouden met de synergie tussen bepaalde producten.
Op Europees niveau lopen er momenteel 16 onderzoeksprojecten, goed voor een bedrag van 11 miljoen euro. Eind 2000 moet daarover uitsluitsel worden gegeven.
Voor de internationale coördinatie heeft de Europese Unie contacten gelegd met de OESO en de VN om afspraken te maken over deze stoffen.
In juni 1998 heeft de United Nations Economic Commission for Europe een protocol geëist inzake de persistente organische verontreinigende stoffen, de zogenaamde POP's, dat door de Europese Unie werd ondertekend. De Europese Unie heeft voorts geëist dat daarrond verder zou worden gewerkt in het kader van de UNEP.
In het kader van het OSPAR-verdrag met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu in de noordoostelijke Atlantische oceaan werden ook afspraken gemaakt over een aantal maatregelen met betrekking tot voornoemde stoffen.
Op grond van onze ervaring van vorig jaar met de dioxine en het furaan heeft België samen met Denemarken het covoorzitterschap gekregen van een commissie die een oplossing moet zoeken voor deze twee stoffen.
Voorts werden er op Europees niveau afspraken gemaakt over de voorlichting van de bevolking. Voorlichting betekent niet wegstoppen alsof er geen probleem is, maar wel de stand van zaken duidelijk aangeven en uitleggen waaraan wordt gewerkt en waar men wil uitkomen. In dat verband heb ik het betreurd dat de persmededeling die ik samen met minister Dua heb verspreid, onvolledig is weergegeven. In die mededeling hebben we niet alleen gezegd welke stoffen gelukkig niet in het drinkwater voorkomen, maar ook welke initiatieven op federaal en internationaal vlak worden gepland. Die werden gewoon onvermeld gelaten, alsof het probleem van het drinkwater het enige was.
Slechts enkele kranten hebben onze mededeling juist weergegeven.
Ik kom dan bij de beleidsmaatregelen. Sommige verdachte stoffen zijn al aan een regelgeving onderworpen, maar niet noodzakelijk aan regels die met de hormoonverstorende werking te maken hebben. We vinden het alleszins noodzakelijk bepaalde stoffen op korte, middellange en lange termijn beter te reglementeren of misschien zelfs te verbieden. Ik verwijs naar het verbod op het gebruik van TBT in verven, een zaak waarin België als klein land het voortouw heeft genomen. We zijn daarin gevolgd door de Internationale Maritieme Organisatie en later door verschillende grote landen in de Europese Milieuraad. Als TBT vanaf 2003 niet meer in verven zal voorkomen, dan is dat dankzij de huidige Belgische regering.
Bepaalde stoffen hebben soms indirecte effecten die op korte termijn niet waarneembaar zijn. Deze indirecte gevaren moeten duidelijker in beeld worden gebracht. Hierbij speelt het gebrek aan kennis een grote rol. Er worden thans in een hoog tempo onderzoekmethodes ontwikkeld. Ik benadruk hier de rol van Italië dat een methodologie ontwikkelt om de indirecte gevaren beter in kaart te brengen. Traditioneel maakt men voor de gevaarlijke stoffen een onderscheid tussen de risicoanalyse en de risicobeheersing. In de risicobeoordelingsfase beoordeelt men via bepaalde methodes het gevaar van een stof door zijn intrinsieke of mogelijke intrinsieke eigenschappen. In de fase van de risicobeheersing worden dan maatregelen opgelegd om het erkende risico te beperken.
We zijn van oordeel dat er in de fase van de risicobeoordeling nogal wat lacunes zijn die dringend moeten worden weggewerkt en dat de risicobeoordeling moet worden herzien. Er moet meer rekening worden gehouden met de synergetische effecten, de effecten op lange termijn en de effecten bij lage dosissen. We hebben in de Europese Unie in verband hiermee enkele maanden geleden nog een hard gevecht moeten leveren. Er bestaat daar een enorme druk om het voorzorgsprincipe uit te hollen. Sommigen willen zelfs maar een beperking opleggen als de schadelijke gevolgen voor honderd procent bewezen zijn. De industrie is een felle tegenstander van het voorzorgsprincipe en tal van groepen die bij die industrie aanleunen, pleiten bij de politici voor een verzwakking van het voorzorgsprincipe. Een te maximalistisch ingevuld voorzorgsprincipe kan niets meer mogelijk maken, maar als anderzijds ernstige gevolgen voor de gezondheid waargenomen zijn, moet het voorzorgsprincipe kunnen spelen. In de conclusies van de Milieuraad heeft België aangedrongen op een correcte invulling van het voorzorgsprincipe. We hebben gesteld dat vernieuwing en vooruitgang niet mogen worden uitgesloten, maar ook dat bij de vaststelling van bepaalde risico's een beperking moet kunnen worden opgelegd.
België vervult een voortrekkersrol op de verschillende internationale fora. Ik verwijs niet enkel naar de Europese instellingen, maar naar de rol die we spelen in de Internationale Maritieme Organisatie en binnen OSPAR, waar we het uitfaseerbeleid van die gevaarlijke stoffen ondersteunen. Het uitfaseren van een aantal chemische stoffen is volop aan de orde. Op dat vlak zullen er ongetwijfeld beslissingen worden genomen.
Bij de onderhandelingen over het verdrag op POP's - persistente organische producten - heeft België een belangrijke inbreng gehad en hebben we gepleit voor een stringente regelgeving op het niveau van het UNEP of United Nations Environment Program.
We hebben bovendien een internationaal erkende knowhow opgebouwd in verband met dioxines en furanen. Op het Belgisch niveau zijn momenteel al heel wat hormoonontregelaars gereglementeerd of verboden. Zo zijn onder meer Aldrin, Chlordane, Endrin en Toxafeen niet meer toegelaten in fytofarmaceutische producten.
De heer Malcorps heeft de jongste jaren verscheidene vragen gesteld over de kwaliteit van het drinkwater. Op het ogenblik kunnen er geen sporen worden geconstateerd van hormoonontregelaars in drinkwater. Volledigheidshalve wil ik hieraan toevoegen dat er vóór 1996 herhaaldelijk uitzonderingen op de bestaande norm werden aangevraagd omdat het water na de zuivering nog te veel vervuilende elementen bevatte. Op dit vlak plukken we nu al de vruchten van het terughoudende beleid inzake toegelaten stoffen. Anderzijds wordt het drinkwater onderworpen aan strenge controles op de aanwezigheid van hormoonontregelaars. De inspanningen op dit vlak moeten worden voortgezet, zowel op gewestelijk en federaal als op internationaal niveau. Zeeën en lucht zijn immers niet aan landsgrenzen gebonden. Zelfs het regenwater bevat schadelijke stoffen ingevolge de achtergrondvervuiling in de lucht.
Mevrouw Iris Van Riet (VLD). - Ik dank de minister voor haar degelijk en grondig antwoord.
Ik stel met genoegen vast dat de regering zich er niet toe beperkt hier en daar wat bij te schaven, maar dat ze deze belangrijke problematiek op een gecoördineerde en geïntegreerde manier aanpakt.
Een scenario-rapport van MIRA-2000 vermeldt duidelijk dat het met de huidige methodes van waterzuivering niet mogelijk is de hormoonontregelaars op doeltreffende wijze te verwijderen of onschadelijk te maken. Dat probleem moet dus van dichtbij gevolgd worden.
Het verheugt mij dat er maatregelen zullen worden genomen om de bevolking op een degelijke manier voor te lichten. Een resolutie van het Europees Parlement dringt aan op een soort etikettering. Kan een dergelijke maatregel worden overwogen voor producten die hormoonontregelende stoffen bevatten, zodat de bevolking wordt ingelicht over de mogelijke gevolgen ervan?
- L'incident est clos.