2-63

2-63

Belgische Senaat

Parlementaire handelingen

DONDERDAG 13 JULI 2000 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Jacques Devolder aan de minister van Justitie over «de verjaring van bouwmisdrijven» (nr. 2-318)

De heer Jacques Devolder (VLD). - In de regeringsverklaring staat volgende passage: "Er zal ook voor gezorgd worden dat de rechtsonderhorigen berecht worden binnen redelijke termijnen, zoals voorzien in de Europese Conventie van de Rechten van de Mens. Om diezelfde rechtszekerheid te bevorderen zal eveneens de invoering onderzocht worden van een verjaringstermijn voor de uitvoerbaarheid van rechterlijke uitspraken".

Het niet bestaan van deze verjaringstermijn heeft gevolgen voor de ruimtelijke ordening, meer specifiek wat de illegale bouwwerken betreft. Bouwmisdrijven kunnen nog altijd niet verjaren en blijven daardoor een uitzondering op de verjaringswetgeving.

De uitvoering van vonnissen gebeurt in sommige gevallen pas na 10 jaar of meer. Dat is verre van logisch en bovendien moeilijk aanvaardbaar. Dat leidt tot wrevel, tot onmenselijke situaties en vooral tot grote rechtsonzekerheid.

Is sedert het afleggen van de regeringsverklaring iets ondernomen voor het instellen van een redelijke verjaringstermijn voor de uitvoerbaarheid van rechterlijke uitspraken?

Zullen bouwmisdrijven een uitzondering blijven of overweegt de minister daarvoor op korte termijn maatregelen?

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - In uitvoering van het regeerakkoord werd een technische werkgroep opgericht om de problematiek van de verjaring van bouwmisdrijven te bestuderen. Het gaat om een uitermate complexe juridische materie.

De werkgroep heeft in haar voorlopige conclusies enkele mogelijkheden opgesomd.

De eerste mogelijkheid bestaat erin de voortzetting en de instandhouding van de bouwmisdrijven te depenaliseren. Strafrechtelijke bepalingen moeten als een ultimum remedium worden beschouwd en dan ook eng worden geïnterpreteerd. Bouwmisdrijven zouden aldus conform de algemene principes na verloop van vijf jaar verjaren. Deze maatregel zal door de gewesten moeten worden toegepast en valt dus buiten mijn bevoegdheid.

Een tweede mogelijkheid zou zijn de verjaringstermijn van de herstelvordering en de uitvoering ervan te verminderen. De termijn van tien jaar die is vastgelegd in artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek zou, zoals de Nederlandse wetgeving bepaalt, kunnen worden gereduceerd tot drie jaar voor de uitvoering van gerechtelijke uitspraken waar herstel bevolen wordt, en tot vijf jaar voor de verjaring van de herstelvordering.

Deze mogelijkheden moeten in de loop van de volgende weken verder worden uitgewerkt en geëvalueerd. Bovendien zal moeten worden uitgemaakt op welk niveau er beslissingen moeten worden genomen, het federale of het gewestniveau. Als de verjaringstermijn in het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd, dan is het federale niveau in elk geval klaar voor de toepassing van de nieuwe maatregelen.

De heer Jacques Devolder (VLD) commissie voor de Instituionele Aangelegenheden. - Als gemeenschapssenator zal ik erop toezien dat er terzake vlug maatregelen worden genomen.