2-59 | 2-59 |
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Tijdens de vorige legislatuur werd er door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte via de veiligheidscontracten heel wat geld ter beschikking gesteld van de gemeenten om preventie- en laagdrempelige hulpverlening in de drugsproblematiek uit te bouwen. Niettegenstaande hierbij heel wat verdienstelijk werk werd geleverd, lijden een aantal van deze projecten sterk onder het statuut van de medewerkers. Vaak gaat het om projecten waarbij het personeel jaarlijks een contractverlenging moet krijgen. Dat is bijzonder nadelig voor de continuïteit van het project, maar ook voor de kwaliteit van het personeel zelf. De huidige krapte op de arbeidsmarkt leidt ertoe dat heel wat goed personeel naar ander, meer zeker werk solliciteert. Zeker in de laagdrempelige drugshulpverleningssector, die zo dicht mogelijk bij de doelgroep zit, is ervaring noodzakelijk. Wanneer de betrokken mensen niet lang genoeg in dat werk kunnen blijven, is dat nadelig voor de kwaliteit van het werk.
Het drugsplan van de nieuwe regering zal pas in het najaar klaar zijn. Dat is te laat om nog invloed te hebben op de begrotingsbesprekingen voor 2001 die binnenkort beginnen. In het raam van de nieuwe filosofie in het drugbeleid zou het logisch zijn dat een deel van de middelen die hiervoor via de veiligheidscontracten van Binnenlandse Zaken werden ter beschikking gesteld, overgeheveld worden naar de begroting Volksgezondheid, het departement dat nu het drugsbeleid coördineert. Maar voor deze operatie moet er eveneens worden gewacht op het nieuwe geïntegreerd drugsplan. Het is pas met dit plan dat men weet welke middelen naar waar moeten gaan.
Is de minister bereid om zijn budget voor de veiligheidscontracten uit het verleden op te delen in een politioneel deel enerzijds en een deel hulpverlening en preventie anderzijds, waarbij dit laatste deel kan worden doorgespeeld naar andere departementen? Voor mij mag het totale budget zodanig stijgen dat het deel Binnenlandse Zaken niet hoeft te verminderen. Het aspect hulpverlening en preventie hoort in elk geval meer thuis bij volksgezondheid en het zou goed zijn dat dit ook zo zou gebeuren in de begroting.
Is de minister bereid op zeer korte termijn voor de lopende contracten de continuïteit voor het jaar 2001 te waarborgen zodat de uittocht uit de sector kan worden beperkt en de beperkte maar zeer nuttige ervaring die thans op het terrein ontstaat, behouden kan blijven? Een signaal van de regering hierover is dringend noodzakelijk. De hoofdbedoeling is dat de mensen die nu in onzekere statuten zitten, een signaal krijgen van de federale overheid dat ze er volgend jaar kunnen voortwerken en kunnen stoppen met zoeken naar ander werk.
Kan de minister mij meedelen welke middelen de voorbije jaren via het Globaal Plan Drugs vanuit de federale overheid werden ter beschikking gesteld en hoeveel daarvan via de begroting Binnenlandse Zaken en hoeveel via het RIZIV en de RIZIV-conventies ging? Daar bestaat op het terrein geen duidelijkheid over omdat dat erg versnipperd is. Kan de minister daarover meer duidelijkheid geven?
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)
M. Paul Galand (ECOLO). - En raison de mon expérience liée à une longue pratique de médecin généraliste dans des quartiers populaires comme Schaerbeek et pour avoir suivi ces questions de façon très régulière en tant que député à la Région de Bruxelles-Capitale, je tiens à souligner combien il importe de distinguer prévention sécuritaire et prévention médico-sociale, particulièrement du point de vue du toxicomane à problèmes. Je ne parle pas ici des personnes qui consomment de façon modérée et occasionnelle et dont l'insertion sociale est satisfaisante, mais bien des toxicomanes à problèmes pour lesquels la clarté des rôles et la possibilité d'identifier les interventions du secteur prévention sécuritaire de celles du secteur prévention médico-social sont extrêmement importantes.
En effet, une partie de leur problématique est précisément le manque de structuration de leur personnalité et le manque de capacité d'identifier clairement ce qui, dans leur vie, relève de tel ou tel domaine, ce qui est permis ou non, sans oublier la difficulté de situer clairement les vis-à-vis sociaux. Ces toxicomanes se réfugient d'ailleurs souvent dans cette confusion liée à leur problématique. Quand le manque de clarté des rôles vient renforcer cette confusion, ils en font parfois usage pour ne pas affronter leurs problèmes.
Cette distinction est également importante pour les travailleurs médico-sociaux eux-mêmes. Ils doivent bien distinguer quelles sont les autorités responsables de la prévention sécuritaire et celles qui le sont de la prévention médico-sociale. Le fait de distinguer les rôles ne signifie pas qu'il ne doit pas y avoir de concertation. Distinguer ne veut pas dire séparer totalement, mais il faut savoir que la clarté renforce la pertinence des interventions de prévention sécuritaire, d'une part, et de prévention médico-sociale, d'autre part, ainsi que les concertations et les coopérations quand elles sont nécessaires. Je ne dis pas que la mission de prévention sécuritaire est de moindre importance. Il me semble d'ailleurs que, parfois, la prévention de sécurité est plus difficile à porter. Etant donné l'importance de cette identification, un rapport clair aux autorités de tutelle me semble renforcer l'impact des deux types de prévention.
Tel est le point de vue que je souhaitais exposer en complément de l'intervention de mon collègue Agalev.
M. Antoine Duquesne, ministre de l'Intérieur. - Je voudrais tout d'abord rassurer M. Galand. Il n'est pas question de confondre ces deux modes d'action ni d'autres d'ailleurs. Il n'y a certainement pas de confusion entre les interventions policières et la prévention policière, d'une part, et la prévention médico-sociale ou la prévention de type socioculturel, d'autre part. Ces différents modes d'intervention ne sont pas exclusifs mais complémentaires. Il faut simplement s'assurer de la cohérence de l'ensemble des actions.
Près de 3.000 contractuels interviennent dans ce domaine et il faut s'assurer de leurs qualifications et veiller à ce qu'ils agissent selon un code déontologique clair et de manière compétente, mais il n'y a pas de confusion.
Je répondrai à M. Lozie que la philosophie du federaal drugsbeleidsplan n'est pas, comme il l'indique, de regrouper tous les moyens budgétaires consacrés à la prévention et à la lutte contre le phénomène de la drogue et de la toxicomanie au profit du ministre de la Santé publique mais bien de définir entre les différents ministres concernés, une politique coordonnée et intégrée afin de répondre efficacement à ces phénomènes particulièrement préoccupants.
Sur la base de ce plan toujours en cours d'élaboration, et selon une procédure similaire au plan fédéral de sécurité, je serai amené au titre de ministre de l'Intérieur en charge de la politique de sécurité et prévention, et dans le cadre de mon budget, à mettre en _uvre une série d'initiatives et de priorités qui auront été fixées par le gouvernement.
En ce qui concerne plus particulièrement les projets relatifs à la prévention de la drogue existant actuellement dans les différents contrats de sécurité et de société et dans les contrats de prévention, je tiens à vous rassurer. Il n'entre nullement dans mes intentions de supprimer ce volet que je considère comme fondamental et qui est appliqué de manière satisfaisante.
Sur la base du résultat de l'évaluation qui se termine aujourd'hui et que je soumettrai prochainement au gouvernement, certains projets de prévention de la toxicomanie devront faire l'objet d'améliorations sur le plan qualitatif. Ces améliorations seront détaillées, d'une part, dans l'évaluation globale qui sera remise à chaque commune et, d'autre part, dans un manuel à l'attention des communes dont l'objectif est de préciser les différentes notions et étapes méthodologiques de la mise en place des projets de prévention et de sécurité intégrés.
Je répète que je constate, d'après l'évaluation, la bonne qualité générale des projets de prévention de la drogue et que notre objectif est d'encore les améliorer.
Enfin, le federaal drugsbeleidsplan étant toujours à l'état de projet, il m'est impossible de déterminer les moyens qui seront consacrés dans l'avenir à sa mise en _uvre, dans le cadre de mes attributions. En tout cas, je ne vois pas de raison à ce que ces moyens soient réduits par rapport à ce qui est prévu actuellement. Si le gouvernement m'accorde plus de moyens, monsieur Lozie, je m'en réjouirai.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik dank de minister voor zijn antwoord. Aan het belangrijkste doel van mijn vraag is vandaag voor een stuk tegemoetgekomen, vooral voor de mensen op het terrein die in onzekerheid leven en wellicht nog niet wisten dat de minister wat op het terrein gebeurt als kwalitatief goed bestempelt. De minister engageert zich er ook toe terzake niets te schrappen en inspanningen te doen om de kwaliteit nog te verbeteren. Als het van hem afhangt kan deze hulpverlening op dezelfde aandacht blijven rekenen. Dit is op dit ogenblik een vrij belangrijk signaal voor de sector.
- Het incident is gesloten.