2-55 | 2-55 |
De heer Michiel Maertens (AGALEV), corapporteur. - Voor het verslag dat namens de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging wordt uitgebracht betreffende het wetsontwerp houdende instemming met de Internationale Cacao-overeenkomst van 1993 en de bijlagen, was oorspronkelijk een corapportage voorzien, maar collega Dedecker is verhinderd wegens zijn deelname aan een andere commissie zodat ik het rapport alleen zal uitbrengen.
In zijn inleiding zette de minister uiteen dat de Cacao-Overeenkomst op 16 juli 1993 te Genève werd gesloten en dat voornaamste doelstellingen waren: ten eerste het bevorderen van de ontwikkeling en de versterking van de internationale samenwerking in alle sectoren van de wereldcacao-economie, ten tweede de stabilisatie van de wereldcacaomarkt, ten derde de uitbreiding van de internationale handel in cacao, ten vierde het verzekeren van voldoende aanvoer tegen redelijke prijzen, en ten slotte het bevorderen van de doorzichtigheid van het functioneren van de wereldcacao-economie.
In algemene termen stelde de minister dat er dus op middellange en lange termijn een blijvend evenwicht moet bewerkstelligd worden tussen de mondiale productie enerzijds en de mondiale consumptie van cacao anderzijds.
Tijdens de bespreking van deze overeenkomst hebben een aantal leden gewezen op de tegenstelling tussen de voorliggende overeenkomst die het verbruik van cacao wil bevorderen en de besprekingen die in het Europees Parlement hebben plaatsgehad en die hebben geleid tot de Europese Cacao-richtlijn van 15 maart 2000 waarbij het gebruik van 5 % andere plantaardige vetten dan cacaoboter werd toegestaan.
Een lid vroeg meer coherentie tussen de verschillende overeenkomsten omdat het niet opgaat hier ja te stemmen en elders nee te stemmen. Een ander lid verklaarde dat de goedkeuring van de richtlijn inzake de cacao- en chocoladeproducten schadelijk zal zijn voor de Belgische economie en dat ons land daarenboven ten aanzien van de ACP-landen die cacao produceren, een verantwoordelijkheid heeft. Hij vroeg zich ook af of de nieuwe regels van de Wereldhandelsorganisatie de toepasbaarheid van de cacao-overeenkomst niet in het gedrang brengen. Hij vroeg ook een transversaal verslag van de betrokken landen in verband met de naleving van de mensenrechten in de cacaoproducerende landen en een ander lid vroeg zich af waarom men zolang gewacht heeft om deze overeenkomst aan het parlement voor te leggen.
In zijn antwoord zei de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken dat reeds in 1972, toen de Europese instellingen onderhandelden over de eerste cacao-overeenkomst, werd gestreefd naar de harmonisering van de nationale wetgevingen over de producten die mochten worden gebruikt bij het vervaardigen van chocolade.
De producerende landen, en dan vooral de Afrikaanse landen, hebben meermaals hun bezorgdheid uitgesproken over de mogelijke impact van de richtlijn op hun exportcijfers. Deze kwestie is op hun verzoek lang op de agenda van de Raad van de organisatie blijven staan.
De reden waarom deze overeenkomst van 1993 niet vroeger aan het parlement werd voorgelegd, was volgens de minister het feit dat de overeenkomst een gemengd karakter had. De interministeriële conferentie buitenlands beleid heeft dit onderzocht en heeft besloten dat de overeenkomst een uitsluitend federaal karakter heeft.
Bij de ondertekening van de cacao-overeenkomst in 1993 had men daarenboven niet de financiële gevolgen voorzien van de akkoorden die gesloten werden en die moesten toch van naderbij bekeken worden.
Bovendien merkte de minister op dat de cacao-overeenkomst, die gesloten werd voor 5 jaar, verlengd werd voor 2 jaar en nog een tweede keer verlengd zal worden voor 2 jaar.
Verschillende leden blijven het betreuren dat er een tegenstelling is tussen een van de doelstellingen van de voorliggende overeenkomst, namelijk de bevordering van de cacaoconsumptie, en de goedkeuring van de Europese chocoladerichtlijn, die het mogelijk maakt bij de vervaardiging van chocolade minder cacao te gebruiken. De regels die door de Europese Unie werden goedgekeurd, zijn niet gunstig voor de cacaoproducerende landen en dragen niet bij tot het bereiken van de doelstellingen van de voorliggende overeenkomst.
Het ontwerp in zijn geheel werd eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
M. Philippe Mahoux (PS). - Je voudrais simplement souligner l'incohérence qu'il y a, d'une part, à ratifier un traité qui vise entre autres à répondre au problème des surplus de production de cacao en favorisant la consommation de cacao et, d'autre part, à être contraint de se plier à la directive européenne qui permet la réduction d'huile de cacao dans la composition du chocolat. Cette mesure est précisément préjudiciable aux pays producteurs, je tenais à le rappeler. Je sais quelle a été la position du gouvernement belge par rapport à ce problème. Nous avons été largement battus. Quant au texte du traité que nous sommes amenés à ratifier, il va dans le bon sens qui est de favoriser la consommation de cacao et donc les pays producteurs pour lesquels il s'agit souvent de la plus importante si pas de la seule source de richesse.
M. Georges Dallemagne (PSC). - Depuis des décennies, les pays occidentaux et les institutions internationales ont prôné que le développement des pays moins avancés reposait sur une insertion de leur économie dans les flux commerciaux mondiaux. C'était une des justifications avancées régulièrement dans la libéralisation des échanges. Or chacun sait que l'économie des pays en voie de développement dépend principalement du secteur agricole. Les exportations de ces pays sont souvent composées de produits de monoculture comme le café, les bananes et, bien sûr, le cacao. La part des pays d'Afrique noire, les pays ACP, est prépondérante dans la production de cacao et l'Union européenne représente le plus grand bloc consommateur. On comprend donc que l'économie cacaoyère mondiale s'inscrive dans ce contexte particulier des relations entre l'Union européenne et les pays ACP.
La Commission a présenté, en 1996, une directive permettant à tous les États membres d'utiliser des matières grasses végétales autres que le beurre de cacao dans les produits de cacao et du chocolat. Cette possibilité était antérieurement accordée à sept États membres. Cette directive a donné lieu à des débats importants, notamment au Parlement européen, jusqu'au début de cette année.
Nous savons que le gouvernement belge précédent et le gouvernement actuel ont développé des efforts importants afin de limiter les conséquences négatives de cette directive sur les consommateurs européens à qui seront désormais présentés des « ersatz » de chocolat avec un étiquetage permettant d'utiliser la mention « chocolat », sur l'industrie chocolatière belge utilisant le cacao dans une production de qualité et, bien sûr, sur les pays producteurs de cacao dont le principal client, l'Union européenne, risque de limiter ses importations de cacao.
Malgré sa fermeté, la position belge n'a pas été suivie par les autres États membres. Nous pouvons à juste titre - comme le fait mon collègue Mahoux - nous interroger sur la compatibilité entre la directive « chocolat » et le présent accord qui prévoit en son article 32 que tous les membres s'engagent à prendre des mesures internes destinées à accroître la consommation de cacao.
Je voudrais également me faire l'écho de la résolution qui a été récemment examinée par l'assemblée paritaire Union européenne/ACP. Cette assemblée paritaire regrette que la libéralisation ait prévalu aux dépens du développement des pays ACP producteurs de cacao - notamment à travers des amendements présentés par le Burkina Faso et le Mali - qui estime que l'introduction de matières grasses végétales autres que le beurre de karité va déstabiliser l'économie des pays producteurs de cacao, entraînant des conséquences économiques et sociales importantes pour leur population. Elle estime aussi que la proposition de directive de l'Union reste incompatible avec l'accord international sur le cacao par lequel l'Union s'est engagée à promouvoir la consommation de cacao afin de stabiliser les recettes des pays producteurs. Elle demande enfin à la Commission d'adopter des mesures pour couvrir les pertes provoquées par l'introduction d'huiles végétales autres que le beurre de cacao.
On peut donc s'interroger sur la cohérence de la politique de développement de l'Union européenne avec les mesures prises en matière de commerce international. En effet, les mesures relatives au chocolat risquent de mettre en péril les économies de pays dont le développement économique reste fragile et il faudra certainement que l'Union européenne prévoie des mesures de compensation si l'évaluation de la mise en _uvre de cette directive devait révéler que ses effets déstabilisent les économies des pays producteurs de cacao.
On peut aussi se demander si l'Union européenne respecte bien les conventions internationales par lesquelles elle s'engage à favoriser le développement économique des pays en développement.
Nous pouvons également nous interroger sur la compatibilité de cette directive avec le degré de qualité que nous souhaitons offrir aux consommateurs européens. Il me semble que nous nous dirigeons vers une harmonisation vers le bas. J'espère que les chocolatiers belges ne manqueront pas de faire valoir - ils l'ont d'ailleurs déjà fait - la qualité comme argument en faveur du cacao.
Compte tenu de ces réflexions, le groupe PSC votera en faveur de cet accord sur le cacao, estimant qu'il sera plus que nécessaire pour aider les pays producteurs de cacao à affronter les nouvelles conditions économiques. Il demande également au gouvernement belge de prendre des mesures proactives afin de remplir les objectifs de cet accord, principalement l'article 32 relatif à l'accroissement de la consommation de cacao.
M. Paul Galand (ECOLO). - Je ne vais pas recommencer le débat qui a eu lieu en commission. Dans cette affaire, la Belgique a, dès le début, adopté une position juste. Nous, parlementaires, devons cependant veiller, dans toute la mesure de nos moyens, à ce que l'attitude de nos familles politiques soit cohérente au niveau du parlement européen.
- De algemene bespreking is gesloten.