Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-16

ZITTING 1999-2000

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Financiën

Vraag nr. 398 van de heer de Clippele van 4 februari 2000 (Fr.) :
Onroerend goed aangekocht onder het BTW-stelsel. ­ Nieuwe verkoop. ­ Registratierechten. ­ Dubbele belasting.

Wanneer een onderneming een nieuw onroerend goed heeft gekocht onder het BTW-stelsel ten behoeve van de eigen activiteit, zal de BTW moeten worden herzien indien die onderneming dat onroerend goed opnieuw verkoopt wegens economische moeilijkheden waarmee zij vervolgens geconfronteerd wordt.

Wanneer de aankoop heeft plaatsgehad in 1996 onder het BTW-stelsel en de onroerende voorheffing voor het eerst in 1997 werd geïnd, kan het bedrijf het onroerend goed opnieuw verkopen onder het BTW-stelsel tot 31 december 1998. Heeft de verkoop plaats in 1999, dan zullen op de verkoop registratierechten geheven worden, want het onroerend goed wordt niet langer beschouwd als nieuw.

Het bedrijf zal daarentegen geconfronteerd worden met een herziening van de BTW, wat leidt tot een dubbele belasting bij de nieuwe verkoop : BTW en registratierechten.

Ik verneem dat in alle andere Europese landen (met uitzondering van Griekenland), die transactie fiscaal neutraal is.

Kan de geachte minister mij verduidelijken welke registratierechten en BTW verschuldigd zijn op de nieuwe verkoop in 1999 ?

Hoe kunnen bedrijven die met dergelijke toestanden geconfronteerd worden, de financiële gevolgen ervan beperken ?

Antwoord : Wanneer zoals in de door het geachte lid beoogde situatie, een gebouw, voorafgaandelijk verworven met toepassing van de BTW, het voorwerp uitmaakt van een wederverkoop na 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het gebouw voor het eerst werd opgenomen in het kohier van de onroerende voorheffing, is deze levering vrijgesteld van BTW krachtens artikel 44, § 3, 1º, a), van het BTW-Wetboek. De wederverkoop is in principe dan ook onderworpen aan het evenredig registratierecht van 12,5 % voorzien in artikel 44 van het Wetboek der registratierechten.

Bovendien is de onderneming die een dergelijke levering heeft verricht overeenkomstig artikel 10, 4º, van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969, met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, daadwerkelijk gehouden tot de herziening, minstens gedeeltelijk, van de bij de verkrijging van het gebouw verrichte aftrek aangezien het in haren hoofde niet werd aangewend voor doeleinden die recht op aftrek verlenen.

In tegenstelling tot de mening geuit door het geachte lid, is er terzake geen sprake van een dubbele belasting aangezien twee verschillende omstandigheden aanleiding geven tot de toepassing van elk van deze twee belastingen. Het registratierecht wordt geheven omwille van de overdracht van de eigendom van het gebouw, terwijl de herziening van de oorspronkelijke aftrek van de BTW in hoofde van de vervreemder, gerechtvaardigd wordt door het feit dat laatstgenoemde het gebouw niet meer zal gebruiken voor doeleinden die recht op aftrek verlenen en hem dus in de situatie van eindverbruiker plaatsen voor de jaren die nog lopen tot bij het verstrijken van het herzieningstijdvak.

Overigens vestig ik er de aandacht op dat de wederverkoop van een gebouw, verworven of opgericht met toepassing van de BTW, door een belastingplichtige zonder recht op aftrek of door een niet-belastingplichtige, zoals een particulier, na het verstrijken van de termijn voorzien in artikel 44, § 3, 1º, a), van het BTW-Wetboek, eveneens binnen het toepassingsgebied van de registratierechten valt, zonder dat de oorspronkelijke betaling van de BTW door de verkoper, terug in vraag wordt gesteld of dat er, wegens die betaling, enige vermindering van het registratierecht zou toegekend worden ter gelegenheid van de wederverkoop van dat gebouw.