2-43 | 2-43 |
Présidence de Mme Iris Van Riet, présidente du Comité d'avis pour l'égalité des chances entre les femmes et les hommes
De voorzitter. - Collega's, geachte genodigden, namens het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Senaat heet ik jullie hier vandaag van harte welkom.
De buitengewone zitting van de Verenigde Naties die in juni 2000 plaatsvindt in New York en de werktitel meekreeg Peking+5 komt in feite op een cruciaal moment, namelijk op de overgang naar een nieuwe eeuw, die velen de eeuw van de kennis en de informatie noemen, maar anderen zien als de eeuw van de vrouw. Het is dan ook verheugend dat net bij het begin van de eeuw van de vrouw - zo wil ik die graag blijven noemen - de Senaat een colloquium en een parlementair debat organiseert over het regeringsverslag over de specifieke acties die in toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie van Peking werden genomen. Het tijdstip is ook goedgekozen, omdat precies over een maand een tussentijdse evaluatie van het Actieplatform wordt gemaakt. Tevens is het verheugend is dat er voor het eerst een verslag wordt gepubliceerd over het beleid dat alle federale departementen voeren en dat hier benaderd wordt vanuit de invalshoek genders.
Met het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen hebben we dit initiatief grondig voorbereid. Ik wil alle leden daarvoor vanop deze tribune hartelijk danken. Wij vinden deelname van de niet-gouvernementele organisaties onontbeerlijk. Ze moeten bij de opvolging van de realisatie van het actieplatform worden betrokken, te meer omdat het Verslag van de Vierde Wereldvrouwenconferentie vermeldt: "Niet-gouvernementele organisaties moeten worden aangemoedigd om bij te dragen tot het opzetten en uitvoeren van deze strategieën of nationale actieplannen. Ze moeten tevens worden aangemoedigd om hun eigen programma's te ontwikkelen als aanvulling bij de overheidsinspanningen. Vrouwenorganisaties en feministische groeperingen moeten in samenwerking met andere niet-gouvernementele organisaties worden aangemoedigd om waar nodig netwerken te organiseren en de uitvoering van het slotdocument door regeringen en regionale en internationale organen te bepleiten en ondersteunen."
Vandaag hebben we hier alle niet-gouvernementele vrouwenorganisaties uitgenodigd. De overkoepelende organisaties bieden we een platform om hun standpunten, adviezen en acties toe te lichten.
Ik overloop even het programma van vanochtend.
Nous entendrons successivement MmeVanVarenbergh, présidente du Conseil de l'Égalité des chances entre les hommes et les femmes, Mme Poppe - remplaçant MmeVanderWildt, souffrante - qui nous exposera le point de vue du Nederlandstalige Vrouwenraad et, enfin, Mme de Sauvage,vice-présidente du Conseil des Femmes francophones de Belgique.
Na de uiteenzettingen krijgen alle aanwezigen de gelegenheid vragen te stellen en van gedachten te wisselen. Ook tijdens de broodjeslunch is er nog ruim de gelegenheid om standpunten en ervaringen uit te wisselen over wat ons vandaag bezighoudt, namelijk een partnership tot stand brengen tussen mannen en vrouwen. Dat biedt de beste garantie voor een samenleving waar alle talenten maximaal worden benut en waar alle mensen zich kunnen ontplooien, kortom waar alle mensen gelukkig zijn.
Mevrouw Myriam Van Varenbergh, voorzitster van de Federale Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen. - Mevrouw de voorzitster, geachte dames en heren, in de eerste plaats feliciteer ik van harte de initiatiefnemers omdat ze dit colloquium samen met enkele NGO's organiseerden. Zij die mij kennen, weten dat wanneer ik begin met een laudatio, er meestal een kritische noot volgt. De kritische noot is beperkt en is van pragmatische aard. De sprekers hadden allemaal hetzelfde praktische probleem: wij moeten vandaag commentaar leveren over een verslag dat we nooit hebben gekregen en dat zelfs nog niet afgewerkt zou zijn. Gelukkig bestaat er tussen de Raad en de directie Gelijke Kansen bij het ministerie van Werkgelegenheid een heel goede verstandhouding en samenwerking en hebben wij daar dan toch een voorlopig verslag kunnen krijgen. Daarom zal ik mij vooral beperken tot enkele heel algemene opmerkingen.
Een eerste opmerking die al meermaals door de Raad is gemaakt, is dat Peking +5 niet vandaag uit de lucht komt vallen. Toen we in 1995 richting Peking reisden, wisten we al dat er na vijf jaar een tussentijdse evaluatie zou volgen. Tot mijn grote spijt heb ik gemerkt, en dat ondanks de vraag van vele ngo's en de Raad, dat gouvernementeel geen enkel initiatief werd genomen om die evaluatie na vijf jaar te laten begeleiden.
Daardoor beschikken we momenteel over niet meer dan fragmentarische opmerkingen. Het is wel heel verheugend dat er voor het eerst een poging is gedaan om de wet van 6 maart 1996 daadwerkelijk uit te voeren. Als ik mij niet vergis, is het voor het eerst dat de voltallige regering een verslag zal uitbrengen over wat ze precies heeft gedaan op het vlak van de gelijke kansen.
Het zou echter nog een krachtiger signaal zijn indien de regering deze wet meer expliciteert. Een verslag van de regering kan immers op verschillende manieren worden ingevuld. Het is achterhaald te denken dat enkel van de minister van Gelijke Kansen en de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking een volumineus rapport kan worden verwacht, terwijl de anderen zich kunnen beperken tot het geven van een opsomming van wetgevende maatregelen. Toen ik het voorlopig verslag van de regering doornam, heb ik overigens gemerkt dat die wetgevende maatregelen dateren van lang vóór 1995 en niets nieuws onder de zon brengen.
Over de meeste punten die vermeld staan in het Pekingrapport heeft de Raad van de gelijke kansen al in 1993 bij zijn ontstaan, een advies uitgebracht.
Een eerste punt betreft de armoedebestrijding waarvoor de regering inderdaad een inspanning doet. Ik steiger echter telkens als ik hoor zeggen dat de feminisering van de armoede een halt is toegeroepen, want men vergeet er altijd bij te zeggen dat steeds meer mensen van het bestaansminimum moeten leven, en dat die toename zich vooral voordoet bij vrouwen. Er zijn veel redenen voor die armoede. De Raad heeft ook daar al een advies over uitgebracht. Wij zien een uitkomst in de stichting van een fonds voor alimentatiegeld. Vaak komen vrouwen in de armoede terecht wanneer na een echtelijk probleem, de echtgenoot verzaakt aan zijn alimentatieplicht. Zo een fonds maakt het mogelijk dat de overheid als het ware in de plaats treedt van de schuldeiser, zijnde de vrouw, die recht heeft op alimentatiegeld voor de kinderen en op onderhoudsgeld voor zichzelf.
Het blijft ook een bekommernis van de Raad dat in de informaticamaatschappij waarin alles zeer snel gaat, de informatica niet altijd ten volle wordt benut. Vele Belgen hebben het gevoel dat door de informatica alles van hen is geweten. Dat is meestal wel zo, en dat is vaak ten goede. Men zou de informatica ook omgekeerd kunnen gebruiken en degenen die behoeftig of ongeletterd zijn spontaan vanuit de diensten op de hoogte brengen van hun rechten. Dat gebeurt momenteel niet.
Misschien vindt men het ver gezocht, maar armoede hangt ook samen - ondanks alle wetgevende maatregelen terzake en wat sommigen ook beweren - met de ongelijke beloning van mannen en vrouwen. De vorige regering heeft al initiatieven genomen in verband met de functieclassificaties die door de Raad werd ondersteund en waar hij adviezen over heeft uitgebracht. Er zijn echter onvoldoende dwangmaatregelen ten opzichte van de sociale partners om bij de diverse onderhandelingen rekening te houden met die functieclassificaties. Ongelijke beloning is ook een punt waartegen men theoretisch strijd kan tegen leveren. De Raad heeft echter vastgesteld dat men te biechten moet gaan bij degenen die mee aan de onderhandelingstafel zaten voor de ongelijke behandeling, namelijk de sociale partners. Men kan moeilijk verwachten dat zij de nodige processen zullen inleiden. Daarom is de Raad al jaren voorstander van de oprichting van een afzonderlijk instituut voor de gelijke kansen. Daar zouden experts in de materie kunnen worden aangesteld die in naam van de klager de procedure opstarten. Als zoiets lukt voor de milieuproblematiek, moet dat ook kunnen voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Bij de evaluatie van armoede wordt meestal geen specifieke aandacht besteed aan de ouderen. De raad heeft dan ook besloten voor elke groep afzonderlijk een advies uit te brengen. Sommigen beschouwen mensen van meer dan 65 jaar als ouderen, anderen leggen de grens op 55 en zelfs op 50 jaar. Ons onderzoek naar de specifieke noden van die verschillende groepen heeft ons tot de ontzettende vaststelling geleid dat een groot deel van deze mensen, vooral vrouwen, uit een arbeidssysteem komen dat hen van vele rechten uitsluit.
De Raad heeft in zijn adviezen reeds herhaaldelijk voorgesteld om de afgeleide rechten geleidelijk in te ruilen voor individuele rechten. Dat zou sommige vormen van armoede helpen oplossen. Het begrip armoede mag immers niet te stringent worden geïnterpreteerd.
Voorts wordt in het rapport veel aandacht besteed aan het onderwijs. Ingevolge onze nieuwe staatsstructuur is het onderwijs een gemeenschapsbevoegdheid geworden waarrond er wel eens machtspelletjes tussen de verschillende overheden worden gespeeld. Daarom dring ik erop aan dat het federale niveau en dat van de gemeenschappen geregeld overleggen over genderproblemen om aldus vooruitgang te boeken inzake de engagementen die in Peking werden aangegaan.
De hervormingen in het onderwijs worden niet steeds aangegrepen om positieve maatregelen te treffen ten opzichte van meisjes. De hervorming van de PMS-MST's tot centra voor leerlingenbegeleiding was een gedroomde gelegenheid om deze centra te verplichten hun taak uit te breiden en per scholengemeenschap de studiekeuze van meisjes beter te begeleiden, want alle vroegere initiatieven terzake zijn allemaal een stille dood gestorven.
Gezondheid is natuurlijk ook een belangrijk probleem. De Raad heeft onlangs een advies uitgebracht over osteoporose. Pour la petite histoire vertel ik altijd dat over deze aandoening pas onderzoek werd ingesteld, nadat één man die aan een lichte vorm van osteoporose leed, klacht had ingediend omdat zijn geneesmiddelen niet werden terugbetaald.
Er moet meer gericht onderzoek worden verricht. De farmaceutische industrie en de medische wereld houden bij de toepassing van onderzoeksresultaten te vaak onvoldoende rekening met de verschillende reacties van mannen en vrouwen op medicijnen.
Een volgend thema betreft het geweld. De vorige regeringen hebben reeds in ruime mate aandacht besteed aan het ongewenst seksueel gedrag op het werk. Inmiddels merken wij dat de wetgeving dienaangaande vaak dode letter blijft omdat ze niet ver genoeg gaat. Men kan weliswaar een klacht indienen, maar dit is slechts beperkt omdat men zich dient te richten tot de zogenaamde vertrouwenspersoon. Er is echter geen enkele garantie dat de vertrouwenspersoon effectief te vertrouwen is. Bovendien is hij niet vlug geneigd maatregelen te treffen aangezien hij zelf deel uitmaakt van een hiërarchische structuur.
Ik merk ook dat onvoldoende maatregelen worden genomen met betrekking tot de magistratuur, die vaak moet beslissen over het gepast gevolg dat aan dergelijke klachten moet worden gegeven.
Vroeger werden reeds maatregelen genomen om terzake vooruitgang te boeken, waardoor een aantal vormen van geweld waar vrouwen het slachtoffer van zijn, ernstiger en meer gericht kunnen worden behandeld en vrouwen nodeloze onderzoeken worden bespaard; maar men mag dit niet als het eindpunt beschouwen. Het is nu de hoogste tijd een evaluatie te maken en, waar nodig, aanpassingen aan te brengen.
Geweld moet in het internationaal recht veel meer worden benadrukt. Via diplomatieke weg zou België meer in de verdragsteksten moeten kunnen laten opnemen. Bovendien moeten we ook in de eigen wetgeving de asiel- en vluchtelingenproblematiek inschrijven als iets dat we erkennen. Dit geldt zeker voor de genitale verminking, een onderwerp waarover de Raad jaren geleden reeds advies uitbracht en waarvoor minister Onkelinx thans een studiegroep heeft opgericht. Dit is de goede weg, maar het mag niet bij een studiegroep blijven, want er moeten juridische en wetgevende maatregelen worden genomen. Misschien zou ons land op dit vlak een voortrekkersrol kunnen spelen.
Dankzij de Witte Marsen, het tijdperk waar men zo graag aan refereert, werden al heel wat initiatieven genomen voor de opvang van ouders en men heeft intussen de slachtofferopvang gerealiseerd. Vanuit mijn ervaring op het terrein wijs ik er echter op dat dit moet worden aangepast. Misschien kunnen meer middelen worden vrijgemaakt voor de slachtofferhulp. Deze dienstverlening bestaat weliswaar, maar het slachtoffer dat er een beroep op zou kunnen doen en de eerste hulpverlener weten vaak niet tot wie ze zich moeten richten. Ook op dit vlak valt bijgevolg nog heel wat werk te verrichten.
Wat het oorlogsgeweld betreft: dagelijks worden we geconfronteerd met beelden en verhalen. Collectieve verkrachtingen moeten worden erkend en constant aangeklaagd door de Belgische regering als een oorlogsdaad, ook al zijn ze alleen gericht tegen vrouwen.
Vrouwen en economie is het zesde onderdeel dat we uit het Peking-rapport kunnen onthouden. Wat de gelijke beloning betreft, verwijs ik naar wat ik in dit verband reeds heb gezegd. Het optreden in rechten moet volgens mij worden toevertrouwd aan een bijzonder instituut voor de gelijke kansen, opdat dit maximaal kan gebeuren en vrouwen hun economische rechten kunnen afdwingen. Met de wetgeving rond één derde/twee derden zijn we weliswaar op de goede weg, maar we moeten dit doortrekken naar alle geledingen. Zelfs de zogenaamde heilige koeien moeten worden aangepakt. Het kwakkelargument dat men geen vrouwen vindt gaat helemaal niet op. Ik moet nog altijd iemand tegenkomen die me kan uitleggen hoe het komt dat vrouwen in grotere getale aan de universiteit afstuderen en er vaak betere studieresultaten behalen, maar toch niet in dezelfde mate deelnemen aan het economisch leven, zeker niet op topniveau. De financiële wereld bijvoorbeeld vormt hiervan een mooi voorbeeld. Begin jaren 1990 heeft een voormalig Vlaams minister in zijn boek hierover gesproken over het glazen plafond, maar volgens mij is dat nog altijd niet afgebroken. Allicht komt het de regering toe terzake nieuwe wetgeving uit te werken.
Economie zou men kunnen linken met de perswereld. Ook hierover heeft de Raad een advies uitgebracht, evenwel niet het klassieke advies dat verwijst naar statistieken over hoeveel keer een vrouw op televisie is verschenen. Daarover gaat het niet. De pers heeft macht. Daarom heeft de Raad nagegaan hoeveel vrouwen deel uitmaken van de raden van beheer van de uitgeverijen, hoeveel er in de mediawereld tewerkgesteld zijn en hoeveel vrouwen aandeelhouder zijn. De resultaten waren superbedroevend was. Zelfs bij de zogenaamde vrouwenbladen, waarover men zich schimpend uitlaat, zijn het de mannen die de "was" uitdelen. Ik spreek met opzet over "was", aangezien de combinatie gezin en arbeid nog steeds een heikel punt blijft.
Wanneer men het meent dat vrouwen meer aan de economie moeten deelnemen, moet men bijkomende maatregelen nemen en verder gaan dan initiatieven met betrekking tot kinderopvang.
Men kan opwerpen dat het gemakkelijk is al deze verplichtingen op de overheid af te schuiven, maar volgens mij is dat niet de bedoeling. Wel moeten we infrastructuur en faciliteiten kunnen aanbieden, die dan eventueel door de arbeidswereld zelf worden gefinancierd. We moeten daarover creatief nadenken. Misschien biedt dit eveneens de mogelijkheid ook de laaggeschoolden, een groep die vooral uit vrouwen bestaat, op een meer gestructureerde wijze aan het werk te krijgen, hen zo een gevoel van meerwaarde te geven en volwaardig te laten participeren, niet alleen aan het economisch gebeuren, maar ook aan de opbouw van hun eigen sociale rechten.
Macht en besluitvorming is een punt waarover binnenkort in de Senaat uitvoerig zal worden gediscussieerd en waaraan de Raad en ook ik persoonlijk veel aandacht schenken. Als juristen kennen we natuurlijk allemaal onze Grondwet en weten we dat daarin staat dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet, maar blijkbaar is dat niet voldoende om te komen tot een gelijke behandeling van vrouwen en mannen. Ik zie dan ook maar één oplossing en dat is een grondwetswijziging - wat op het ogenblik perfect mogelijk is - om de gelijkheid van mannen en vrouwen in de Grondwet in te schrijven. Tegelijkertijd moeten de gezagsdragers worden verplicht op dit vlak de nodige maatregelen te treffen en te corrigeren indien om een of andere reden zou blijken dat ongelijkheden blijven bestaan. In dit verband heeft deze regering ook het initiatief genomen om de lijststem bij verkiezingen minder kracht en waarde toe te kennen. De Raad heeft zich over deze maatregel gebogen in nauwe samenwerking met de administratie Gelijke Kansen. We hebben terzake een berekening gemaakt en moesten vastellen dat deze maatregel onvoldoende is en moet worden gekaderd in een globaal pakket van maatregelen die vrouwen niet alleen incentives geven om deel te nemen aan de verkiezingen, maar er ook voor zorgen dat ze betere plaatsen op de lijst krijgen. Dat laatste gaat verder dan wat de wet op het ogenblik bepaalt. Dit alles moet met de nodige campagnes worden omringd.
Wat de maritieme wereld betreft hebben wij bij een aantal onderzoeken ter voorbereiding van onze adviezen vastgesteld dat er nagenoeg niets bestaat over vrouwen in de wereld van de visserij en de scheepvaart. We zijn nu volop bezig met de voorbereiding van adviezen terzake want we hebben signalen gekregen dat het hier nog altijd om een pure mannenwereld gaat. De wet van 1990 over de samenstelling van de adviesorganen, die bepaalt dat maximum twee derden van de leden van eenzelfde geslacht mag zijn, moet sinds 31 december 1999 ook werkelijk worden toegepast. Ik kan echter enkel vaststellen dat bijna alle adviesorganen die lieten weten dat dit voor hen niet haalbaar was, te situeren zijn in de sector van het transport, de zeevaart, de visserij. Afgaande op wat er verteld wordt, kan ik me niet indenken dat vrouwen daar niet zouden kunnen participeren.
Ik kom nu tot de fundamentele rechten van de vrouw en het internationale niveau. Namens de Raad kan ik enkel betreuren dat onder deze regering onze permanente vertegenwoordiging bij de Commission Status of Women bij de UNO verdwenen is. Laten we er duidelijk bij vertellen dat het om een onbezoldigde job ging. Hier is duidelijk een verkeerde inschatting gemaakt. Als België kort op de bal wil spelen en wil weten wat er op UNO-niveau gebeurt, dan moeten we bij de UNO een vertegenwoordiger hebben op een geïnstitutionaliseerde of ten minste op een vrijwillige basis. Alleen dan kunnen we meteen reageren, meewerken aan nieuwe UNO-maatregelen en een terugkoppeling naar België maken zodat we ook in eigen land maatregelen kunnen nemen en verbeteringen kunnen aanbrengen. Dan hebben we ook iemand die als tussenpersoon kan optreden tussen het "veld" en het UNO-niveau, dat tot op heden toch een vrij belangrijke voortrekkersrol heeft gespeeld op het vlak van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Er staan natuurlijk nog heel wat andere punten in het Peking-rapport. Vrouwen en media heb ik al behandeld bij het hoofdstuk over vrouwen en economie en over het thema vrouwen en gewapende conflicten heb ik het al gehad onder het meer algemene hoofdstuk over de gezondheidsproblematiek en de jonge meisjes.
Inzake dit laatste thema juicht de Raad toe dat de regering maatregelen heeft getroffen om Child Focus de nodige fondsen, een kleine 40 miljoen, te geven en dat ze ook preventiecampagnes gaat opzetten in bepaalde landen om te voorkomen dat jonge meisjes in handen vallen van mensensmokkelaars of van prostitutienetten. Ook gaat men meer meldpunten organiseren voor de jonge meisjes die toch in ons land binnengesukkeld komen. Dat alles lijkt me essentieel. We mogen de preventiecampagnes trouwens niet beperken tot enkele landen. Misschien komt het er vooral op aan om terzake meer creativiteit aan de dag te leggen en bij de verdragen die België met andere landen sluit dit als een van de conditiones sine qua non gaan eisen.
Ik betreur het dat de eerste minister hier niet aanwezig is, aangezien precies nu de drie grote vrouwengroepen, met name de Nederlandstalige Vrouwenraad, de Conseil francofone des femmes en de Federale Raad van gelijke kansen voor vrouwen en mannen, nu hun kritieken en opmerkingen naar voren brengen. Vanmiddag zal de Senaat waarschijnlijk gewoon het Verslag aanhoren zoals het is opgemaakt, dat wil zeggen zonder de input van de bestaande kritieken en opmerkingen. Zoals ik aan het begin van mijn uiteenzetting reeds zei, hebben we dat verslag jammer genoeg nooit gekregen en hebben we niet de gelegenheid gehad daar tijdig opmerkingen bij te maken. Ik hoop echter dat de regering op basis van het verslag van dit colloquium en na kennisname van de tussentijdse evaluatie van de andere lidstaten die in juni 2000 in New York wordt opgemaakt corrigerende maatregelen zal nemen.
Ik wens het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Senaat nog heel veel moed toe. Namens de Federale Raad voor de gelijke kansen van mannen en vrouwen kan ik de senatoren feliciteren. Wij vinden het bemoedigend dat we bij hen steeds een luisterend oor vinden voor onze adviezen en dat ze in de mate van het mogelijke pogen daarover hoorzittingen te organiseren of op eigen kracht wetgevende initiatieven te ontwikkelen. Daarvoor mijn hartelijk dank.
Mevrouw Maggy Poppe. - Evenals mevrouw Van Varenbergh wil ik de Senaat danken voor de uitnodiging en voor het forum dat hij ons biedt om uit te leggen hoe de Nederlandstalige Vrouwenraad staat tegenover het Peking-Actieplatform.
Al bij zijn oprichting heeft de Nederlandstalige Vrouwenraad oog gehad voor internationale vrouwenconferenties. Doorheen de jaren is die betrokkenheid steeds meer gegroeid. Nairobi was nog een beetje een ver-van-mijn-bedshow, maar Peking was al veel dichterbij, onder meer door het initiatief van de vorige minister van het Gelijke Kansenbeleid en door het feit dat de Raad deel uitmaakte van de officiële delegatie. Ook na 1995 is de betrokkenheid blijven toenemen. Sedertdien zijn de Peking-verklaring en het Peking-Actieplatform voor de Vrouwenraad een leidmotief geworden, een referentiekader en een inspiratiebron voor actie, voorlichting, standpunten en studiedagen. Sedert 1999 heeft de Vrouwenraad zijn hele werking en zijn bestaan zelf daaraan vastgekoppeld. We richten ons bij onze actie vooral op het Vlaamse en het federale niveau, maar we volgen ook de belangrijkste ontwikkelingen op het niveau van de Europese Unie en de Verenigde Naties.
In de aanloop naar Peking +5, hebben we niet stil gezeten. Op vraag van het internationale voorbereidingscomité van NGO's, heeft de Nederlandstalige Vrouwenraad meegewerkt aan het alternatieve rapport van de ngo's dat tijdens de bijzondere zitting zal worden voorgesteld aan de wereld. Deze tekst is in het Engels beschikbaar op de website "womenaction2000". De tekst kan ook worden aangevraagd in het Nederlands of het Engels bij de Nederlandstalige Vrouwenraad.
Tijdens de Peking+5 -herzieningsconferentie zal worden nagegaan welke vooruitgang er is geboekt in de uitvoering van de aanbevelingen van het Actieplatform, welke initiatieven er genomen zijn, welke de bestaande knelpunten en de nieuwe uitdagingen zijn en wat er verder moet worden gedaan. Vanuit dit perspectief en naar aanleiding van het aantreden van een nieuwe regering, heeft de Nederlandstalige Vrouwenraad deze oefening alvast - beperkt - gemaakt voor enkele thema's uit het Actieplatform.
Het werd beperkt want we hebben enkel naar de toekomst gekeken. Door het aantreden van een nieuwe regering was het weinig zinvol om te vragen naar wat in opvolging van het Actieplatform al was gerealiseerd en naar de plannen om de nalatigheden recht te zetten, wat we oorspronkelijk wel wilden vragen. We hebben ons dus beperkt tot de toekomstplannen, waardoor het op de rooster leggen enigszins wegviel, maar de kritische toon van de vraagstelling niet.
De oefening was ook beperkt omdat niet alle thema's aan bod kwamen. Het werd al vlug duidelijk dat we ons tot een selectie zouden moeten beperken. Bij deze selectie hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld: de beperkte tijd en middelen; de enorme hoeveelheid werk die er nog rest, ook voor ons land, en de daaraan gekoppelde noodzaak om prioriteiten vast te leggen; de beperkte macht en actiemogelijkheid van de overheid en de regering, bijvoorbeeld inzake media en internationaal gewapende conflicten, en soms het ontbreken van een vertolking van de aanbevelingen van het Actieplatform voor de westerse landen, bijvoorbeeld voor het hoofdstuk over milieu.
Het feit dat we deze hoorzittingen niet georganiseerd hebben in het luchtledige speelde ook een rol. Sommige thema's worden uitgebreid behandeld naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen, bijvoorbeeld de thema's van armoede en geweld die in het raam van Mars 2000 uitgebreid aan bod zullen komen, of het thema van vrouwen en politieke besluitvorming dat we naar aanleiding van de komende gemeenteraadsverkiezingen zullen uitdiepen.
Volgens deze procedure werden uiteindelijk volgende thema's geselecteerd. We zijn ervan overtuigd dat deze thema's van prioritair belang zijn voor de gelijke kansen en gelijke rechten voor vrouwen. Het zijn: opleiding en arbeid, onderwijs, gezondheid, vluchtelingen en meisjes.
Vervolgens werd een selectie van vragen gemaakt. Hiertoe werd de tekst van het Actieplatform gescreend op twee criteria. Ten eerste, de vraag welke aanbevelingen hier in België prioritaire knelpunten voor gendergelijkheid, gelijke rechten en gelijke kansen voor vrouwen zijn; ten tweede, de vraag waaraan prioritair aandacht moet worden besteed en in verband waarmee dringend maatregelen moeten worden genomen voor 2004.
Deze vragen en antwoorden werden openbaar voorgelegd tijdens drie hoorzittingen die de Nederlandstalige Vrouwenraad heeft georganiseerd voor zijn aangesloten verenigingen en andere organisaties uit het middenveld. Op deze manier werden de beleidsintenties getoetst aan de bevindingen van het middenveld en werden concrete beleidsaanbevelingen geformuleerd.
Op 25 en 28 april jongstleden werden onze aanbevelingen een laatste maal ter bespreking en bekrachtiging voorgelegd in een bijzondere vergadering van de Raad van beheer van de Nederlandstalige Vrouwenraad. De aanbevelingen worden nu gebundeld in een document, "Krachtlijnen voor een emancipatorisch beleid", dat de deelnemers aan dit colloquium eerstdaags toegestuurd zullen krijgen, zodat zij onze aanbevelingen kunnen verwoorden en verdedigen in New York, maar ook, en vooral, in België zelf.
Mijn beperkte spreektijd laat mij niet toe in te gaan op al deze aanbevelingen, maar er zijn enkele krachtlijnen die ik u niet wil onthouden. Men hoeft immers niet op New York te wachten om in actie te treden en werk te maken van de aanbevelingen van de Nederlandstalige Vrouwenraad. Ik richt mij in dit verband niet uitsluitend tot de hier aanwezige vrouwen, maar ook tot de mannen.
Uit de hoorzittingen is duidelijk gebleken dat de aanwezigheid van vrouwen in sleutelposities, in macht- en besluitvormingsposities in alle bevoegdheidsdomeinen en op alle niveaus van essentieel belang is voor de "empowerment" van vrouwen en bijgevolg voor gendergelijkheid, gelijke rechten en gelijke kansen voor alle vrouwen.
Om de situatie van de vrouwen te verbeteren, moet er rekening worden gehouden met alle aspecten van achterstelling van vrouwen. Dit betekent dat deze problematiek globaal en structureel moet worden aangepakt en dat er aan de basisstructuren en de basisorganisatie van de samenleving moet worden gesleuteld. Er moet in de eerste plaats worden ingegrepen op het collectieve niveau. Wat lapmiddelen en doelgroepenbeleid, wat losse maatregelen en lijmwerk zullen de toestand voor de vrouwen niet fundamenteel verbeteren. De achterstelling van de vrouwen op de arbeidsmarkt illustreert dit duidelijk. Indien men de situatie van de vrouwen op de arbeidsmarkt wil verbeteren, dan moet men ingrijpen op het niveau van de basisstructuren en de basisorganisatie van de arbeid, en moet men collectieve maatregelen nemen.
Concreet betekent dit dat er structurele maatregelen moeten worden genomen die betaalde arbeid voor vrouwen mogelijk en aantrekkelijk maken en die vrouwen toegang verlenen tot economische macht en besluitvorming in alle sectoren en op alle niveaus, dit betekent in vakbonden, sociale overlegorganen, bedrijven - zowel in de profit- als in de non-profitsector, paticuliere of overheidsbedrijven, kleine, middelgrote of grote bedrijven - administraties en maatschappelijke instellingen. Er moet met andere woorden worden gesleuteld aan de collectieve modellen van arbeidsorganisatie en aan de collectieve arbeidsvoorwaarden. Vrouwen zijn immers zo goed als afwezig in midden- en topkaders van het betaalde arbeidscircuit. Deze afwezigheid heeft weinig of niets te maken met de capaciteiten of met de wensen van vrouwen, maar wel met de dominant mannelijke arbeidscultuur en de dominant mannelijke collectieve organisatie van de arbeid. Zolang er op dit niveau geen maatregelen worden genomen, zullen sensibiliseringsacties, doelgroepenbeleid of positieve acties nooit voldoende effect sorteren om de instroom en de doorstroom van vrouwen als groep naar de economische macht en besluitvorming effectief te garanderen. Dit zijn immers slechts lapmiddelen. Indien men werkelijk iets voor de vrouwen wil veranderen en hen effectief toegang wil verlenen tot de economische macht, moet er worden gesleuteld aan de collectieve modellen van arbeidsorganisatie en aan de collectieve arbeidsvoorwaarden.
Concreet betekent dit dat er in de eerste plaats komaf moet worden gemaakt met de huidige arbeidsorganisatie die berust op het kostwinnersmodel, dat op zijn beurt afhankelijk is van de onbetaalde zorgarbeid van vrouwen, waardoor de systematische achterstelling en discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt structureel in de hand wordt gewerkt.
De onafwendbare noodzaak om betaalde arbeid te combineren met onbetaalde zorgarbeid vormt in de praktijk een belemmerende factor voor de volwaardige en evenwichtige participatie van vrouwen aan de betaalde arbeid, aan vrije tijd, aan vrijwillige maatschappelijke arbeid en sociaal engagement. Dit leidt op zijn beurt dan weer tot ongelijke deelname aan economische, sociale en politieke macht. Er moeten maatregelen worden genomen die de combinatie van betaalde en onbetaalde arbeid met elkaar verzoenen. Het gaat om maatregelen zoals kwalitatief hoogstaande en betaalbare collectief uitgebouwde zorgopvang voor kinderen, adolescenten, afhankelijke ouderen en zieke partners in combinatie met maatregelen die de beschikbare tijd voor onbetaalde arbeid en onbetaalde zorgarbeid verhogen.
Hierbij moet ten alle prijze worden vermeden dat deze maatregelen uitsluitend van toepassing zijn op vrouwen. Vanuit een gelijkekansenperspectief voor mannen en vrouwen pleit de Nederlandstalige Vrouwenraad voor collectieve maatregelen in het raam van de individuele en collectieve herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid.
Vanuit deze optiek moet een collectieve arbeidstijdverkorting voor allen, zonder onderscheid naar sector, functie of grootte van het bedrijf, worden ingevoerd. De Nederlandstalige Vrouwenraad pleit op termijn voor de 32-urenwerkweek, waarmee ze nog verder gaat dan minister Onkelinx.
Pas wanneer dit gerealiseerd is, moet worden nagedacht over mogelijkheden van individuele flexibiliteit. Om te vermijden dat deze enkel zouden worden benut door vrouwen, moeten deze maatregelen worden gestroomlijnd.
Binnen het raam van de combinatiepolitiek moeten met betrekking tot de diverse vormen van loopbaanonderbreking voorwaarden worden vastgelegd, zodat zowel mannen als vrouwen erop ingaan. Hierbij denk ik meer in het bijzonder aan volgende vereisten: iedereen moet er recht op hebben, ongeacht zijn functie of de grootte van het bedrijf, het recht mag niet overdraagbaar zijn, het vervangingsinkomen moet het ontbeerde loon benaderen, de onderbreking mag geen verlies van sociale zekerheidsrechten impliceren en het behoud van job en promotiekansen moet worden gegarandeerd.
Van de overheid verwacht de Nederlandstalige Vrouwenraad dat ze hiertoe de nodige initiatieven ontplooit en deze maatregelen financieel, wettelijk en reglementair ondersteunt.
Wat verwachten we van Peking+5? Het is duidelijk dat het Peking-Actieplatform geen lege doos is. De herzieningsconferentie mag dit evenmin zijn en moet daarom verder bouwen, uitdiepen en concretiseren.
Peking+5 is een opportune gelegenheid om een nieuwe impuls te geven aan het engagement van internationale en nationale instellingen en regeringen, maar eveneens om dit engagement verder te concretiseren. Peking+5 moet verder gaan dan de retoriek van gelijke rechten en van empowerment van vrouwen. Dat hebben we in 1995 al gehad.
De slottekst van de Peking+5- herzieningsconferentie moet duidelijk aangeven op welke manier en binnen welke tijd men de doelstellingen van het actieplatform wil realiseren en in welke middelen, instrumenten, infrastructuur, personeel en geld, daartoe zal worden voorzien.
Daarnaast biedt Peking+5 de kans om in te gaan op nieuwe uitdagingen en trends en om bestaande lacunes in te vullen, bijvoorbeeld door aan te geven dat het hoofdstuk over milieu moet worden vertolkt voor de Westerse landen, door expliciet in de tekst op te nemen dat respect voor mensenrechten van vrouwen ook betekent dat een gendergevoelig asielbeleid noodzakelijk is, enzovoort. Dit is de opdracht die de Nederlandstalige Vrouwenraad aan de leden van de Belgische delegatie naar Peking+5 wil geven.
Vermits de Nederlandstalige Vrouwenraad ditmaal naar verluidt niet zal worden opgenomen in de officiële Belgische delegatie, verwachten we van de leden van deze delegatie dat ze onze aanbevelingen zullen verwoorden en verdedigen op alle officiële en officieuze overlegmomenten.
Op Belgisch niveau vormt Peking+5 een opportune gelegenheid om een nauwere samenwerking te realiseren met de federale en Vlaamse regering in het algemeen en met de ministers bevoegd voor het gelijkekansenbeleid in het bijzonder. Van de regering verwacht de Nederlandstalige Vrouwenraad dat ze, onmiddellijk aansluitend op de vergadering van New York en in overleg met de vrouwenorganisaties, waaronder de Nederlandstalige Vrouwenraad, duidelijk uiteenzet op welke manier ze het Peking-Actieplatform en Peking+5 zal realiseren, welke middelen ze hiervoor ter beschikking zal stellen, welke instrumenten ze daartoe zal ontwikkelen en binnen welke termijn ze dit wil verwezenlijken.
Voor de ministers bevoegd voor het gelijkekansenbeleid voor mannen en vrouwen in het bijzonder vormt dit de opportune gelegenheid om zich te herbronnen en om de voortrekkersrol, de coördinerende rol en de incentive rol die met deze functie gepaard gaat ten volle op te nemen, in volwaardig overleg en partnerschap met de vrouwenorganisaties.
De ministers nemen goede maatregelen voor vrouwen, maar de tijd van mainstreaming alleen is nog lang niet aangebroken. Het wordt de hoogste tijd dat de ministers bevoegd voor het gelijkekansenbeleid voor mannen en vrouwen zich profileren en herbronnen over het verschil tussen emancipatie en gelijke kansen enerzijds en emancipatie en gelijke kansen voor vrouwen anderzijds. After all, vrouwen zijn geen minderheid, want zij vormen de helft van de bevolking.
De krachtlijnen voor een emancipatorisch beleid, aanbevelingen van de Nederlandstalige Vrouwenraad, kunnen hiervoor een inspiratiebron zijn.
Mme Béatrice de Sauvage, vice-présidente du Conseil des Femmes francophones de Belgique. - Madame la Présidente, mesdames, messieurs, merci de nous avoir invités pour vous adresser nos remarques et vous faire part du travail que nos commissions ont accompli sur le programme d'action de la Conférence mondiale des femmes. J'aborderai donc les différents points sur lesquels ces commissions ont particulièrement travaillé.
Tout d'abord, femmes et pauvreté. Le Conseil tient à rappeler que dans la lutte contre la pauvreté et les mécanismes de précarisation des femmes, il faut avant tout lutter contre les mesures qui confisquent aux femmes une partie de leurs revenus - travail à temps partiel - et leurs droits en matière de sécurité sociale - statut de cohabitant, pension - ou qui les empêchent de s'investir dans les sphères sociales et professionnelles.
Le changement ne peut se produire qu'en instaurant une véritable société paritaire afin que les femmes puissent s'investir comme les hommes dans les différents lieux de pouvoir et sphères de la vie sociale, économique, culturelle et politique.
Le Conseil se réjouit de l'action de femmes parlementaires qui ont relancé le débat sur la création d'un fonds pour les créances alimentaires en déposant une série de propositions de loi. Il est en effet urgent de légiférer en cette matière. Le Conseil souhaite la création d'un fonds fédéral au sein du ministère de la Justice qui dispose de moyens d'investigation plus importants que les CPAS. Ce fond prendrait en charge toutes les créances alimentaires, du moins jusqu'à l'obtention d'une couverture sociale individuelle.
Nous estimons également que le montant de base sur lequel est calculé la pension alimentaire doit être revu et nous déplorons que les programmes d'aide décrits dans les questionnaires relatifs aux suites données au programme d'action de Pékin ne s'adressent qu'à des femmes seules avec de jeunes enfants. Il faut penser à toutes les femmes.
J'en viens au point relatif à l'éducation et à la formation des femmes. En Belgique, l'enseignement est communautarisé. Nos remarques concernent les actions programmées en Communauté française. Comme précisé dans le rapport belge, deux décrets ont été votés. Ils définissent les missions prioritaires de l'enseignement et organisent les structures pour les atteindre en visant la discrimination positive dans les écoles. Leur application trop récente ne peut permettre une évaluation correcte. Toutefois, nous tenons à souligner que l'application de ces mesures soulève de nombreuses oppositions de la part des enseignants, des parents, des syndicats, des psycho-pédagogues. Sur le terrain, les problèmes de décrochage scolaire, d'exclusion et de violence rendent la situation explosive. Des mesures de dissuasion et de répression de la violence sont envisagées, mais il faut regretter le manque de propositions concrètes quant à la «remédiation» et à la prévention primaire par la primauté accordée à une réelle socialisation et éducation socio-affective. Il faut accorder la priorité à l'étude des mesures préventives. Des réformes sont lancées, mais on diminue les moyens pour les accomplir, ce qui provoque l'échec de ces dernières. Nous insistons pour que l'on alloue des ressources adéquates aux réformes du système éducationnel et que l'on assure le suivi de leur application, pour qu'on prenne des mesures de prévention primaire pour apporter à moyen et long termes une solution aux problèmes de violence, pour qu'on revalorise la profession de l'enseignant et qu'on améliore leurs formations initiales et continuées. Nous préconisons également que l'on maintienne les campagnes d'alphabétisation qui constituent aussi un moyen de lutte contre la pauvreté des femmes en leur donnant les outils de formation pour acquérir une autonomie qui leur permettra de s'assurer un avenir meilleur, et que l'on favorise l'accès des femmes à la recherche.
On pourrait, par exemple, envisager une politique de soutien en leur accordant des bourses.
Dans le chapitre «femmes et santé», nous déplorons que le rapport belge n'aborde que les questions de soins de santé et d'indemnités. Cela démontre le peu d'intérêt porté à la santé des femmes en général. Nous menons une action pour l'organisation d'un dépistage de qualité du cancer du sein pour les femmes de plus de cinquante ans. Ce dépistage doit être une priorité en santé publique étant donné le nombre croissant de nouveaux cas; rappelons qu'une femme sur douze sera atteinte d'un cancer du sein en Belgique. Nous avons déjà rencontré les ministres en charge de ces compétences et nous comptons beaucoup sur leur soutien en la matière. Nous souhaitons également insister sur l'importance et la poursuite du dépistage de l'ostéoporose chez les femmes. Des actions européennes concernant le cancer du sein et l'ostéoporose existent. Il faut assurer une coordination optimale de ces actions.
Nous voulons également dénoncer la diminution des subsides pour les centres extrahospitaliers qui pratiquent notamment des interruptions de grossesse et qui mènent des campagnes d'information sur la contraception et le sida. Une vigilance particulière est nécessaire quant à l'augmentation des prix des médicaments et aux taux de remboursement de ceux-ci.
Autre point, femmes et violence. C'est sur l'initiative de notre présidente qu'a été adoptée une loi sur la violence conjugale. Il faut à présent évaluer l'impact de cette loi. Il faut également tenir compte de toutes les violences psychologiques et économiques faites aux femmes. Nous soutenons les revendications des associations belges, francophone et néerlandophone, du comité pour la marche mondiale des femmes qui demandent, notamment, aux pouvoirs publics d'instaurer une politique structurelle et continue visant à éliminer les violences envers les femmes et à accroître leur émancipation, une politique d'information, de formation, de sensibilisation et de prévention, une véritable politique de recherche sur les violences faites aux femmes et une justice effective et cohérente. Ces associations demandent aussi le maintien et le développement des services d'aide et de secours, et l'application effective des principes établis par les traités internationaux des droits de l'homme afin qu'ils garantissent le respect des droits des femmes. Quant à cette dernière revendication, nous pensons à la lutte contre les mutilations sexuelles, les mariages forcés, les trafics d'êtres humains et la répudiation.
Nous demandons au gouvernement belge d'intervenir sur le plan européen afin d'obtenir une harmonisation des législations des États membres ainsi qu'une collaboration et une concertation en matière de lutte contre la maltraitance d'enfants et la traite des êtres humains. Il faut renforcer les mesures d'accueil des enfants et des victimes de la traite et veiller que, sur le plan européen, des campagnes d'information soient menées afin de mettre en garde les personnes qui pourraient être victimes de ces filières.
Nous demandons qu'on porte une attention particulière à la situation des femmes migrantes; elles doivent avoir un statut autonome leur permettant de quitter un conjoint violent sans perdre leurs droits en matière de nationalité et de résidence.
En ce qui concerne les femmes et les conflits armés, le conseil demande que le gouvernement continue son action portant sur l'interdiction des mines anti-personnel et fasse pression sur le plan international pour que le traité d'Ottawa soit ratifié. Le CFFB a interpellé tous les élus politiques non pas pour qu'ils renouvellent l'interdiction d'acquérir et d'utiliser des mines anti-personnel pour une durée de cinq ans mais pour qu'ils introduisent définitivement cette interdiction dans les textes de loi.
En matière de politique d'asile, une attention toute particulière doit être apportée à la situation des femmes. Nous demandons une augmentation du nombre de femmes dans les équipes d'aide humanitaire et militaire. Enfin, les viols commis en temps de guerre doivent être jugés comme crimes contre l'humanité.
Autre sujet, femmes et économie. En Belgique, nous avons, depuis le 8 juin 1999, une nouvelle loi sur le principe d'égalité des rémunérations entre hommes et femmes pour un travail égal. Mais quelles actions a-t-on menées contre le chômage des femmes?
À propos des discriminations envers les cohabitants, le rapport belge du suivi de Beijing n'aborde pas le temps partiel imposé dans certains secteurs féminins. En ce qui concerne les mesures de conciliation entre vie professionnelle et vie familiale, il faut souligner le manque flagrant d'infrastructures de garde d'enfants: diminution des subsides de l'ONE, réduction ou même, parfois, suppression de l'accueil extrascolaire. Que dire du statut des gardiennes encadrées? Il est urgent de leur accorder un statut leur assurant des revenus décents et une protection sociale personnelle. Le conseil déplore que le gouvernement n'ait plus repris dans ses priorités le droit à la protection sociale sur une base individualisée. Concernant l'évaluation des classifications, nous insistons aussi sur la lenteur de l'application de cette dernière et sur les importantes difficultés rencontrées, car il faut tenir compte des surcoûts résultant des mesures de rattrapage pour les postes de travail sous-évalué.
J'en viens, enfin, à la place des femmes dans la vie politique, à l'exercice du pouvoir et à la prise de décisions. La loi de 1994 visant à promouvoir une répartition équilibrée des femmes et des hommes sur les listes électorales n'a pas l'impact souhaité. La majorité des partis ne placent pas les femmes en ordre utile, c'est-à-dire à une place éligible. Après le 13 juin, il n'y avait toujours qu'une femme pour cinq hommes en politique. Le conseil appuie toutes les mesures visant à aboutir à une participation équilibrée des hommes et des femmes aux processus décisionnels, notamment la proposition de loi instaurant la parité et l'alternance sur les listes électorales. Dans le cadre des actions positives, il faudrait aider financièrement les femmes qui se présentent aux élections et promouvoir toute formation d'initiation à la politique pour les femmes.
Le Conseil des ministres du vendredi 28 avril a adopté une proposition de modification de la Constitution en matière d'égalité hommes-femmes. Ce projet de révision du Titre II de la Constitution vise à y insérer une disposition relative au droit des femmes à l'égalité et favorisant leur égal accès aux fonctions électives et mandats publics.
Si nous pouvons nous réjouir de l'avancée que constitue cette initiative du gouvernement fédéral, nous devons par contre émettre les plus fermes réserves sur le deuxième volet du projet de révision du Titre II de la Constitution, qui vise à imposer la présence d'au moins un représentant de chaque sexe au sein du gouvernement fédéral, des gouvernements de Communauté et de Régions et des gouvernements des organes régionaux visés à l'article 39. En aucun cas, nous ne considérons cette proposition comme « une avancée historique », ainsi que le proclame le communiqué de presse publié par le gouvernement fédéral. Au contraire ! Nous la ressentons comme une régression par rapport au débat en cours dans notre société sur la démocratie paritaire et la participation équilibrée des femmes et des hommes à la prise de décision.
Cette proposition signifie un retour à la « femme alibi » dont la seule et unique présence dans une instance de décision suffirait à dédouaner à peu de frais le pouvoir masculin. Outre son manque de pertinence en termes d'égalité, l'inscription d'un tel principe dans la Constitution est parfaitement incongrue. Nous nous étonnons vivement de l'adoption par le Conseil des ministres de ce deuxième volet de la proposition de modification de la Constitution, qui s'avère en parfaite opposition et totale incohérence par rapport au premier volet prônant l'égalité effective entre les femmes et les hommes. Cet épisode illustre l'absence de prise en compte par la classe politique belge des résultats des travaux scientifiques et des débats menés au sein des organismes représentatifs des femmes en Belgique.
Nous appelons donc l'ensemble des organisations représentatives de la vie civile, en particulier, les associations de femmes, à se mobiliser et à réclamer le retrait de la proposition visant à imposer dans la Constitution la présence d'au moins un représentant de chaque sexe au sein des gouvernements; l'instauration d'un réel débat entre le monde politique et les organisations représentatives sur la parité et la participation équilibrée des femmes et des hommes aux prises de décision; la tenue d'assises paritaires de la démocratie impliquant la Chambre des Représentants et le Sénat; l'identification des mesures législatives nécessaires pour garantir la mise en _uvre effective de l'égalité entre les femmes et les hommes dans les prises de décision.
Nous estimons que la politique d'égalité des chances n'a guère eu d'effets au sein des administrations. Le nombre de femmes accédant à des postes de niveau I n'a pas augmenté.
En conclusion, nous pensons que des éléments concrets manquent très souvent dans les rapports du gouvernement quand il s'agit d'évaluer la politique d'égalité des chances. Des statistiques seraient révélatrices des progrès, mais surtout des régressions au niveau de la situation des femmes. La politique de mainstreaming est primordiale, certes, mais il ne faut en aucun cas abandonner les politiques d'aide et de soutien spécifiques aux femmes tant que celles-ci n'auront pas obtenu un statut équivalant à celui des hommes.
Le Conseil des femmes francophones espère que ses remarques seront prises en considération et qu'ainsi, nos institutions nous aideront à réaliser une véritable avancée dans le programme d'action de Pékin pour l'égalité des chances entre femmes et hommes.
Je vous remercie de votre attention.
Mme la présidente. - Nous allons à présent entendre quelques questions ou opinions. Je demanderai aux intervenants d'être brefs car nous ne disposons plus que d'un quart d'heure.
Mme Pierrette Cahay. - Je voudrais simplement formuler une petite réflexion.
Les rapports étaient excellents et je pense que nous nous en inspirerons.
Il a été question de la loi de 1994 - j'avoue que j'en ai été une grande «supportrice». Certes, elle a produit des effets, mais ceux-ci n'ont pas été suffisants.
Par ailleurs, nous ne viendrons pas à bout de la situation sans exiger des mandats exécutifs, que ce soit à un niveau communal ou à un niveau gouvernemental. Un effort est accompli, mais tant que nous n'aurons pas la parité, il subsistera toujours une discrimination.
J'ai déjà pu constater que lorsque l'on élit un conseil communal d'enfants - cela a été fait dans ma commune il y a presque vingt ans -, automatiquement, si on laisse jouer le naturel, on trouve autant de filles que de garçons. Je me pose la question de savoir à quel moment la proportion de femmes régresse: après les études ou au moment de l'entrée dans la vie professionnelle ou familiale?
Je suis depuis longtemps chargée de la composition des listes au niveau communal; comme vous le savez, les élections approchent. J'ai ainsi pu prendre connaissance des réponses apportées par les femmes lorsqu'elles sont sollicitées. La première réponse, invariable quel que soit le niveau d'études ou la catégorie sociale est «je ne suis pas capable» ou «je ne connais rien en politique». Je livre ces éléments à votre réflexion. En second lieu, on trouve souvent: «j'ai ma famille, mes enfants, mes vieux parents»ou «j'ai mon occupation professionnelle» et «je ne peux tout assumer en même temps». Telles sont les réticences formulées - il en a été question tout à l'heure - par les personnes sollicitées comme candidates.
M. Lambert Jaegers. - Je suis à peu près certain que la seule personne germanophone présente dans cet hémicycle est un homme: moi-même. D'où ma question: de quelle manière les femmes germanophones ont-elles été impliquées dans l'évaluation du programme d'action de la Conférence mondiale de Pékin? Je sais que les germanophones n'ont pas de structure comparable au Nederlandstalige Vrouwenraad ou au Conseil des femmes francophones. J'ai l'impression que sous l'effet de la marche mondiale, les choses évoluent. Il n'empêche que l'implication des femmes germanophones dans cette évaluation reste posée, d'autant que - et plusieurs intervenantes l'ont rappelé - de nombreuses matières concernent la politique des Communautés. Il est donc nécessaire d'évaluer aussi la politique de la Communauté germanophone.
Ensuite, j'aimerais savoir comment les Communautés et les Régions, et en particulier les parlements communautaires - puisque je suis parlementaire communautaire - sont impliqués dans l'évaluation et la concrétisation du programme d'action de la Conférence mondiale de Pékin.
Mme Myriam Van Varenbergh, présidente du Conseil de l'Égalité des chances entre les hommes et les femmes. - Je rappellerai que le vice-président du Conseil de l'Égalité des chances est germanophone. Nous avons aussi le Deutsche Jugendrat. Dans le passé existait également un groupement des femmes des cantons de l'Est. Apparemment, ce mouvement n'existe plus et j'en ignore la raison. Je peux seulement témoigner de la présence de germanophones au sein du Conseil de l'Égalité des chances. J'ajoute que grâce à eux, nos avis sont souvent traduits en allemand.
Mme Jacqueline Alixin. - En réponse à la remarque tout à fait pertinente de M. le conseiller en ce qui concerne un conseil des femmes germanophones, je rappellerai qu'un tel conseil avait été constitué, voici une dizaine d'années. Malheureusement, sa présidente est décédée et il n'a plus jamais été possible de remettre ce conseil sur pied. Cela dépend des femmes de la région.
Puisque vous vous intéressez particulièrement aux problèmes des femmes - votre présence en témoigne, Monsieur le Conseiller -, je vous lance un appel afin de relancer cette idée. Nous accueillerions les femmes germanophones avec le plus grand plaisir. À partir de Liège, nous pourrions bien entendu collaborer avec elles.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen. - Ik dank de initiatiefnemers dat ze ons vandaag hebben uitgenodigd. Voor zover ik weet, is dit de eerste keer dat leden van de deelparlementen hier aanwezig kunnen zijn. Ik weet wel dat het gaat over het verslag over de uitvoering van het Peking-akkoord door de federale regering, maar ik wil toch even onderstrepen dat ook het Vlaams Parlement bij decreet heeft beslist deze materie te volgen. Ik pleit er dan ook voor te zoeken naar mogelijkheden om met de leden van de verschillende parlementen hierover geregeld rond te tafel te gaan zitten. Dit is niet alleen motiverend en inspirerend, maar geeft ook een juister beeld van het genderbeleid in het hele land.
Mevrouw Leen Vandamme. - Ik wil de vraag die zopas gesteld werd, sterk steunen, omdat al wie betrokken is bij de groep rond gelijke kansen van de Vlaamse Gemeenschap, maar uiteraard ook het federale niveau wil volgen, zich inderdaad een beetje in een moeilijke situatie bevindt. We zitten een beetje tussen twee stoelen en een initiatief voor betere samenwerking zou dus zeer nuttig zijn.
In verband met gezondheid wil ik de aandacht vestigen op het volgende. Minister Vandenbroucke heeft een initiatief aangekondigd betreffende de erkenning van het chronisch-vermoeidheidssyndroom en ik dring erop aan dat dit zo snel mogelijk wordt gerealiseerd. Het grootste deel van de mensen die met deze ziekte kampen zijn vrouwen In de bedrijven vormt dit een belangrijk probleem, omdat men geen weg weet met de slachtoffers.
Verder nog iets over deeltijdse arbeid. Gezien de wijzigingen op de arbeidsmarkt is het absoluut nodig een aantal maatregelen te nemen die vrouwen, die vaak gedwongen zijn deeltijds te werken, de mogelijkheid geven opnieuw een volwaardig statuut te krijgen. Initiatieven hiertoe moeten samengaan met de maatregelen die gaan in de richting van het aantrekken van mensen uit het buitenland. Onder de vrouwen is er immers nog een potentieel aan arbeidskrachten.
Tot slot wil ik erop aandringen dat de Belgische regering het voorstel steunt om in 2005 een nieuwe UNO-vrouwenconferentie te organiseren.
Mevrouw Bea Rabe. - Soroptimist International de Belgique vraagt uitdrukkelijk dat er een volgende vrouwenwereldconferentie wordt georganiseerd en dat de Belgische regering daaraan haar steun betoont.
Mme Marianne Monfort. - En ce qui concerne le problème de la violence, il importe d'insister pour qu'on tienne compte, dans l'accueil des femmes immigrées, des mutilations génitales, des viols pendant les conflits armés et aussi du trafic d'êtres humains. Le moment est propice à une intervention dans ce domaine.
Mevrouw Reina Ascherman. - Open Deur vraagt zich af in hoeverre het gerechtvaardigd kan worden dat eind 1999 de federale minister van Arbeid zo vaak een uitzondering heeft gemaakt en zelfs definitief afstel heeft kunnen verlenen op het vlak van de samenstelling van adviesraden. Men komt aandraven met allerlei argumenten waarom voor bepaalde raden geen vrouwen kunnen worden gevonden - een te grote techniciteit bijvoorbeeld - maar eigenlijk is er gewoon een gebrek aan wil en transparantie. Wellicht moeten vrouwen gewoon opgeleid worden of gerekruteerd, maar in de kringen waarin over de adviesorganen wordt beslist, is er duidelijk meer kracht aanwezig om te lobbyen voor uitstel of afstel. In deze tijd, waarin men melkwegstelsels kan onderzoeken, moet men toch ook kunnen nagaan waarom er geen vrouwen in bepaalde adviesraden kunnen zitten. We vinden het van de grootste betekenis dat ook dit een discussiepunt wordt in de vergadering van de vertegenwoordigers van ons land.
Mme Jacqueline Alixin. - Les rapports étaient tellement complets qu'il reste peu de choses à ajouter.
À la parlementaire qui est intervenue tout à l'heure, je rappelle que la plate-forme de Pékin a été ratifiée par les instances fédérales en Belgique, de façon complète.
Ma deuxième remarque ne fera pas plaisir à toutes. Cela m'affole d'imaginer que nous allons préparer une conférence pour 2005 alors qu'une telle conférence a été organisée en 1995 et qu'en 2000 nous sommes encore obligées de revenir sur la plate forme de 1995 parce qu'elle n'a pas été appliquée. En toute candeur, j'espérais qu'en 2005, nous aurions enfin obtenu une application effective et des résultats tout à fait positifs pour arriver à la parité. Nous sommes toutes responsables de son application. Des lois existent. En Belgique, nous sommes même favorisées parce que nous disposons de nombreuses lois dont l'application fait, paradoxalement, défaut. En tant que mères, grand-mères et épouses, nous devons travailler au changement des mentalités. C'est dans les sections des partis politiques, si nous y participons, que nous devons tenter de changer les mentalités des membres des différents partis. Ce n'est pas simple. Le machisme est bien présent.
La conscience de la responsabilité et le changement de mentalité sont des éléments clefs.
Notre responsabilité vis-à-vis femmes des pays, dits pudiquement en transition, est grande. Nous mettons parfois difficilement en pratique notre démocratie. Mais, ces femmes-là attendent tout de la démocratie On leur a fait ce cadeau mais c'est un cadeau empoisonné parce qu'on ne leur donne pas les moyens de réaliser la politique prévue. Je crois que c'est une situation qu'on a pu remarquer lors de la conférence préparatoire de Genève. Il faut en tenir compte à tous les niveaux.
Mme la présidente. - Plus personne ne demandant la parole, je remercie tous les participants pour leur collaboration au colloque et je les convie au lunch.
En outre, je les invite à suivre les débats de cet après-midi, non pas dans l'hémicycle mais dans les tribunes réservées au public. J'encourage les sénateurs à prendre part activement au débat.