2-280/3

2-280/3

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

3 MEI 2000


Wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 24 VAN DE REGERING

Art. 5

Dit artikel vervangen als volgt :

Art. 5. ­ « In artikel 372 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 1912, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º Het eerste lid wordt aangevuld met de woorden :

« van vijf tot tien jaar »;

2º In het tweede lid worden de woorden « of adoptant » ingevoegd tussen de woorden « in de opgaande lijn » en het woord « gepleegd »;

3º In hetzelfde lid wordt het woord « dwangarbeid » vervangen door het woord « opsluiting »;

4º Het tweede lid wordt aangevuld als volgt :

« Dezelfde straf wordt toegepast indien de schuldige de broer of de zus van het minderjarige slachtoffer is, of onverschillig welke meerderjarige die gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwoont en over dat slachtoffer gezag heeft. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt artikel 372 aan te passen aan de bepalingen van de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen.

Nr. 25 VAN DE REGERING

Art. 5bis

Een artikel 5bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5bis. ­ In artikel 373 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 1912, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º Het tweede lid wordt aangevuld met de woorden :

« van vijf tot tien jaar »;

2º In het derde lid wordt het woord « dwangarbeid » vervangen door het woord « opsluiting. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt artikel 373 aan te passen aan de bepalingen van de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen.

Nr. 26 VAN DE REGERING

Art. 5ter

Een artikel 5ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5ter. ­ In artikel 375 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 15 mei 1912 en gewijzigd bij de wetten van 14 mei 1937 en 4 juli 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º Het derde lid wordt aangevuld met de woorden :

« van vijf tot tien jaar »;

2º In het vierde, het vijfde en het zesde lid wordt het woord « dwangarbeid » vervangen door het woord « opsluiting »;

3º In het zevende lid worden de woorden « levenslange dwangarbeid » vervangen door de woorden « opsluiting van 20 tot 30 jaar. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt artikel 375 aan te passen aan de bepalingen van de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen.

Nr. 27 VAN DE REGERING

Art. 5quater

Een artikel 5quater (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5quater. ­ In artikel 376 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 4 juli 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In het eerste lid worden de woorden « levenslange dwangarbeid » vervangen door de woorden « opsluiting van 20 tot 30 jaar »;

2º In het tweede en het derde lid wordt het woord « dwangarbeid » vervangen door het woord « opsluiting. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt artikel 376 aan te passen aan de bepalingen van de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen.

Nr. 28 VAN DE REGERING

Art. 6

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 6. ­ In artikel 377 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wetten van 15 mei 1912, 14 mei 1937, 18 juni 1985 en 4 juli 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In het eerste lid worden de woorden « of adoptant » ingevoegd na de woorden « bloedverwant in de opgaande lijn »;

2º In hetzelfde lid worden de woorden « ; of is hij de broer of de zus van het minderjarige slachtoffer, of onverschillig welke meerderjarige die gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwoont en over dat slachtoffer gezag heeft, » ingevoegd tussen de woorden « of van het wanbedrijf » en de woorden « , dan worden de straffen »;

3º In het tweede, het vierde en het zesde lid wordt het woord « dwangarbeid » vervangen door het woord « opsluiting. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt artikel 377 aan te passen aan de bepalingen van de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen.

Nr. 29 VAN DE REGERING

Art. 9

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 9. ­ In artikel 379 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 13 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In het eerste lid worden de woorden « van vijf tot tien jaar » ingevoegd tussen het woord « opsluiting » en de woorden « en met geldboete »;

2º In het tweede lid wordt het woord « dwangarbeid » vervangen door het woord « opsluiting »;

3º In het derde lid wordt het woord « dwangarbeid » vervangen door het woord « opsluiting », en worden de woorden « tien jaar » vervangen door de woorden « veertien jaar. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt artikel 379, tweede lid, aan te passen aan de bepalingen van de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen.

Nr. 30 VAN DE REGERING

Art. 25

In § 2 van het voorgestelde artikel 409 de woorden « vijf tot tien jaar » vervangen door de woorden « vijf tot zeven jaar ».

Verantwoording

Dit amendement beoogt te voorzien in een grotere coherentie inzake de strafmaat voor seksuele verminkingen : indien de feiten werden gepleegd op een minderjarige, zijn ze strafbaar met een gevangenisstraf van vijf tot zeven jaar, en indien ze een ongeneeslijk lijkende ziekte of een blijvende arbeidsongeschiktheid hebben veroorzaakt, zijn ze strafbaar met een opsluiting van maximum tien jaar.

De minister van Justitie,

Marc VERWILGHEN.

Nr. 31 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 3

In het voorgestelde artikel 347bis de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In § 2, eerste lid, van de Nederlandse tekst, het woord « gestraft » vervangen door het woord « bestraft »;

B) Paragraaf 3 aanvullen met een tweede lid, luidende :

« In het in het vorige lid bedoelde geval is de straf evenwel opsluiting van twintig tot dertig jaar, indien de gijzelaar een persoon is als omschreven in § 2, tweede lid. »

Verantwoording

A) Deze wijziging beoogt een taalkundige verbetering. Een misdrijf wordt immers bestraft, terwijl het werkwoord « straffen » is voorbehouden voor personen.

B) Het wetsontwerp neemt in § 3 van het voorgestelde artikel 347bis van het Strafwetboek het tweede lid van het huidige artikel 347bis over. De in deze paragraaf bedoelde verzachtende omstandigheid geldt ­ zoals de toelichting overigens in expliciete termen stelt ­ ook voor het nieuwe geval bedoeld in het tweede lid van § 2. Het voorhanden zijn van die verzachtende omstandigheid heeft ­ behoudens de gevallen bedoeld in § 4 ­ tot gevolg dat de schuldige wordt gestraft met opsluiting van vijftien tot twintig jaar, ongeacht de straf die bij afwezigheid van die omstandigheid zou worden uitgesproken, naargelang het eerste of het tweede lid van § 2 van toepassing is. Dit impliceert dat inzake de vermindering van de strafmaat grotere gevolgen verbonden worden aan de verzachtende omstandigheid in het in het tweede lid van § 2 bedoelde geval. Wij stellen daarentegen voor dat in dat geval de straf bij toepassing van § 3 met een overeenkomstige graad wordt verminderd, dit wil zeggen van levenslange opsluiting tot opsluiting van twintig tot dertig jaar.

Nr. 32 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 9

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 9. ­ In artikel 379 van hetzelfde wetboek, vervangen door de wet van 13 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) In het eerste lid worden de woorden « van het mannelijke of vrouwelijke geslacht » weggelaten en worden de woorden « van tien tot vijftien jaar » ingevoegd tussen het woord « opsluiting » en de woorden « en met geldboete »;

B) In het tweede lid worden de woorden « dwangarbeid van tien jaar tot vijftien jaar » vervangen door de woorden « opsluiting van vijftien tot twintig jaar »;

C) In het derde lid worden de woorden « dwangarbeid van vijftien jaar tot twintig jaar » vervangen door de woorden « opsluiting van twintig tot dertig jaar » en worden de woorden « tien jaar » vervangen door de woorden « twaalf jaar ».

Verantwoording

De straffen die naar aanleiding van een veroordeling wegens het in artikel 379 bedoelde misdrijf worden uitgesproken, moeten in het algemeen verhoogd worden. Zo wordt de straf in het geval bedoeld in het huidige eerste lid (feiten gepleegd op minderjarigen boven de leeftijd van zestien jaar) opgetrokken tot opsluiting van tien tot vijftien jaar. Voor het geval bedoeld in het huidige tweede lid (feiten gepleegd op minderjarigen die geen volle zestien jaar oud zijn) wordt de straf op opsluiting van vijftien tot twintig jaar gebracht. Ten slotte wordt de strengste straf bepaald in het huidige derde lid niet alleen verhoogd tot opsluiting van twintig tot dertig jaar, maar bovendien toegepast op alle misdrijven als bedoeld in artikel 379 van het Strafwetboek die gepleegd worden op minderjarigen beneden de leeftijd van twaalf jaar (thans tien jaar). In tegenstelling tot wat in het wetsontwerp het geval is, strekt dit amendement ertoe om de minderjarigen van alle leeftijden een betere strafrechtelijke bescherming te bieden.

Nr. 33 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 10

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. Het 6º vervangen als volgt :

« 6º Paragraaf 5 wordt aangevuld als volgt : « en met opsluiting van twintig tot dertig jaar als zij ten aanzien van een minderjarige onder de twaalf jaar worden gepleegd ».

B. Het artikel aanvullen met een 7º, luidende :

7º Een § 6 wordt ingevoegd, luidende :

« § 6. Hij die willens en wetens ontucht of prostitutie van een minderjarige bijwoont, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van honderd frank tot tweeduizend frank.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die wordt aangetroffen op een plaats, naar welke hij zich heeft begeven in het besef dat er op die plaats gelegenheid bestaat tot het bijwonen van ontucht en prostitutie van een minderjarige en met het oogmerk om die ontucht of prostitutie bij te wonen. »

Verantwoording

A) 6º Er moeten extra zware straffen uitgesproken worden, wanneer het slachtoffer de leeftijd van twaalf jaar nog niet bereikt heeft. Het kind van minder dan twaalf jaar kan zich immers zeer moeilijk verweren en kan door zijn bijzonder afhankelijke positie gemakkelijk onder druk gezet worden om de feiten niet te signaleren. Het amendement strekt er daarom toe om voor de misdrijven gepleegd op kinderen van die leeftijdscategorie, als straf in opsluiting van twintig tot dertig jaar te voorzien. Wij hanteren dus drie leeftijdscategorieën van minderjarige slachtoffers, die van de hoogste tot de laagste categorie telkens een verzwaring van de straf met één graad met zich meebrengen : de minderjarigen tussen zestien en achttien jaar, de minderjarigen tussen twaalf en zestien jaar en tenslotte de minderjarigen onder de leeftijd van twaalf jaar. Dit moet de strafrechter in staat stellen om op de meest adequate manier de straf toe te meten in functie van de leeftijd van het minderjarige slachtoffer. Er worden immers meer gradaties in de bepalingen van de strafmaat aangebracht.

Ten opzichte van het wetsontwerp heeft het amendement als voordeel dat het voorziet in zwaardere straffen voor de in § 1 van het huidige artikel 380bis van het Strafwetboek bedoelde misdrijven, wanneer het slachtoffer tussen veertien en zestien jaar is (opsluiting van vijftien tot twintig jaar in plaats van opsluiting van tien tot vijftien jaar) en wanneer het slachtoffer minder dan twaalf is (opsluiting van twintig tot dertig jaar in plaats van opsluiting van vijftien tot twintig jaar).

B) 7º Door artikel 380 van het Strafwetboek aan te vullen met een tweede lid is de betrapping op heterdaad niet nodig om vervolging in te stellen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat iemand wordt aangetroffen op een plaats, waar er gelegenheid bestaat tot het bijwonen van een ontuchtige vertoning met minderjarigen. Het zou onaanvaardbaar zijn, als deze persoon, die duidelijk de bedoeling heeft om het in het eerste lid bedoelde misdrijf te begaan, maar die op de plaats wordt aangetroffen vooraleer de vertoning van start gaat, vrijuit zou gaan.

Nr. 34 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 13

Het voorgestelde artikel 381 vervangen als volgt :

« Art. 381. ­ Indien ze daden betreffen van deelneming aan de hoofdbedrijvigheid of de bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft of niet, worden :

1º de misdrijven bepaald in de artikelen 379, eerste lid, en 380, §§ 3 en 4, bestraft met opsluiting van vijftien tot twintig jaar en met geldboete van duizend frank tot honderdduizend frank;

2º de misdrijven bepaald in artikel 379, tweede lid, alsmede de misdrijven bepaald in artikel 380, § 5, wanneer zij daden betreffen ten aanzien van minderjarigen onder de leeftijd van zestien jaar, bestraft met opsluiting van twintig tot dertig jaar en met geldboete van duizend tot honderdduizend frank;

3º de misdrijven bepaald in artikel 379, derde lid, alsmede de misdrijven bepaald in artikel 380, § 5, wanneer zij daden betreffen ten aanzien van minderjarigen onder de leeftijd van twaalf jaar, bestraft met levenslange opsluiting. »

Verantwoording

Het weze voor alle duidelijkheid opgemerkt dat in het geamendeerde artikel 13 van het ontwerp gerefereerd wordt aan artikel 379 van het Strafwetboek in zijn huidige vorm met drie leden. Voor de wijzigingen die wij aan dat artikel van het Strafwetboek willen aanbregen, kan verwezen worden naar ons amendement nr. 32. Overigens willen wij ook een andere invulling geven aan het vastgestelde artikel 380 van het Strafwetboek : zie amendement nr. 33.

Het voorgestelde artikel 381 van het Strafwetboek bepaalt zwaardere straffen voor de in de artikelen 379 en 380, §§ 3, 4 en 5, bedoelde misdrijven, wanneer die misdrijven daden betreffen die deel uitmaken van de activiteit van een vereniging. De bedoeling van dit artikel is om netwerken van georganiseerde prostitutie van minderjarigen strenger aan te pakken. Naar onze mening moet de rechter de mogelijkheid krijgen om op de meest adequate manier de straf toe te meten in functie van de leeftijd van het minderjarige slachtoffer. Er moeten dus meer gradaties worden aangebracht in de bepaling van de strafmaat. Naarmate de leeftijd van het slachtoffer afneemt, moet de strafrechtelijke bescherming opgevoerd worden. Terwijl het wetsontwerp slechts twee leeftijdscategorieën van minderjarigen onderscheidt (de minderjarigen boven en onder de leeftijd van veertien jaar), onderscheidt ons amendement er drie : minderjarigen die de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt, minderjarigen onder de leeftijd van zestien jaar en minderjarigen onder de leeftijd van twaalf jaar.

Overigens wordt in het amendement in vergelijking met het wetsontwerp, de strafrechtelijke bescherming van alle minderjarigen sterk vergroot. De misdrijven bedoeld in de artikelen 379 en 380 van het Strafwetboek worden in de in artikel 381 bedoelde omstandigheden in het amendement bestraft met opsluiting van vijftien tot twintig jaar, wanneer het slachtoffer een minderjarige is, met opsluiting van twintig tot dertig jaar, wanneer het slachtoffer tussen twaalf en zestien jaar oud is en met levenslange opsluiting, wanneer het slachtoffer de leeftijd van twaalf jaar niet bereikt heeft. Wij hebben bewust gekozen voor zeer zware straffen gezien het belang van een harde aanpak van criminele netwerken die zich verrijken door middel van de seksuele uitbuiting van minderjarigen.

Nr. 35 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 14

Aan het voorgestelde artikel 382 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. in § 2, eerste lid, het woord « kunnen » vervangen door het woord « spreken » en het woord « uitspreken » vervangen door het woord « uit »;

B. in § 2, tweede en derde lid, het woord « kan » telkens vervangen door het woord « wordt » en het woord « worden » telkens doen vervallen;

C. in § 2, eerste lid, de woorden « gedurende een jaar tot drie jaar » vervangen door de woorden « voor een termijn van een jaar tot tien jaar »;

D. in § 2, tweede en derde lid, de woorden « van een jaar tot twintig jaar » telkens vervangen door de woorden « van tien jaar tot twintig jaar »;

E. paragraaf 2, derde lid, aanvullen met de woorden « en in geval van een tweede veroordeling een levenslang verbod. »;

F. paragraaf 2 aanvullen met een vierde lid, luidende :

« De Koning kan andere inrichtingen aanduiden, waarop het verbod bedoeld in het eerste lid van toepassing is, indien zulks door de omstandigheden vereist is. »

Verantwoording

A en B. Het in artikel 382, § 2, bedoelde verbod moet van rechtswege opgelegd worden aan de veroordeelde en mag geen discretionaire oordelingsbevoegdheid van de rechtbanken zijn, gezien de ernst van de feiten, waarover het gaat en het belang van het voorkomen van recidive.

C en D. Wij willen de duur van het verbod dat kan worden uitgesproken om in één van de in het eerste lid van § 2 opgesomde inrichtingen werkzaam te zijn, verhogen. Het gaat bij uitstek om een preventieve maatregel ter voorkoming van recidive als noodzakelijke aanvulling op strenge straffen voor de in de artikelen 379 en 382 bedoelde misdrijven. Bij een eerste veroordeling wegens een misdrijf bepaald in artikel 380, §§ 1 tot 3 moet de maximale duur van het verbod van vijf op tien jaar gebracht worden. In geval van een tweede veroordeling of van een veroordeling wegens een misdrijf bepaald in de artikelen 379 en 380, §§ 4 en 5 (prostitutie van minderjarigen) zijn wij gewonnen voor een verbod voor de veroordeling om in één van de inrichtingen werkzaam te zijn voor de duur van tien tot twintig jaar. De minimale duur van het verbod is in die gevallen in het ontwerp immers zeer laag.

E. In het geval van een tweede veroordeling wegens een misdrijf als bedoeld in artikel 380, §§ 1 tot 3, voorziet artikel 382, § 2, tweede lid, in de mogelijkheid voor de rechter om een verbod uit te spreken voor de duur van ten hoogste twintig jaar. Dit is tevens de maximale duur van de termijn, waarbinnen het verbod geldt dat kan worden uitgesproken wegens een misdrijf als bedoeld in de artikelen 379 en 380, §§ 4 en 5. In dat laatste geval echter schept recidive niet de mogelijkheid voor de rechter om een zwaardere sanctie op te leggen. Daarmee wordt de pijnlijke indruk gewekt dat recidive minder erg zou zijn wanneer het slachtoffer een minderjarige is. Wij stellen daarom voor om ook in het geval van een minderjarig slachtoffer recidive als verzwarende omstandigheid in acht te nemen. Het opleggen aan de recidivist van een levenslang verbod om in één van de bedoelde inrichtingen werkzaam te zijn, is ons inziens niet onevenredig.

F. De aanvulling van § 2 met een vierde lid beoogt de nadelen op te vangen van de limitatieve opsomming van de inrichtingen bedoeld in het eerste lid. Het voorgestelde vierde lid verleent aan de Koning de bevoegdheid om het verbod uit te breiden tot andere inrichtingen.

Nr. 36 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 16

Aan het voorgestelde artikel 382bis de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In het eerste lid het woord « kan » vervangen door het woord « brengt » en het woord « meebrengen » vervangen door het woord « mee »;

B) In hetzelfde lid de woorden « van een jaar tot twintig jaar » vervangen door de woorden « van vijf tot twintig jaar »;

C) Tussen het eerste en tweede lid, een nieuw lid invoegen luidende :

« Een tweede veroordeling wegens feiten, bedoeld in de artikelen 379, 380, §§ 3 tot 5, 380bis, 380ter, 383bis, 385, tweede lid, 386 en 387, brengt een levenslange ontzetting van de in het vorige lid bedoelde rechten mee. »

Verantwoording

A) Het in artikel 382bis van het Strafwetboek bedoelde verbod moet van rechtswege opgelegd worden aan de veroordeelde en mag geen discretionaire oordelingsbevoegdheid van de rechtbanken zijn, gezien de ernst van de feiten waarover het gaat en het belang van het voorkomen van recidive.

B) De minimale duur van het verbod moet vijf jaar bedragen. Een verbod voor een duur van minder dan vijf jaar staat immers niet in verhouding tot de ernst van de bedoelde misdrijven en vooral tot de risico's op recidive die de uitoefening van het in artikel 382bis bedoelde recht door een wegens die misdrijven veroordeelde persoon met zich meebrengt. De ontzetting uit het bedoelde recht is eerder dan een straf, een voorzorgsmaatregel om herhaling te vermijden. De belangen van het slachtoffer en van de maatschappij als geheel moeten immers primeren op de rechten van de dader.

C) Op grond van het voorgestelde artikel 382, § 2, tweede lid, kan een tweede veroordeling wegens een misdrijf als bepaald in het eerste lid van die paragraaf een verbod met zich meebrengen van het in het eerste lid bedoelde recht, waarvan de duur langer is dan het verbod dat kan uitgesproken worden bij een eerste veroordeling. Recidive wordt dus als verzwarende omstandigheid beschouwd. Dit is niet het geval in het voorgestelde artikel 382bis, waar de maximale duur van het verbod twintig jaar bedraagt. In geval van een tweede veroordeling wegens een misdrijf als bepaald in de artikelen die in het door het amendement tussen het eerste en tweede lid ingevoegde lid genoemd worden, moet de levenslange ontzetting van het in artikel 382bis bedoelde recht uitgesproken worden.

Nr. 37 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 17

Het 2º doen vervallen.

Verantwoording

Reeds bij artikel 3, tiende lid, van de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen werd dwangarbeid van tien tot vijftien jaar omgezet in opsluiting van overeenkomstige duur.

Nr. 38 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 38

In het voorgestelde artikel 9bis, derde lid, de woorden « om de zes maanden » vervangen door de woorden « om de drie maanden ».

Verantwoording

Het is met het oog op een nauwgezette controle op het gedrag van de seksuele delinquent geen overbodige luxe om een grotere frequentie van de rapporteringen van de begeleidende dienst of persoon aan de probatiecommissie wettelijk verplicht te stellen.

Nr. 39 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 25

In het voorgestelde artikel 409, § 1, eerste lid, de volgende wijzigingen aanbrengen : A) de woorden « van het vrouwelijk geslacht » weglaten; B) in de Nederlandse tekst, het woord « haar » vervangen door de woorden « zijn of haar ».

Verantwoording

Het is niet uitgesloten dat de verminking ook voorkomt ten aanzien van personen van het mannelijk geslacht. Hier begaat men mijns inziens een onverantwoorde discriminatie.

Nr. 40 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 31

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 31. ­ Artikel 21bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 21bis. ­ In de gevallen bedoeld in de artikelen 372 tot 377, 379, 380 en 409 van het Strafwetboek verjaart de strafvordering altijd door verloop van tien jaren, ongeacht de straf die wordt opgelegd. In die gevallen begint de verjaringstermijn van de strafvordering bovendien pas te lopen vanaf de dag waarop het slachtoffer de leeftijd van achttien jaar bereikt. »

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe de verjaringstermijn voor de strafvordering voortspruitende uit de misdaden en de wanbedrijven die gewoonlijk worden aangeduid onder de benaming « seksueel misbruik » en uit het nieuwe artikel 409 van het Strafwetboek, eenvormig en onveranderlijk vast te stellen op tien jaar, onverminderd stuiting of schorsing overeenkomstig de artikelen 22 en 24 van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.

Seksueel misbruik is in de meeste gevallen een misdaad. De verjaringstermijn voor misdaden is tien jaar. Deze termijn kan door daden van vervolging en onderzoek op twintig jaar gebracht worden. Dat zal in de meeste gevallen een assisenproces nodig maken. Daarom besluit de raadkamer bijna altijd tot een behandeling voor de correctionele rechtbank. Voor gecorrectionaliseerde misdaden geldt een verjaringstermijn van vijf jaar, namelijk deze van de wanbedrijven. De meeste gevallen van seksueel misbruik worden gecorrectionaliseerd. Het slachtoffer dat als minderjarige te lijden heeft gehad onder seksueel misbruik kan dus klacht indienen tot de leeftijd van 23 jaar. Daarom werd ervoor gepleit de verjaringstermijn voor seksueel misbruik op tien jaar te brengen, ook voor wanbedrijven en gecorrectionaliseerde misdaden (Nederlandstalige Vrouwenraad, standpunt van 28 september 1999).

Vermits het nieuwe artikel 21bis voortaan ook een verjaringstermijn vaststelt, zal de redactie van artikel 22 van de voorafgaande titel daaraan moeten aangepast worden.

Nr. 41 VAN MEVROUW STAVEAUX-VAN STEENBERGE

Art. 31bis (nieuw)

Een artikel 31bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 31bis. ­ In het eerste lid van artikel 22 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 mei 1961, gewijzigd bij de wet van 11 december 1998, worden de woorden « de in artikel 21 bepaalde termijn » vervangen door de woorden « de in de artikelen 21 en 21bis bepaalde termijn ».

Verantwoording

Zie de verantwoording onder amendement nr. 40.

Gerda STAVEAUX-VAN STEENBERGE.

Nr. 42 VAN DE HEER DUBIÉ

Art. 5

Het 2º van dit artikel vervangen als volgt :

« 2º Het tweede lid wordt aangevuld als volgt : « Dezelfde straf wordt toegepast op elke meerderjarige die gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwoont en over dat slachtoffer gezag heeft. »

Verantwoording

Het is de bedoeling de verzwarende omstandigheid af te schaffen die verbonden is aan de hoedanigheid van broer of zus van de dader (en noodzakelijkerwijs van het slachtoffer) van het misdrijf van aanranding van de eerbaarheid zonder geweld of bedreiging.

De mogelijkheid om de strafmaat te verzwaren bestaat reeds overeenkomstig de volgende verzwarende omstandigheden :

­ de hoedanigheid van « meerderjarige die gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwoont en over dat slachtoffer gezag heeft » (voorgesteld artikel 372, tweede lid, van het Strafwetboek). De straf die de schuldige opgelegd wordt, is opsluiting van tien tot vijftien jaar;

­ het gezag dat de dader over het slachtoffer heeft (artikel 377, tweede lid, van het Strafwetboek). De opgelegde straf is opsluiting van tien tot vijftien jaar;

­ de leeftijd van het slachtoffer wanneer er geweld of bedreiging gebruikt wordt (artikel 373, tweede en derde lid, van het Strafwetboek). De straf is, naargelang de minderjarige al dan niet de volle leeftijd van zestien jaar bereikt heeft, opsluiting van vijf tot tien jaar of opsluiting van tien tot vijftien jaar.

Josy DUBIÉ.

Nr. 43 VAN MEVROUW TAELMAN EN DE HEER RAMOUDT

Art. 5

In de Nederlandse tekst van het 2º van dit artikel het woord « die » invoegen tussen het woord « en » en de woorden « over dat slachtoffer gezag heeft ».

Verantwoording

Dit amendement beoogt verduidelijking.

Martine TAELMAN.
Didier RAMOUDT.

Nr. 44 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 34

Aan dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In § 1 de woorden « hoofdstuk VII » vervangen door de woorden « hoofdstuk VIIbis ».

B) In § 2 de woorden « artikel 91 » vervangen door de woorden « artikel 91bis ».

Verantwoording

Deze aanpassing is nodig ingevolge de hernummering doorgevoerd door artikel 16 van de wet van 4 mei 1999.

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 45 VAN DE HEER DUBIÉ

Art. 25

Paragraaf 1 van het voorgestelde artikel 409 aanvullen met een nieuw lid, luidende :

« Indien de verminking uitgevoerd wordt met een winstoogmerk of met het oogmerk om te schaden, is de straf opsluiting van vijf tot zeven jaar. »

Verantwoording

Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 409 van het Strafwetboek, voorziet in een verzwaring van de strafmaat indien het slachtoffer van de seksuele verminking minderjarig is. In plaats van een correctionele gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar (de straf die opgelegd wordt wanneer het slachtoffer meerderjarig is) wordt een criminele straf van opsluiting van vijf tot tien jaar opgelegd. Deze regels kunnen aanleiding geven tot verschillende straffen die in een aantal gevallen moeilijk te verantwoorden zijn. Wij denken met name aan het volgende probleem : een sadist die een verminking uitvoert op het geslachtsorgaan van een volwassen vrouw, zal minder zwaar gestraft worden dan een moeder die dezelfde praktijk vergemakkelijkt of bevordert bij haar minderjarige dochter om zo de integratie te bewerkstelligen in de maatschappelijke groep waartoe ze behoort.

Daarom moet men zorgen voor een verschil in strafmaat naar gelang van de beweegredenen van de dader : ingeval de verminking uitgevoerd wordt met het oogmerk te schaden (uit barbaarsheid, uit sadisme, enz.), is de straf die op het misdrijf staat, opsluiting van vijf tot zeven jaar. Aldus wordt een geval van bijzonder opzet ingevoerd.

Bovendien is het de bedoeling personen die van vrouwenbesnijdenis een winstgevend beroep maken, strenger te straffen.

Josy DUBIÉ.

Nr. 46 VAN DE REGERING

Art. 25

Paragraaf 5 van het voorgestelde artikel 409 vervangen als volgt :

« § 5. Is de in § 1 bedoelde verminking op een minderjarige of op een persoon die uit hoofde van zijn lichaams- of geestestoestand niet bij machte is om in zijn onderhoud te voorzien, uitgevoerd door zijn vader, moeder of andere bloedverwanten in de opgaande lijn, of door enige andere persoon die gezag heeft over de minderjarige of de onbekwame, of door een persoon die hen onder zijn bewaking heeft, of door een meerderjarige die occasioneel of gewoonlijk samenwoont met het slachtoffer, dan wordt het minimum van bij de §§ 1 tot 4 bepaalde straffen verdubbeld in geval van gevangenisstraf en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting. »

Verantwoording

Dit amendement wil dat een strengere straf wordt opgelegd ingeval de seksuele verminking wordt uitgevoerd door ascendenten en andere in § 5 bedoelde personen.

De minister van Justitie,

Marc VERWILGHEN.

Nr. 47 VAN DE HEER RAMOUDT EN MEVROUW TAELMAN

Art. 14

In § 2, eerste lid, van het voorgestelde artikel 382, de woorden « een bedrijf die instaat voor het vervoer van leerlingen en jeugdgroepen » invoegen na de woorden « een instelling waaraan de bewaring van minderjarigen wordt toevertrouwd ».

Verantwoording

In het verleden zijn er reeds chauffeurs veroordeeld geweest voor het misbruik van kinderen.

Didier RAMOUDT.
Martine TAELMAN.

Nr. 48 VAN MEVROUW TAELMAN

(Subamendement op amendement nr. 4 van de regering)

Art. 32

In de voorgestelde leden de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In het voorgestelde tweede lid de woorden « het proces-verbaal van zijn verhoor » vervangen door de woorden « een kopie van de tekst van zijn verhoor »;

B. In het voorgestelde derde lid de woorden « proces-verbaal van het » doen vervallen.

Verantwoording

De toepassing van de wet van 12 maart 1998, de zogenaamde wet-Franchimont, en meer bepaald van de nieuwe bepalingen van de artikelen 28quinquies, § 2, en 57, § 2, van het Wetboek van strafvordering, blijkt de politiediensten op het terrein ernstige moeilijkheden op te leveren.

Artikel 28quinquies, § 2, luidt :

« Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten delen de procureur des Konings en elke politiedienst die een persoon ondervragen, deze persoon mee dat hij kosteloos een kopie van het proces-verbaal van zijn verhoor kan verkrijgen (Franse tekst : « peut demander »).

Deze kopie wordt onmiddellijk of binnen een maand overhandigd of verstuurd.

Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de procureur des Konings, met een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze mededling uitstellen voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier. »

Artikel 57, § 2, luidt :

« Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten delen de onderzoeksrechter en elke politiedienst die een persoon ondervragen, deze persoon mee dat hij kosteloos een kopie van het proces-verbaal van zijn verhoor kan verkrijgen.

Deze kopie wordt door de onderzoeksrechter onmiddellijk of binnen achtenveertig uur overhandigd of verstuurd, en onmiddellijk of binnen een maand door de politiediensten.

Evenwel, in geval van ernstige en uitzonderlijke omstandigheden kan de onderzoeksrechter, met een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze mededeling uitstellen voor een eenmaal hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier. »

De ratio legis van deze bepaling is dat de desbetreffende persoon, in welke hoedanigheid hij ook ondervraagd wordt (slachtoffer, verdachte, inverdenkinggestelde, getuige), zijn verklaring kan herlezen en eventueel bepaalde zaken kan rechtzetten. Tevens bevat het PV nuttige informatie voor de advocaat, de verzekeraar, enz. De verbalisanten zouden hierdoor meer aandacht besteden aan de kwaliteit van het verhoor. Hoewel in de memorie van toelichting (Stuk Kamer, nr. 857/1, 96/97, blz. 26 en volgende) wordt gesteld dat « het proces-verbaal van verhoor » geïnterpreteerd dient te worden als alleen het gedeelte dat het eigen verhoor van de betrokken persoon omvat, zegt de wet zelf duidelijk dat hij « kopie van het proces-verbaal van zijn verhoor kan krijgen ». Het parket-generaal van Antwerpen bijvoorbeeld geeft dan ook als richtlijn aan de politiediensten dat per verhoor een afzonderlijk proces-verbaal wordt opgesteld. Dat lijkt ook logisch, niet enkel wegens de tekst van de wet, maar ook omdat het meedelen van het volledige proces-verbaal aan de betrokkenen mogelijkerwijze inlichtingen kan verschaffen die het onderzoek bemoeilijken (collusie) of een gevaar voor personen betekenen (bijvoorbeeld kennisname door een vermoedelijke dader van de identiteit van klager of getuigen).

De wet stipuleert tevens dat het proces-verbaal ook de bijzondere omstandigheden moet vermelden en alles wat op de verklaring of op de omstandigheden waarin zij is afgelegd, een bijzonder licht kan werpen (artikel 47bis, 3º, van het Wetboek van strafvordering). Dat mag (opnieuw volgens de richtlijnen van de Antwerpse procureur-generaal Dekkers) niet meegedeeld worden aan de betrokkene, zodat ook hiervan een afzonderlijk proces-verbaal dient te worden opgesteld.

Dat alles heeft tot gevolg dat de administratieve werklast enorm is gestegen. Terwijl vroeger bepaalde onderzoeken konden worden afgerond in één of maximaal twee processen-verbaal, moeten nu telkens, zelfs voor een eenvoudig verkeersongeval, meerdere processen-verbaal worden opgesteld. Bijvoorbeeld : voor een verkeersongeval met twee bestuurders, twee inzittenden en drie getuigen moeten de verbalisanten minstens acht PV's opstellen ! Nochtans verschaft deze werkwijze geen enkele meerwaarde, noch voor het onderzoek, noch voor het slachtoffer.

Het besluit luidt dat het schrappen van de woorden « het proces-verbaal van » in de artikelen 28quinquies, § 2, en 57, § 2, van het Wetboek van strafvordering geen afbreuk doet aan de doelstellingen van die bepalingen, maar de administratieve papierrommel voor de politiediensten gevoelig vermindert. Het kan toch niet de bedoeling van de wet-Franchimont zijn de politiediensten administratief te belasten, waardoor er minder tijd is voor aanwezigheid op het terrein ?

Nr. 49 VAN DE HEER TAELMAN

(Subamendement op amendement nr. 5 van de regering)

Art. 33

In de voorgestelde leden de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In het voorgestelde tweede lid de woorden « het proces-verbaal van zijn verhoor » vervangen door de woorden « een kopie van de tekst van zijn verhoor »;

B. In het voorgestelde derde lid de woorden « proces-verbaal van het » doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 48.

Martine TAELMAN.