2-37

2-37

Sénat de Belgique

Annales parlementaires

JEUDI 23 MARS 2000 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Discussion des articles du projet de loi insérant une procédure de comparution immédiate dans le Code d'instruction criminelle (Doc. 2-347) (Procédure d'évocation)

(Pour le texte adopté par la commission de la Justice, voir document 2-347/4.)

M. le président. - Je vous rappelle que la commission propose un nouvel intitulé: Projet de loi instaurant une procédure de comparution immédiate en matière pénale.

Mme Nyssens propose de supprimer les articles 1er à 11 (amendement n° 14, voir document 2-347/2).

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - L'article 1er est ainsi libellé:

À cet article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 39 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - In de vorige zittingsperiode heeft er een grote discussie plaatsgevonden over de toepassing van de artikelen 77 en 78 van de Grondwet. Artikel 77 heeft betrekking op de bicamerale materies, artikel 78 op de optioneel bicamerale materies.

De Raad van State heeft er in zijn basisadvies op gewezen hoe artikel 77, eerste lid, 9° van de Grondwet dient te worden geïnterpreteerd, met name dat voor de organisatie van de hoven en rechtbanken, Kamer en Senaat op gelijke wijze bevoegd zijn. De Raad van State heeft gesteld dat de interpretatie dat alleen de rechterlijke organisatie, in de zin van Titel II van het Gerechtelijk Wetboek, niet kan worden gevolgd.

Die interpretatie moet worden afgewezen om de volgende redenen. De gezamenlijke lezing van de onderdelen 3° en 9° van artikel 77 eerste lid en van de bepalingen die nauw verband houden met de artikelen 145 en 146 van de Grondwet, brengt met zich dat de wetgevende macht, de organisatie van de rechterlijke macht, net als die van het Arbitragehof, van de Raad van State, van de administratieve rechtscolleges en van de voor tuchtzaken bevoegde rechtscolleges, volgens de procedure van het volledig bicamerisme moet regelen.

Voorts mag niet uit het oog worden verloren dat artikel 77, eerste lid, 3° van de Grondwet eveneens verwijst naar alle wetten ter uitvoering van de artikelen 145 en 146 van de Grondwet. Derhalve stelt de Raad van State dat artikel 77, eerste lid, 9° niet los gelezen kan worden van al die bepalingen en dat in die zin elke wijziging van de bevoegdheid van de rechtbanken en de hoven, en van de essentiële procedureregelen, bicameraal moet worden behandeld.

De regering had in haar oorspronkelijke kwalificatie van het ontwerp, artikel 77 van de Grondwet in artikel 1 in aanmerking genomen. De Raad van State is die kwalificatie bijgetreden en heeft in ieder geval geen opmerkingen gemaakt. Later, bij de indiening van dit ontwerp, werd het gewijzigd in een kwalificatie 78 zonder enige opgave van redenen. Er kan niet aan worden getwijfeld dat de invoering van het snelrecht gevolgen heeft wat de bevoegdheden van de procureur en van de onderzoeksrechter, de essentiële regelen van de procedure en de organisatie van de hoven en de rechtbanken betreft.

Ik vermeld in dit verband als precedent de wet van 22 maart 1996 betreffende de erkenning van en de samenwerking met het Internationaal Tribunaal voor voormalig Joegoslavië en het Internationaal Tribunaal voor Rwanda. Artikel 12 van deze wet regelt de aanhouding en de overbrenging van personen die dienen te verschijnen voor een van voornoemde tribunalen. Dit artikel werd goedgekeurd volgens de integraal bicamerale procedure. In die omstandigheden zijn wij van oordeel dat artikel 1 dient te worden gewijzigd en dat "artikel 78 van de Grondwet" dient te worden vervangen door "artikel 77 van de Grondwet".

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 40 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Artikel 184 van het Wetboek van strafvordering stelt dat een termijn van tenminste tien dagen, die in voorkomend geval verlengd wordt wegens de afstand, moet bestaan tussen de dagvaarding en de verschijning op straffe van nietigheid van de veroordeling die bij verstek tegen de gedaagde mocht worden uitgesproken. Terzake heeft artikel 209bis van het voorstel een nieuw systeem van verschijning in het leven geroepen, dat kan worden teruggevonden onder artikel 5 van dit wetsontwerp. Artikel 184 van het Wetboek van strafvordering werd echter niet gewijzigd. Bij de coördinatie van de teksten kunnen tussen beide artikelen tegengestelde interpretaties ontstaan. Derhalve moet in artikel 184, eerste lid, een wijziging worden aangebracht met een verwijzing naar artikel 209bis. Natuurlijk is artikel 184 slechts van toepassing in de mate dat artikel 209bis een andere regeling bevat. Dit werd niet behouden en daarom moet het nieuwe artikel 3bis deze mogelijke verwarring rechtzetten.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - L'article 5 est ainsi libellé:

À cet article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 41 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Het tweede lid van artikel 209bis bepaalt: "Onverminderd artikel 205 wordt de zaak vastgesteld binnen de vijftien dagen na het verstrijken van de termijn gesteld voor de beklaagde in artikel 203, § 1". Onder meer tijdens de hoorzitting met procureur-generaal Dekkers van Antwerpen, die sprak namens het college van procureurs-generaal, werd het duidelijk dat de termijnen vermeld in artikel 5 van dit ontwerp, niet navolgbaar waren en dat dit tot gevolg zou hebben dat de toepassing van het snelrecht voor het hof van beroep niet efficiënt zou kunnen gebeuren. Het is dan ook aangewezen om deze termijn van 15 dagen te verlengen tot 20 dagen. De betrokken betichte is in de meeste gevallen immers niet langer aangehouden gelet op de aard van de straf en omdat het om eenvoudig bewijsbare zaken gaat. Eventueel zal een principiële gevangenisstraf worden opgelegd, maar een effectieve gevangenisstraf zal eerder een uitzondering zijn. We zijn dan ook van oordeel dat de termijn van 15 dagen tot 20 dagen kan worden verlengd zonder enig gevaar voor een efficiënte toepassing van de wet.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 42 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). -Het vierde lid van het nieuwe artikel 209bis, heeft betrekking op de procedure voor het Hof van Beroep. Het bepaalt: "Het hof kan de zaak eenmaal of meermaals uitstellen op voorwaarde dat het deze uiterlijk vijftien dagen na de inleidingszitting in beraad neemt." Dit wil zeggen dat, eenmaal de zaak in behandeling is bij het hof van beroep, alles zou moeten worden afgehandeld binnen een termijn van 15 dagen. Wij stellen voor om deze termijn van 15 dagen, die we als volkomen onrealistisch beschouwen, te verlengen tot twee maanden.

Veronderstel dat er getuigen moeten worden gehoord. Die verhoren zullen nooit binnen de termijn van 15 dagen kunnen worden georganiseerd. Als daarenboven een maatschappelijke enquête of een aanvullend deskundig verslag nodig zou zijn, zal dat onmogelijk binnen die termijn kunnen worden afgehandeld. Ik wijs erop dat het hof van beroep toch een belangrijke rol heeft: het is de tweede en laatste aanleg in feite om over alle aspecten van de zaak te oordelen.

Bij het vorige amendement heb ik reeds gezegd dat de verlenging van de termijn van 15 dagen tot twee maanden geen wezenlijke weerslag heeft op de procedure zelf. In de regel zal de persoon die in beroep verschijnt, niet meer aangehouden zijn en is er dus geen reden om een effectieve effectuering van de rechten van de verdediging mogelijk te maken. De verlenging van de termijn van 15 dagen tot twee maanden is dan ook een zeer redelijk voorstel.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 43 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Artikel 5 heeft een belangrijk gebrek, namelijk dat de termijn voor de dagvaarding van getuigen in de procedure voor het hof van beroep niet is ingekort, terwijl dat wel voorzien is voor het dagvaarden van de getuigen in de procedure in eerste aanleg. Het hof kan de zaak volgens artikel 5 eenmaal of meermaals uitstellen op voorwaarde dat het deze uiterlijk vijftien dagen na de inleidingszitting in beraad neemt, maar wanneer het van oordeel is dat er getuigen moeten worden gehoord, zijn de dagvaardingstermijnen voor die getuigen niet in concordantie met de maximale termijn van vijftien dagen. In deze hypothese kan die termijn niet worden nageleefd. Dat is ongetwijfeld een vergetelheid en ik doe een beroep op de Senaat om die evidente vergetelheid, die tot gevolg zou hebben dat artikel 5 niet meer kan worden toegepast wanneer de advocaten in het hof van beroep, over wie de heer Moens het zo welsprekend had, vragen om bepaalde getuigen te horen, wat volgens het EVRM in sommige omstandigheden niet kan worden geweigerd. Dat beroep op getuigen kan een conflict doen ontstaan tussen twee bepalingen, wat leidt tot rechtsonzekerheid en alleen in het voordeel kan zijn van de advocaten die procesmisbruik zouden plegen. Dat wil ik in ieder geval voorkomen en daarom pleit ik voor aanpassing van de termijnen.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - L'article 6 est ainsi libellé:

Mme Nyssens propose l'amendement n° 16 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Cet amendement vise à proposer une solution alternative à la procédure accélérée. Compte tenu du caractère exceptionnel de cette nouvelle procédure et du peu de temps imparti tant à la victime pour s'organiser qu'au prévenu pour préparer sa défense, nous pensons qu'il faut permettre au prévenu, lorsqu'il comparaît, de pouvoir bénéficier d'un délai plus long s'il estime avoir besoin de plus de temps pour préparer sa défense. Dans cette perspective, il convient de prévoir un renvoi à une prochaine audience qui devrait se tenir dans un délai raisonnable, à savoir entre deux et six semaines. Cette mesure responsabilise le prévenu car il sait que sa détention risque de se prolonger durant ce délai, mais ce garde-fou ne semble pas remis en cause dans le système français et était proposé dans le projet de loi de 1993 qui a été retiré par la suite.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - À cet article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 44 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Artikel 6 heeft betrekking op het belangrijke voorgestelde artikel 216quinquies. Indien we hadden willen "filibusteren", hadden we ook amendementen kunnen indienen om de Latijnse benamingen van al die artikelen te vervangen want dat is een totaal voorbijgestreefde manier om artikelen te nummeren. We zullen dat echter doen bij de bespreking van de beloofde reparatiewet.

We stellen voor om in het eerste lid van § 1 van het voorgestelde artikel 216quinqiues, tussen het woord "wie" en de woorden "de vrijheid" de woorden "overeenkomstig artikel 20bis van dezelfde wet" in te voegen.

het eerste lid van § 1 luidt als volgt :"De procureur des Konings roept met het oog op onmiddellijke verschijning voor de correctionele rechtbank eenieder op die, overeenkomstig artikel 20bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, in hechtenis wordt gehouden of in vrijheid is gesteld met inachtneming van de voorwaarden omschreven in de artikelen 35 en 36 van voornoemde wet."

Ik ben ervan overtuigd dat dit amendement door de Senaat zal worden aanvaard. Het is de rechtzetting van een evidente juridische fout die, indien ze door een student in de eerste kandidatuur rechten wordt gemaakt, onmiddellijk tweede zittijd tot gevolg zou hebben. De huidige tekst geeft immers aanleiding tot een totaal verkeerde interpretatie en dreigt het effect dat de minister van Justitie met zijn ontwerp nastreeft, teniet te doen. Het zal immers mogelijk zijn dat het toepassingsgebied van de personen die de procureur des Konings kan oproepen, wordt uitgebreid tot die personen die, ingevolge een beslissing van de onderzoeksrechter, in vrijheid onder voorwaarden verkeren, conform de artikelen 35 of 36 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. Dat is een totaal andere hypothese. De hypothese die hier voorligt, gaat over beslissingen die werden genomen ingevolge een vordering door de procureur des Konings in het raam van de snelrechtprocedure. Volgens wat hier staat zou artikel 216quinquies ook van toepassing zijn in de gevallen waar er geen vordering is van de procureur des Konings voor de toepassing van het snelrecht, maar waar men overgaat tot de toepassing van de bepalingen van de wet op de voorlopige hechtenis. Het is niet de bedoeling van de regering om deze bevoegdheden uit te breiden; ze wenste dit tot het snelrecht te beperken. Ons amendement houdt dus een niet-politieke louter technische verbetering in. Res ipsa loquitur.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 45 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Het is duidelijk dat het hier opnieuw gaat om een technische flater van jewelste. Opdat de Senaat zou begrijpen waarom, verwijs ik naar de wet op de voorlopige hechtenis. In artikel 36 § 1 van de wet op de voorlopige hechtenis staat het volgende: "De onderzoeksrechter kan in de loop van het gerechtelijk onderzoek ambtshalve of op vordering van de procureur des Konings één of meer nieuwe voorwaarden opleggen, reeds opgelegde voorwaarden geheel of gedeeltelijk opheffen, wijzigen of verlengen. Deze beslissing wordt genomen voor de tijd die hij bepaalt en voor maximum drie maanden. Hij kan vrijstelling verlenen van naleving van alle voorwaarden of van sommige van die voorwaarden".

Welnu, in het eerste lid van § 1 lees ik: "...of in vrijheid is gesteld met inachtneming van de voorwaarden omschreven in de artikelen 35 en 36 van voornoemde wet". Het is duidelijk dat artikel 36 geschrapt moet worden want de kennisgeving van de dagstelling door de procureur dient onmiddellijk plaats te vinden. Artikel 36 van de wet op de voorlopige hechtenis betreft de situatie waarbij de onderzoeksrechter of de raadkamer de voorwaarden wijzigt, opheft of verlengt. Dat zal sowieso gebeuren in een latere fase van de procedure, namelijk wanneer de kennisgeving reeds is verricht. Het is dan ook absurd dat de procureur personen zou moeten oproepen die vallen onder toepassing van artikel 36 van de wet, namelijk personen van wie voorwaarden werden gewijzigd of opgeheven, aangezien de kennisgeving reeds gebeurd zal zijn. De hypothese van artikel 216quinquies zal zich in de praktijk nooit voordoen en het voorliggend amendement is dus een nuttige rechtzetting. De goedkeuring ervan zou in ruime mate bijdragen tot de strijd tegen de wetsvervuiling.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 46 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - De verantwoording van dit amendement spreekt voor zichzelf. Als de onderzoeksrechter geen bevel tot aanhouding met het oog op de onmiddellijke verschijning uitvaardigt, maar wel een voorwaardelijke vrijlating oplegt, zoals bedoeld in artikel 35 van de wet op de voorlopige hechtenis, dienen de opgeroepene en zijn advocaat uiteraard ook te worden ingelicht over de plaats, de dag en het uur van de zitting. We hebben bij verscheidene artikelen een dergelijk amendement ingediend dat altijd opnieuw hetzelfde gebrek willen corrigeren. Deze artikelen gaan uit van de hypothese dat de onderzoeksrechter een bevel tot aanhouding heeft gegeven, maar ab initio wordt in de wet ook een andere hypothese geformuleerd, namelijk dat de onderzoeksrechter de betrokkene kan vrijlaten op bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld geen aanwezigheid bij voetbalwedstrijden. Met die hypothese wordt in de daaropvolgende artikelen echter geen rekening meer gehouden. Men heeft de indruk dat na een aanhouding de procedure gewoon doorloopt, terwijl na een voorwaardelijke vrijlating de wet niet meer wordt toegepast, hoewel men voortdurend zegt dat de wet wel van toepassing is. Ik kom de regering met mijn amendementen tegemoet en maak de uitvoering van haar doelstellingen mogelijk. Ik tracht er het beste van te maken en de teksten te verbeteren om zo enkele essentiële beginselen na te leven.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, Mme Nyssens propose l'amendement n° 38 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Le terme « connues » est superflu : comment donner une information à quelqu'un que l'on ne connaît pas ? En outre, ce projet ne donne aucune garantie d'indemnisation des victimes car, dans la plupart des cas, on réservera les intérêts civils mais on créera de la sorte un encombrant arriéré.

Dans la tête des citoyens, ce projet vise à améliorer la réparation des victimes, ce dont je doute. En effet, les délais sont tellement courts que la victime n'aura pas le temps de choisir un avocat et de comparaître à l'audience. Si jamais elle comparaît, elle n'aura pas le droit de préparer sa défense.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 47 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dit amendement wijzigt paragraaf 3 van artikel 6 dat een artikel 216quinquies invoert. Uiteraard is paragraaf 3 een sleutelparagraaf in het ontwerp, want hij bepaalt dat de betichte in het raam van het snelrecht voor de rechtbank moet verschijnen ten vroegste 4 en ten hoogste 7 dagen vanaf de uitvaardiging van het bevel tot aanhouding met het oog op de onmiddellijke verschijning. Ons amendement strekt ertoe die termijnen enigszins te verlengen tot respectievelijk 6 en 10 dagen. Volgens ons zijn de termijnen in het ontwerp evident te kort. Men moet ermee rekening houden dat er een dossier moet worden aangelegd. Ook wanneer het een gemakkelijk bewijsbare zaak is, is een minimale termijn nodig om het dossier samen te stellen. In de verklaring van de procureurs des Konings heb ik gelezen hoe processen-verbaal worden opgesteld en hoeveel tijd dat in beslag neemt, niet alleen om ze te schrijven, maar ook om ze over te brengen naar de procureur des Konings en ze eventueel te vertalen om in orde te zijn met de taalwetgeving in het licht van de taalkeuze van de betichte. Hoe denkt men dat binnen 4 dagen te doen? En wat als de feiten bijvoorbeeld op vrijdagavond gebeuren? Hoe kan men de betrokkene dan binnen 4 dagen voor de rechtbank brengen? Vergeet niet dat men ook de advocaten moet mobiliseren en dat die meer moeten doen dan daar alleen maar verschijnen. Ze moeten hun cliënt verdedigen, moeten de mogelijkheid en de tijd krijgen om hun conclusies te formuleren, hun pleidooi voor te bereiden. De conclusies moeten uitgetikt worden, moeten medegedeeld worden aan de eventuele tegenpartij. Hoe kan dit allemaal binnen een termijn van 4 dagen, als men weet dat een proces in kortgeding nooit binnen 4 dagen voorkomt? Die korte termijn wil men hier invoeren voor strafzaken, de zogenaamde evidente zaken waarop een straf van 10 jaar staat na toepassing van de verzachtende omstandigheden. De termijn moet dus duidelijk verlengd worden tot 6 dagen met een maximum van 10 dagen. Men zal opwerpen dat we de voorlopige hechtenis verlengen, want de betrokkene is aangehouden. Dat is juist, maar dat argument is niet grondig onderzocht. Zoals ik in de commissie heb uiteengezet, blijft in de snelrechtprocedure artikel 5, 4° van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, onverkort van toepassing. Dat artikel bepaalt dat wie onder aanhoudingsmandaat staat, binnen een korte termijn voor de rechter moet verschijnen die over dat mandaat moet oordelen. Dat betekent dat eenieder die onder het snelrecht wordt aangehouden, altijd onmiddellijk een verzoekschrift kan indienen om de raadkamer de mogelijkheid te geven over zijn voorlopige hechtenis te oordelen en hem eventueel vrij te laten.

Het bezwaar van de termijn wordt volkomen opgevangen omdat de aangehoudene op ieder ogenblik een dergelijk verzoekschrift kan indienen. De betichte of zijn advocaat zullen op grond van de aard van het dossier oordelen of hij een langere termijn nodig heeft om de zaak voor te bereiden. Hoe zal men overigens de vereiste administratieve stukken bekomen om het strafdossier volledig te maken, zoals het inlichtingenbulletin, het uittreksel uit het centraal strafregister en het vonnisuittreksel bij herhaling als de feiten bijvoorbeeld de vrijdag gebeuren? Blijven de diensten tijdens het weekend open?

Al die zaken werden niet grondig onderzocht en daarom moeten de termijnen worden verlengd.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 48 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). -Dit amendement is opnieuw een amendement dat getuigt van gezond verstand. Paragraaf 3 houdt de hypothese van de aanhouding voor ogen, maar er is ook een andere hypothese, namelijk de eventuele beslissing om de betrokkene onder voorwaarden vrij te laten. Die hypothese dient hier dus opnieuw geformuleerd te worden. De beslissingen die overeenkomstig artikel 35 van de wet van 20 juli 1990 worden genomen, vallen onder de hypothese van het snelrecht. Dat is een vergetelheid. Ik vraag me af hoe dat mogelijk is. De Kamercommissie voor de Justitie wordt nochtans door eminente juristen bevolkt. Het verwondert me ten zeerste dat deze eminente juristen, die een goede opleiding hebben genoten aangezien ze de vorige zittingsperiode in de Senaat zaten, deze evidente tekortkomingen in de tekst niet hebben opgemerkt. Ze hebben zich wellicht laten meeslepen door de roes van de politieke discussie, zodat ze blind waren voor de technische onvolkomenheden. De wijze Senaat moet die onvolmaaktheden nu wegwerken.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. -Mme Nyssens propose l'amendement n° 17 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 49 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Cet amendement important a été déposé par plusieurs d'entre nous. Il vise à prévoir le recours d'opposition. Nous estimons que le droit d'opposition fait partie des garanties générales et importantes des droits de la défense. On a dit que ce projet garantissait largement ces derniers, mais j'estime que ce n'est pas suffisant. A fortiori dans une procédure d'exception, on ne peut déroger à ce droit fondamental.

M. le président. - M. Vandenberghe se range à votre défense puisque l'amendement numéro 49 a le même objet.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik heb dit amendement tijdens de algemene bespreking reeds uitvoerig toegelicht, ik zal daar nu slechts een paar zinnen aan toevoegen.

Indien de Senaat dit amendement niet aanvaardt, liggen de kansen open voor alle rechters die van oordeel zijn dat de bepalingen van deze wet in strijd zijn met artikel 6, §1, van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens.

Een inbreuk op een internationaal verdrag zou een onvergeeflijke flater zijn, omdat het hier niet gaat om een vergissing uit onwetendheid of onzorgvuldigheid. Hier is sprake van opzet: wetens en willens wordt hier een internationaal-rechtelijke bepaling met voeten getreden. Dat kan België met een zware internationaal-rechtelijke verantwoordelijkheid opzadelen en het een nieuwe veroordeling door het Europees Hof van Straatsburg doen oplopen. We zijn de voorbije jaren al zo vaak veroordeeld dat we dat nu alleszins moeten voorkomen.

- Le vote sur ces amendements est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 50 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

M. Hugo Vandenberghe (CVP). - Nous proposons de remplacer les mots « du prévenu » par les mots « de l'inculpé ».

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 51 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dit amendement heeft betrekking op het eerste lid van het voorgestelde artikel 216septies. Het luidt als volgt: "De rechtbank kan de zaak eenmaal of meermaals uitstellen op voorwaarde dat ze deze uiterlijk vijftien dagen na de inleidingszitting bedoeld in artikel 216quinquies §3 in beraad neemt. Tot dit uitstel wordt ambtshalve of op verzoek van de beklaagde, van de burgerlijke partij of van de procureur des Konings overgegaan om: de getuigen te horen die ze nuttig acht, een maatschappelijke enquête te doen verrichten. Bedoeling is dat die termijn kan uitgesteld worden, maar binnen de termijn van 15 dagen."

De hoorzittingen terzake waren zeer verhelderend: het is totaal onrealistisch te denken dat er een maatschappelijke enquête over de persoon van de dader zou kunnen worden gehouden binnen de termijn van vijftien dagen. Het is van belang de betekenis te onderstrepen van volgend principe van ons strafrecht: dit bestraft de dader, niet de feiten. Daarom is het maatschappelijk onderzoek naar de persoonlijkheid van de dader essentieel bij het bepalen van de straf of het opleggen van alternatieve straffen, wat een maatschappelijk onderzoek uiteraard vooronderstelt.

Het is dus noodzakelijk dat de termijnen worden verlengd. Een verlenging kan geen enkele impact hebben op de voorlopige hechtenis omdat de betrokkene steeds na zeven dagen in vrijheid dient te worden gesteld. Het is bijgevolg totaal irrelevant te zeggen dat het verlengen van de termijn van zeven dagen tot twee maanden, een termijn die lang genoeg is om in redelijkheid getuigen op te roepen en een verder maatschappelijk onderzoek te verrichten, de afhandeling van de zaak aanzienlijk zou vertragen. Precies omdat dit helemaal niet het geval is, hebben we dit amendement ingediend.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 52 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Het tweede deel van artikel 216septies luidt: "Tot dit uitstel wordt beslist ambtshalve of op verzoek van de beklaagde, van de burgerlijke partij of van de procureur des Konings om: de getuigen te horen die zij nuttig acht; een maatschappelijke enquête te doen verrichten". Ons amendement strekt ertoe tussen het woord "Konings" en het woord "om", de woorden "onder meer" in te voegen. Het artikel wekt immers de indruk dat enkel in de genoemde hypothese een uitstel kan worden bekomen met behandeling uiterlijk vijftien dagen na de inleiding.

Artikel 216septies beschrijft inderdaad de meest voor de hand liggende hypothese, maar er zijn ook andere gronden die ertoe kunnen leiden dat de zaak wordt uitgesteld. Ik vermeld in dit verband de wraking van een rechter, het beantwoorden van conclusies of andere uitzonderingen en het verschaffen van bijkomende mogelijkheden aan de verdachte om zijn verdediging te voeren.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, Mme Nyssens propose l'amendement n° 33 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Le projet ne précise pas, en son article 216septies, ce qu'il advient de la détention lorsque le tribunal décide d'entendre des témoins ou de procéder à une enquête sociale, alors qu'à l'article 216sexies, il prévoit la libération qui devrait intervenir après sept jours.

Cette conséquence risque de dissuader le tribunal de remettre l'affaire à une audience ultérieure en vue d'auditionner des témoins ou de procéder à l'enquête sociale.

Je propose donc de compléter ledit article 216septies par la formule suivante : « Dans ce cas, le tribunal statue sur le maintien du prévenu en détention. »

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Mme Nyssens propose l'amendement n° 24 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Ce projet, dont les objectifs sont limités parce que le ministre ne cesse de répéter qu'il s'agit d'un ultime mode de fonctionnement de justice accélérée, nécessitera la mise sur pied d'une série de permanences.

La première sera évidemment une permanence d'avocats et il faudra que les barreaux se débrouillent pour être présents cinq, six ou sept jours sur sept puisqu'on ne sait pas encore si ce système sera opérationnel même le dimanche. Dans certains pays, la procédure fonctionne six jours sur sept. Si le fait survient le samedi, le prévenu ne comparaît donc que le lundi après-midi. Je ne sais pas comment tout cela s'organisera chez nous, mais il faudra que les avocats soient présents.

L'originalité de cette procédure réside dans le fait que l'avocat intervient immédiatement, ce qui est neuf par rapport à notre système de détention préventive. Cela suppose que les barreaux concluent des accords avec les magistrats concernés en vue d'organiser les permanences. Il ne faut pas être devin pour comprendre que ce sont les avocats stagiaires qui accompliront ces gardes et qui assisteront tant bien que mal la clientèle qui sera amenée devant ces tribunaux.

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Je voudrais dire à Mme Nyssens, si prompte à condamner le silence de la majorité à l'égard des remarques de l'opposition, qu'elle aussi n'écoute pas ce qu'on lui dit en commission. En effet, cet amendement y a suscité un débat au cours duquel certains collègues juristes - comme moi - et avocats ont fait observer que, d'une part, cet amendement remettait en cause l'indépendance du barreau et que, d'autre part, il était assez curieux d'imposer en quelque sorte des accords avec les magistrats concernés. Une multitude de problèmes pourraient se poser : le magistrat s'en va, il ne respecte pas le protocole, il refuse de faire un protocole... Qu'allez-vous faire alors ? Vous allez poursuivre le magistrat en justice parce qu'il n'a pas passé de protocole avec le barreau ? Tout cela serait impossible à appliquer sur le plan technique. Nous sommes, nous aussi, convaincus qu'il conviendra d'inviter les barreaux à collaborer à cette _uvre de justice dans le cadre de la comparution immédiate. Il faudra évidemment prendre certains contacts dont a parlé M. Zenner, mais cela ne doit pas être une obligation. Bref, vous persistez et vous signez. Nous aussi, et pour cet amendement, ce sera non !

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Ce sera donc oui pour les autres ?

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Mme Nyssens propose l'amendement n° 25 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - J'ai voulu montrer que cette procédure nécessitait une intendance, une infrastructure. Nous savons bien que certains amendements ne sont pas juridiquement parfaits. Je suis la première à le reconnaître. Je voulais néanmoins montrer, en laissant des traces, que les barreaux, les parquets devaient s'organiser.

L'amendement numéro 25 vise à encourager les parquets à organiser des permanences pour les victimes. Nous savons que les victimes arrivent difficilement dans nos palais de justice, si elles y arrivent. Le soir, le samedi, le dimanche, il faudra bien un « point victimes ». L'accueil a fait de grands progrès dans les parquets où des assistants de justice ou des assistants sociaux veillent particulièrement à cela. Il faudra aussi une permanence «victimes » afin d'informer et de préparer les victimes à ladite procédure. Voilà encore un amendement relatif à l'intendance, probablement mal ficelé sur le plan juridique, mais mon but est vraiment, ici, de nature politique dans le sens noble du terme. Il s'agit d'inviter les acteurs de la justice à appliquer loyalement cette procédure puisque je crains qu'elle ne soit votée.

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - J'ai entendu à plusieurs reprises Mme Nyssens appeler en quelque sorte à la révolte des magistrats contre ce projet de loi. En ce qui nous concerne, nous avons toujours dit au contraire qu'il devait être appliqué loyalement par toutes les parties - la magistrature, les barreaux - raison pour laquelle, sur le fond, nous partageons votre volonté d'arriver à une application loyale. Cependant, sur le plan technique, nous ne pouvons accepter votre amendement.

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - L'opposition n'est pas là pour la technique.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - L'article 7 est ainsi libellé:

§ 7. Les ordonnances visées au présent article ne sont susceptibles d'aucun recours. »

À cet article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 53 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dit amendement heeft betrekking op artikel 20bis, paragraaf 1 van de wet op de voorlopige hechtenis. De procureur des Konings kan overeenkomstig artikel 216quinquies van het Wetboek van strafvordering een bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning vorderen indien aan een aantal voorwaarden is voldaan.

Dit artikel moet worden voorafgegaan door de bepaling: "Behoudens de toepassing van artikel 59 van het Wetboek van strafvordering". Op basis van artikel 59 van het Wetboek van strafvordering kan de onderzoeksrechter immers in alle gevallen van ontdekking op heterdaad of in de als zodanig beschouwde gevallen het onderzoek aan zich trekken en rechtstreeks de handelingen verrichten die tot de bevoegdheden van de procureur des Konings behoren. De Raad van State stelde de vraag of de procureur des Konings, zodra hij op de hoogte is gebracht, de onmiddellijke verschijning nog kan bevelen indien de onderzoeksrechter reeds verschillende onderzoeksdaden heeft verricht en de beklaagde heeft verhoord met het oog op het uitvaardigen van een bevel tot aanhouding. Het is duidelijk dat het voorgestelde artikel 20bis van de wet op de voorlopige hechtenis niet kan worden toegepast indien artikel 59 van het Wetboek van strafvordering wordt toegepast. Men moet derhalve duidelijk maken dat artikel 59 van het Wetboek van strafvordering buiten de hypothese valt van artikel 20bis, §1.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Mme Nyssens propose l'amendement n° 18 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Cet amendement est important puisqu'il vise le fameux champ d'application qui concernerait - ou ne concernerait pas - les manifestations publiques ou les faits commis à l'occasion d'un conflit social.

En commission, les écolos et les socialistes avaient déposé le même type d'amendement. Ils l'ont retiré.

J'ai entendu tout à l'heure les propos de M. Zenner qui voudrait distinguer certaines infractions commises à l'occasion d'un conflit social. Je n'ai pas compris si le présent texte s'appliquera aux faits commis dans le cadre de tels conflits. J'ai déposé un amendement pour clarifier la situation, mais il a été rejeté. On nous annonce une déclaration du ministre en séance plénière dans ce sens. Cependant, une telle déclaration n'a pas la valeur juridique d'un amendement, d'une précision insérée dans le projet de loi.

Je sais que de nombreux instruments permettent aux magistrats d'interpréter le droit, mais s'agissant de travaux préparatoires, d'une éventuelle déclaration d'un ministre, j'ai certains doutes : on n'est plus du tout dans un État de droit où l'interprétation de la loi se fait sur de telles bases.

Je ne comprends pas pourquoi l'amendement a été retiré - ce que je regrette - par ses auteurs.

M. Philippe Mahoux (PS). - Il y a en effet une vision un peu politicienne du problème, madame Nyssens. Le ministre s'est effectivement engagé en commission à faire une déclaration publique : je l'ai entendue tout à l'heure.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Mme Nyssens propose l'amendement n° 19 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Cet amendement vise de nouveau le champ d'application du projet qui prévoit un seuil minimal d'un an et un seuil maximal de dix ans. Pour les raisons déjà énoncées, je considère que ce champ d'application est trop large.

J'ai été particulièrement interpellée par l'avis rendu par le Conseil d'État sur ce champ d'application qui suppose vraiment une délégation du législatif vers l'exécutif, en particulier vers le parquet. Il n'est pas dans notre tradition de laisser tant de pouvoir au parquet et donc, au Collège des procureurs généraux, voire au ministre de la Justice.

Je propose de limiter le champ d'application et de porter à deux ans le seuil minimal. Pourquoi deux ans ? Je tiens beaucoup à la médiation pénale qui commence à être appliquée avec sérieux par les magistrats. Tout magistrat peut recourir à cette possibilité quand l'infraction est assortie d'une peine qui n'est pas supérieure à deux ans. Je crains que l'on décourage les magistrats en allant en deçà de ces deux ans.

Par ailleurs, pourquoi sept ans ? Pour réduire le champ d'application qui s'étale sur une période d'un an à dix ans. C'est presque la totalité du contentieux du droit pénal qui est visée. Selon moi, pour que cette procédure soit efficace, elle doit être plus ciblée.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 54 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik heb tijdens de algemene bespreking uiteengezet dat de regering haar doelstelling niet zal bereiken indien ze de drempel van één jaar handhaaft. Ik heb de redenen om deze termijn terug te brengen tot zes maanden, uitvoerig toegelicht. Zelfs indien ze de termijn van één jaar behoudt, is het onaanvaardbaar dat feiten waarop een gevangenisstraf staat van tien jaar, na toepassing van de verzachtende omstandigheden, in de snelrechtprocedure kunnen worden behandeld. Deze mogelijkheid beantwoordt niet aan de doelstellingen van de regering en zal aanleiding geven tot een willekeurig vervolgingsbeleid. Er werd reeds voorgesteld dit probleem op te vangen met de richtlijnen van de procureurs-generaal. De Raad van State heeft erop gewezen dat dit onaanvaardbaar is.

"Geen enkel van die criteria, noch overigens de combinatie ervan, heeft, al was het maar op louter benaderende wijze, de in de memorie van toelichting vermelde bedoeling van de stellers van het ontwerp, namelijk de versnelde procedure te beperken tot bepaalde soorten van strafbare feiten die in zekere zin door sociologische criteria worden bepaald, strafbare feiten die onder kleine criminaliteit of stadscriminaliteit worden gegroepeerd." Dat verschil tussen enerzijds de stellers van het ontwerp en anderzijds de tekst zelf, doet vermoeden dat degenen die belast zijn met het strafbeleid, zullen moeten beslissen welke strafbare feiten die volgens de tekst via de snelle procedure kunnen worden behandeld, werkelijk aan die procedure moeten worden onderworpen. Zo zal de echte werkingssfeer van de ontwerpen van wet uiteindelijk door het college van de procureurs-generaal en de minister van Justitie worden afgebakend. Weliswaar lijkt de letter van artikel 12 van de Grondwet te worden nageleefd, maar dat ook de strekking van het erin opgenomen beginsel in acht wordt genomen, is minder zeker. Die strekking bestaat erin dat de wetgevende macht als enige bevoegd is om de strafregels te bepalen en dat het Parlement de exclusieve bevoegdheid heeft om de strafbare feiten, de straffen en de vervolgingsprocedure vast te stellen. Bijgevolg staat het aan het Parlement de noodzakelijke onderscheidingscriteria vast te stellen om op zijn minst de krachtlijnen te bepalen van de criteria die het mogelijk maken om verschillende categorieën van strafbare feiten op grond van hun wezenlijke kenmerken samen te brengen, zodat ze via een snelprocedure kunnen worden behandeld zonder dat dit de individuele vrijheid in het gedrang brengt." Tot zover het oordeel van de Raad van State.

De motivering voor dit amendement geldt tevens voor de amendementen 55, 56 en 57.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 55 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Als na de verantwoording die ik heb ingeroepen voor amendement 54, het amendement 55 niet wordt aangenomen, wordt het bewijs geleverd dat, zoals het Vlaams Pleitgenootschap heeft gezegd, het surrealisme in België aan een herleving toe is.

In het voorgestelde artikel 20bis, § 1, 1° staat wat volgt: "...een bevel tot aanhouding met het oog op de onmiddellijke verschijning moet aan volgende voorwaarden voldoen: 1° het feit wordt gestraft met een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar die overeenkomstig de wet van 4 oktober 1867 inzake de verzachtende omstandigheden tien jaar niet te boven gaat;" Dat is natuurlijk absurd! Geen enkel misdrijf dat gestraft wordt met één jaar, gaat met toepassing van de wet op de verzachtende omstandigheden de tien jaar te boven. Dat is een absolute absurditeit!

Monsieur Moureaux, ceci est vraiment la pipe.

Als de magistratuur deze voorwaarde wil toepassen, kijkt ze het Wetboek van strafvordering na en moet ze vaststellen dat geen enkel misdrijf aan die bepaling voldoet, en moet ze dus besluiten dat aan de eerste voorwaarde voor de toepassing van het snelrecht niet kan worden voldaan en dat de wet dus niet toepasbaar is.

Wie de wet toepasbaar wil maken, moet hier enige precisering aanbrengen in functie van de politieke opties die hij voorstaat, maar blijkbaar kan geen enkel argument de slaafse meerderheid overtuigen, zelfs niet wanneer we ervoor waarschuwen dat zonder dit amendement aan te nemen de wet niet toepasbaar is.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Mme Nyssens propose l'amendement n° 20 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Cet amendement vise donc à encore limiter le champ d'application de ce projet de loi aux cas de flagrant délit. Je préférerais que l'on appelle ce tribunal le « tribunal des flagrants délits ». Ce serait plus clair.

En droit, l'expression «flagrant délit» n'a pas de définition claire, précise et simple. L'avis du Conseil d'État est éloquent à ce sujet. C'est la raison pour laquelle je propose d'ajouter que le projet s'applique quand l'affaire est simple. Le ministre a employé cette expression des dizaines de fois. Les affaires complexes ne seront pas visées par les tribunaux des flagrants délits. M. Monfils me dirait que ce mot n'existe pas en droit pénal. Au point où l'on en est, on peut inventer de nouveaux mots en droit pénal.

L'affaire doit également être en l'état et je souhaite bonne chance aux magistrats qui devront s'en occuper.

Je propose d'ajouter que l'infraction doit être flagrante, ce qui signifie que l'individu doit être pris sur le fait. On nous dit qu'il y a de nombreux cas de flagrant délit. J'ai encore interrogé ces derniers jours bon nombre de policiers que je connais. Je crains que le nombre de flagrants délits ne soit pas aussi élevé qu'on pourrait le penser. Je persiste à croire que cette loi ne visera que des faits exceptionnels. Je ne souhaite pas qu'elle soit appliquée dans le cas où les charges sont suffisamment réunies. Dans ce cas-là, je l'ai déjà dit, le projet de loi risque d'être un leurre. On sait qu'il faut un minimum de temps pour récolter les preuves, que ce soit au niveau des services de police ou des magistrats.

Les services de police auront 24 heures pour rédiger leur procès-verbal. Ils ne pourront donc que prendre note de ce qui leur est dicté, sans instruire l'affaire un minimum. Cette dernière va arriver dans les 24 heures et dans le quart d'heure, le juge d'instruction devra ou non délivrer un mandat d'arrêt. Je me réjouis que le juge d'instruction ait repris sa place dans cette procédure - le projet initial ne le prévoyait pas -, mais il faut avouer qu'on lui fait changer de rôle. Si les conditions de la détention préventive sont prévues, il est évident que le juge d'instruction n'aura pas un rôle d'instructeur. Il devra en quelques minutes délivrer ou non un mandat d'arrêt.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 56 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dit amendement stelt een wijziging voor van het 2° van § 1 van artikel 20bis die neerkomt op het schrappen van de woorden "of de bezwaren aangevoerd binnen de maand volgend op het plegen van het misdrijf zijn toereikend om de zaak aan de rechter ten gronde voor te leggen."

De maand waarbinnen voldoende bezwaren zijn aangevoerd, lijkt ons geen voldoende criterium te zijn. Het openbaar ministerie zal over de toereikendheid van de bezwaren dienen te beslissen.

De houding van de verdachte zou hierbij een rol kunnen spelen. "Als hij meewerkt en een week na de feiten een bekentenis aflegt, zal zijn zaak via de snelrechtprocedure kunnen worden afgewerkt wegens de toereikendheid van de bewijzen. In het andere geval zal hij de "voordelen" van de gewone procedure genieten."

De betrokkenen kunnen dus spelen op het criterium van de bewijsverzameling binnen de maand in functie van de procespositie die ze willen innemen. De betrokkene die het snelrecht wil ontlopen, heeft er alle belang bij nooit te bekennen.

De termijn van één maand is geen objectief criterium. De bewijsverzameling hangt immers van vele bijkomende omstandigheden af, bijvoorbeeld het al dan niet organiseren van een rogatoire commissie.

Wij zijn voorstander van de objectivering van de misdrijven waarvoor ook de Raad van State zich heeft uitgesproken, maar niet op grond van een niet-relevant criterium. We moeten deze voorwaarde dus beperken tot de op heterdaad ontdekte misdrijven, een precisering die ons inziens kan volstaan.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Mme Nyssens propose l'amendement n° 21 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Cet amendement porte sur l'enquête sociale. Le projet de loi n'impose pas une telle enquête et nous souhaiterions qu'elle soit obligatoire. Etant donné la personnalité des prévenus, des inculpés, une enquête sociale me semble vraiment importante dans tous les cas. Dans certains cas, elle pourrait être rapide. Si vraiment les magistrats sont invités à condamner ces personnes à des peines alternatives plutôt qu'à des peines de prison - et c'est ce que je souhaite de tout c_ur -, on sait très bien que les peines alternatives, sans une étude approfondie de la personnalité de délinquants et donc sans une enquête sociale, ne sont pas applicables.

Le premier objectif de l'amendement est de rendre obligatoire cette enquête sociale. Bien entendu, la procédure ne doit pas être poursuivie si cette enquête n'a pas été réalisée. Cette enquête sociale suppose aussi des moyens. Le ministre a annoncé des budgets, des moyens humains supplémentaires. Je souhaiterais évidemment que ces moyens soient aussi affectés à la justice ordinaire. Nous savons en effet très bien qu'il manque des assistants de justice, des assistants sociaux dans le cadre de l'application des peines alternatives en général et pas seulement de celles qui relèveront de cette procédure de comparution immédiate. Il faudra vraiment que les magistrats soient aidés par des assistants de justice.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 57 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Amendement 57 wil beantwoorden aan de door de Raad van State terecht onderstreepte noodzaak om conform het legaliteitsbeginsel in strafzaken een grotere precisering te geven van het toepassingsgebied van de wet. In mijn verantwoording bij het amendement heb ik het dispositief, de essentiële overwegingen, van de Raad van State terzake vermeld. Hierin wordt de noodzaak om het toepassingsgebied bijkomend te preciseren onderstreept. Deze precisering kan door de wetgever niet in functie van het legaliteitsbeginsel worden gedelegeerd aan het College van procureurs-generaal en de minister van Justitie. Dit komt de wetgever toe. Om die reden stellen we voor om in het eerste lid van paragraaf 1 van artikel 20bis een aanvullende bepaling in te voegen luidende: "Het gaat om een misdrijf waarbij gebruik werd gemaakt van geweld ten aanzien van personen of onroerende goederen".

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, Mme Nyssens propose l'amendement n° 34 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - L'amendement vise à apporter des modifications à l'article 20bis proposé. Ainsi que cela a été relevé lors des auditions qui, je crois, ont été utiles, le projet de loi ne semble pas prévoir l'audition du procureur du Roi à ce moment-ci de la procédure - de telle sorte que l'on ne peut pas parler de véritable débat contradictoire - ni la possibilité pour l'avocat du prévenu de déposer des conclusions.

Dans cette procédure, il est important qu'on respecte le principe de l'égalité des armes, principe qui nous est cher. Je souhaiterais que, tout au long de la procédure, les parties - qu'il s'agisse du procureur du Roi, du prévenu ou de l'inculpé, ou encore de la victime - soient mises sur un pied d'égalité. J'ai des craintes quant aux traitements différents qui pourraient êtres réservés aux diverses parties au procès.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, Mme Nyssens propose l'amendement n° 35 (voir document 2-347/2) ainsi libellé:

Mme Clotilde Nyssens (PSC). -Il s'agit ici d'une correction purement technique d'une erreur de texte, sans aucun objectif politique. En commission, on m'a répondu que cette erreur figurerait sur la shopping list qui servira à la rédaction d'une loi réparatrice, restauratrice...Je ne me rappelle pas les mots qui ont été employés. Je souligne donc qu'une référence est inexacte et j'invite les parlementaires à être attentifs à cette erreur de référence qui, en droit pénal, n'est pas anodine, les mots étant importants. Ce sera donc pour la shopping list.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 58 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Wij stellen voor om artikel 20bis, § 4, van het voorstel het tiende streepje te laten vallen met een verwijzing naar de in artikel 36, § 1, tot artikel 216, quinquies, § 1, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering bepaalde kennisgeving. Artikel 36, § 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis bepaalt dat de onderzoeksrechter in de loop van het gerechtelijk onderzoek, ambtshalve of op vordering van de procureur des Konings, een of meer nieuwe voorwaarden kan opleggen of reeds opgelegde voorwaarden kan opheffen, wijzigen of verlengen.

Gezien de snelrechtprocedure precies een gerechtelijk onderzoek uitsluit, kan deze bepaling niet van toepassing zijn op het voorgestelde artikel 20bis van de wet van 20 juli 1990. Bovendien wordt in artikel 20bis, § 4, tiende streepje bepaald dat voornoemd artikel 36, § 1, slechts van toepassing is tot aan de kennisgeving van de dagstelling door de procureur. Deze laatste dient onmiddellijk plaats te vinden. Ik verwijs naar het voorgestelde artikel 216quinquies, § 2, tweede lid.

Het is weinig realistisch te veronderstellen dat de onderzoeksrechter in deze korte tijdspanne tussen het opleggen van de vrijheid onder voorwaarden en de kennisgeving, deze opgelegde voorwaarden zou opheffen, wijzigen of verlengen. Ik wijs erop dat de voorzitter van de commissie, de heer Dubié, na al wat hij had moeten slikken, zijn geduld verloor en dit amendement heeft goedgekeurd, overtuigd als hij was van de juistheid van onze inhoudelijke argumenten.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 59 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dit amendement strekt ertoe in het voorgestelde artikel 20bis, § 5, eerste lid, tussen de woorden "verschijning" in de zin "Het bevel tot aanhouding met het oog op de onmiddellijke verschijning..." en het woord "is", de volgende woorden in te voegen : "of de beschikking genomen door de onderzoeksrechter bij toepassing van artikel 35".

Dit amendement geeft eens te meer de algemene filosofie van het wetsontwerp weer. Uiteraard is niet enkel het bevel tot aanhouding geldig tot de uitspraak van het vonnis, zo zij wordt gedaan binnen zeven dagen te rekenen van de beschikking, maar evenzeer de beschikking van de onderzoeksrechter die de verdachte in vrijheid onder voorwaarden stelde.

Tijdens de bespreking van de vorige artikelen heb ik reeds onderstreept dat hoewel wordt vertrokken vanuit de hypothese van de voorlopige hechtenis of de vrijlating onder voorwaarden, in de daaropvolgende artikelen systematisch de tweede hypothese, de vrijlating onder voorwaarden, niet meer wordt vermeld. Aldus ontstaat een tekortkoming die aanleiding kan geven tot verwarring. Om die reden twijfel ik er niet aan dat ook dit amendement op het inzicht, of de genade, van de Senaat zal kunnen rekenen.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - À cet article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 60 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

À l'amendement n° 60, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement subsidiaire n° 61 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik zal beide amendementen samen toelichten.

Volgens de voorgestelde paragraaf 6 kan de onderzoeksrechter het bevel tot aanhouding opheffen zolang de kennisgeving bedoeld in voorgestelde artikel 216quinquies, de oproeping door de procureur des Konings, niet heeft plaatsgevonden.

Het tweede lid van het voorgestelde artikel 216quinquies stelt evenwel dat de procureur deze kennisgeving onmiddellijk na de uitvaardiging van het bevel dient te verrichten. De onderzoeksrechter zal in het beste geval dus maar enkele ogenblikken tijd hebben om zijn bevel opnieuw in te trekken. Het is weinig realistisch te denken dat de onderzoeksrechter in die korte tijdspanne van mening zal veranderen. De opheffing van het bevel moet daarom mogelijk worden gemaakt gedurende de hele periode van de hechtenis. Daarom hebben we amendement nummer 60 ingediend.

Subamendement nummer 61 stelt voor paragraaf 6 van het voorgestelde artikel 20bis te doen vervallen omdat die bepaling niet hanteerbaar is. Het voorgestelde artikel 216quinquies, paragraaf 1, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering bepaalt immers dat de procureur des Konings onmiddellijk overgaat tot de kennisgeving wanneer het bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning wordt uitgevaardigd. Het is derhalve moeilijk denkbaar dat de onderzoeksrechter het bevel tot aanhouding in de bijzonder korte tijdspanne tussen het uitvaardigen van het aanhoudingsbevel en de kennisgeving van de oproeping ambtshalve op of verzoek zou opheffen.

- Le vote sur ces amendements est réservé.

M. le président. - Au même article, Mme Nyssens propose l'amendement n° 36 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Cet amendement vise à supprimer la partie de phrase « et tant que la notification prévue à l'article 216quinquies, § 1er, alinéa 2, n'est pas intervenue » . En effet, cette restriction empêche le juge d'instruction de se fonder sur des éléments nouveaux pour prononcer la mainlevée du mandat d'arrêt. J'imagine que comme la procédure sera extrêmement courte, des éléments nouveaux pourront se succéder dans les heures et les jours qui suivront. Je préférerais en rester à la version initiale du projet telle que déposée à la Chambre et supprimer cette notification.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Mme Nyssens propose l'amendement n° 15 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Cet amendement est de taille. En vue de rechercher les mêmes objectifs que la comparution immédiate, mais d'une autre manière, je présuppose que ce projet pourra éventuellement s'appliquer à des affaires complexes ou qui apparaîtraient complexes non pas immédiatement mais au moment où le dossier arrivera chez le juge d'instruction. J'ai bien compris que l'on veut faire vite et je propose dès lors une sorte de mini-instruction. Je prévois que le juge d'instruction, au lieu de se confiner dans le rôle qu'on lui fait jouer dans cette procédure, c'est-à-dire uniquement délivrer un mandat d'arrêt en peu de temps, puisse, si l'affaire est complexe et s'il croit avoir une affaire importante et grave entre les mains, décider de continuer à mener lui-même l'enquête et de se saisir quasi automatiquement de ce dossier. Il s'agit d'une toute autre optique que celle proposée par le projet. On avait déjà beaucoup parlé de mini-instruction dans la loi dite Franchimont du 12 mars 1998. Cette mini-instruction avait donné lieu à de grands débats parce qu'elle ouvrait des discussions sur le rôle du juge d'instruction. Je crois que les réformes ne sont pas terminées en la matière et que l'on pourrait rediscuter aussi du rôle du juge de l'instruction. Vous savez qu'en droit comparé certains pays ont opté pour le juge non pas « d'instruction » mais « de l'instruction ». C'est un débat intéressant que nous aurions également pu mener à l'occasion de cette procédure. Quoi qu'il en soit, l'amendement prévoit de permettre au juge d'instruction de continuer à procéder à l'enquête.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 62 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Amendement nummer 62 sluit aan bij onze vorige amendementen in verband met het toepassingsgebied van de wet, meer bepaald de minimale strafmaat. Het stelt voor om in die zin in de wet op de voorlopige hechtenis een nieuw artikel 7bis in te voegen. De verantwoording daarvoor heb ik al gegeven bij de bespreking van de vorige amendementen over de precisering van het toepassingsgebied. Ik verwijs meer bepaald naar amendement nummer 54. Amendement nummer 62 is dus de verdere uitvoering van amendement nummer 54.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - L'article 8 est ainsi libellé:

M. Vandenberghe et Mme De Schampelaere proposent de supprimer cet article (amendement n° 63, voir document 2-347/2).

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Artikel 8 is overbodig.

Paragraaf 5 van het voorgestelde artikel 20bis luidt als volgt :"Het bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning is geldig tot de uitspraak van het vonnis op voorwaarde dat ze wordt gedaan binnen zeven dagen te rekenen van de beschikking."

In artikel 8 herhaalt men opnieuw :", of indien hij niet wordt veroordeeld tot een effectieve hoofdgevangenisstraf binnen zeven dagen te rekenen van de uitvaardiging van het bevel tot aanhouding met het oog op onmiddellijke verschijning."

Daar waar de wet een aantal onvolledigheden bevat en verschillende hypothesen niet werden onderzocht, wordt in de artikelen 7 en 8 twee keer dezelfde bepaling ingelast. Wij stellen bijgevolg voor om de tweede hypothese in artikel 8 te schrappen.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - L'article 9 est ainsi libellé:

M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent de supprimer cet article (amendement n° 64, voir document 2-347/2).

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Artikel 9 moet eveneens geschrapt worden. De verplichting tot het opmaken van een maatschappelijke enquête of een beknopt voorlichtingsrapport alvorens een alternatieve straf kan worden opgelegd, moet behouden blijven. De bespreking in de commissie en de hoorzittingen hebben aangetoond dat de rechter zich een voldoende duidelijk beeld moet kunnen vormen van de persoon die voor hem verschijnt alvorens de beslissing daartoe te nemen. Inderdaad, de rechter moet niet enkel iemand veroordelen. Het snelrecht mag er niet toe leiden dat een rechter functioneert als een soort computer waarin men de gegevens stopt en waaruit één seconde later de strafmaat verschijnt. Het gedrag van de betrokkene moet immers objectief beoordeeld worden. Verscheidene amendementen werden reeds ingediend opdat het humanistisch principe waarbij niet de daad maar de dader wordt beoordeeld, in de wet behouden blijft. De Senaat is gevoelig voor dat argument. Ik herinner dan ook nog even aan de grote principes van het strafrecht en van het strafbeleid van de afgelopen eeuwen: de daad wordt niet bestraft, maar de dader wordt gestraft. De maatschappelijke enquête is dan ook essentieel om de persoonlijkheid van de dader te kunnen beoordelen en een aangepaste strafmaat te kunnen bepalen, zeker wanneer alternatieve straffen worden toegepast. Artikel 9 geeft het verkeerde signaal op het verkeerde ogenblik en moet bijgevolg worden geschrapt.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - L'article 10 est ainsi libellé :

M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent de supprimer cet article (amendement n° 65, voir document 2-347/2).

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Amendement 65 strekt ertoe artikel 10 te schrappen. De redenen hiervoor heb ik reeds gegeven bij artikel 9.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, Mme Nyssens propose l'amendement n° 67 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Cet amendement m'a été inspiré par l'audition d'un magistrat, vice-présidente des tribunaux de Nivelles, qui a très finement insisté sur le problème des enquêtes sociales et sur leur réalisation dans le cadre de la loi sur la probation, modifiée par une loi du 22 mars 1999 - la loi Giet qui n'est à ce jour toujours pas publiée mais déjà modifiée par ce projet de loi ! Je souhaiterais que l'on ajoute « ou par un assistant de justice » à côté des mots « par un assistant de probation » afin de permettre que les enquêtes sociales ne soient pas menées uniquement par des assistants de probation et que l'on puisse disposer de ressources humaines plus abondantes pour les réaliser. Tout le monde convient d'ailleurs que ces enquêtes sont importantes pour analyser la personnalité du prévenu.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - L'article 11 est ainsi libellé:

Mme Nyssens propose de supprimer cet article (amendement n° 23, voir document 2-347/2).

Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Il s'agit d'un amendement subsidiaire à mon amendement n° 14. Dois-je vous rappeler que ce dernier était fondamental puisqu'il visait à la suppression du projet de loi ?

- Le vote sur l'amendement est réservé.

M. le président. - Au même article, M. Vandenberghe et Mme De Schamphelaere proposent l'amendement n° 66 (voir document 2-347/2) ainsi libellé :

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dit is natuurlijk een zeer belangrijk amendement. De minister van Justitie heeft daarnet met tremolo's in de stem gepleit voor de loyale toepassing van de wet op het snelrecht. Een van de eerste voorwaarden daarvoor is uiteraard dat de magistraten zich kunnen voorbereiden. De wet moet in het Belgisch Staatsblad verschijnen en men moet met de teksten vertrouwd geraken. Deze zijn bijzonder ingewikkeld, hebben juridisch een grote draagwijdte en bevatten vele contradicties. Het zal de magistraten dus heel wat werk vragen om na te gaan op welke wijze zij de wet dienen te lezen en toe te passen. Ze dienen dan ook over een minimale termijn te beschikken om zich de snelrechtwet eigen te maken. Ook de mensen op het terrein, zoals de politie en het parket, moeten zich kunnen aanpassen en inschakelen.

Ik ben dan ook van mening dat een inwerkingtreding op 3 april 2000 te vroeg is. In onze samenleving is het belangrijk te pleiten voor "onthaasting" en tegen het haastige karakter van onze tijd. De wet op 3 april 2000 van kracht laten worden is bovendien helemaal niet noodzakelijk. Het zo belangrijke voetbalkampioenschap begint niet op 3 april, maar later. Ik stel dan ook 1 mei voor als datum van inwerkingtreding.

- Le vote sur l'amendement est réservé.

- Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu'au vote sur l'ensemble du projet de loi.