2-37 | 2-37 |
De heer Guy Moens (SP). - Na de lange en grondige bespreking in de commissie was niemand principieel gekant tegen de invoering van een nieuwe procedure van snelrecht. Zelfs de meest verbeten tegenstander van het huidige ontwerp, de heer Vandenberghe, ging uiteindelijk akkoord, weliswaar onder een aantal beperkende voorwaarden. Het snelrecht mocht niet leiden tot emotierechtspraak en mag de rechten van de verdediging niet schaden. Wat emotierechtspraak betreft, lopen we weinig risico. De Latijnse geest en cartesiaanse redeneringen zijn niet alleen typisch voor de heer Vanderberghe, maar ook voor heel wat van zijn collega's en de grote meerderheid van magistraten en ook voor de minister van Justitie die hier vanmorgen nog zei dat hij alle vormen van emotie in de rechtsbedeling verafschuwde. Het eerste voorbehoud dat de heer Vandenberghe maakte, is dus maar gering. Het tweede voorbehoud omtrent de rechten van de verdediging zou zwaarder kunnen doorwegen, althans als het gemeend zou zijn. Hebben wij de heer Vandenberghe in de commissie niet horen zeggen dat hij ervoor kon zorgen dat geen enkele van zijn cliënten aan het snelrecht zou worden onderworpen?
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dat heb ik niet gezegd.
De heer Guy Moens (SP). - Misschien niet gezegd, maar toch duidelijk laten aanvoelen. Wie het wel uitdrukkelijk heeft gezegd is een eminent collega van de heer Vandenberghe in Kamer. Hij beweerde expliciet dat geen enkele van zijn cliënten ooit aan de snelrechtprocedure zou worden onderworpen omdat advocaten voldoende wettelijke mogelijkheden kennen om hun cliënten aan de door hen verafschuwde procedure te laten ontsnappen. Natuurlijk kan een advocaat niet uitdrukkelijk zeggen dat het snelrecht een aanfluiting is van de rechten van de verdediging en tegelijkertijd beweren dat zijn cliënten er nooit aan onderworpen zullen worden, want dat zou een weerlegging zijn van de eerste bewering.
De argumentatie van de heer Vandenberghe kwam mij nogal hypocriet over. Het woord is hier vanmorgen nog aan de orde geweest, toen de heer Vandenberghe nogal onterecht zei dat de minister van Justitie de procureurs des Konings hypocrisie verweet. Zo snel als de bliksem - net alsof hij hier met een Agusta-helikopter was gedropt - reageerde de minister met te zeggen dat hij niet de procureurs viseerde maar hun stelling in hun advies.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Wat is het verschil als men zegt u bent niet hypocriet, maar wat u zegt is hypocriet?
De heer Guy Moens (SP). -Natuurlijk is er een groot verschil. Mag ik er overigens ook op wijzen dat volgens de procureurs des Konings enkelvoudige slagen en verwondingen niet onder het snelrecht vallen. Hoe kunnen ze dat een ernstige tekortkoming noemen als ze dit soort overtredingen in het verleden nooit hebben vervolgd? Van tegenspraak gesproken.
Nu kom ik tot de meer belangrijke bezwaren die hier geformuleerd zijn. Zo werd gevraagd waarom het snelrecht snel-snel door het parlement moest worden gejaagd zodat een grondige behandeling niet mogelijk is. Euro 2000 werd een alibi genoemd. Maar zelfs als het argument steek houdt, ik het volgens mij niet doorslaggevend.
Toch heeft de aankondiging alleen al dat we de snelrechtprocedure snel willen invoeren een sterk ontradend effect bij de voorbereiding van Euro 2000. We kunnen bijna spreken van een preventieve maatregel die ervoor zal zorgen dat er minder hooliganisme zal zijn tijdens dit toch uitermate gevaarlijk moment voor onze openbare veiligheid.
Een ander ernstig tegenargument waren de schoonheidsfouten die nog altijd in de tekst voorkomen. De heer Vandenberghe heeft ze allemaal opgesomd, het gaat inderdaad om een hele lijst. Toch zal de oppositie moeten toegeven dat er in die lange lijst maar een paar ernstige tekortkomingen voorkwamen. Ik wil die niet ontkennen en ze zeker geen schoonheidsfouten noemen in de zin dat ze de schoonheid van het geheel van de tekst in de verf zetten, integendeel. De vraag is of we nu ook snel-snel een reparatiewet moeten maken en binnen twee à drie weken met een nieuwe wet voor de dag moeten komen. Daarop is mijn antwoord: neen, laat ons eerst zien wat voor resultaten de toepassing van de wet oplevert en pas dan een volgende stap ondernemen.
Een laatste bezwaar dat ik zowel door getuigen in de commissie als door senatoren van de oppositie tegen het ontwerp hebben horen inbrengen, is dat de wet onuitvoerbaar zal zijn. Hen wil ik het Engelse spreekwoord in herinnering brengen: "The proof of the cake is in the eating". Trouwens ook de snelheid van een wagen meet je alleen tijdens het rijden. Of deze wet ja dan nee uitvoerbaar is, zullen we eveneens pas door de toepassing ervan te weten komen.
En om te besluiten met de woorden van mijn grote voorganger Cato: praeterea censeo, niet dat Carthago moet worden vernietigd, want dat is al lang gebeurd, maar wel dat de goedkeuring van dit ontwerp niet mag beletten dat we onze inspanningen voor de preventie voortzetten en uitbreiden. We moeten ook in de snelle procedure oog blijven hebben voor de begeleiding van de slachtoffers. En ten slotte moet ook de vergoeding van de slachtoffers in een later stadium waarschijnlijk beter worden geregeld. Op die voorwaarden zal de SP-fractie dit ontwerp goedkeuren.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - De voorbije dagen zijn voor de Vlaamse collega's zeker moeilijke dagen geweest, ten minste voor hen die nog enige Vlaamse fierheid in hun lijf hebben. Na het Sint-Elooisakkoord moeten ze opnieuw een wet goedkeuren waarvoor de Vlamingen erg veel hebben moeten betalen.
Ook de andere senatoren, zowel Franstaligen als Nederlandstaligen, hebben het vandaag allicht moeilijk. De Senaat pleegt vandaag immers niet alleen verraad jegens de Vlaamse zaak, maar ook jegens zichzelf door ondanks de klaarblijkelijke tekortkomingen van het ontwerp, geen enkel amendement goed te keuren. Deze kerngedachten wil ik in een korte uiteenzetting nader toelichten.
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)
Naast het feit dat het wetsontwerp een reeks fouten bevat, moet Vlaanderen voor deze kaduke wet op het snelrecht ook nog betalen. Niet omdat de wet nuttig is voor de Vlaamse Gemeenschap of omdat Vlaanderen ze dringend nodig heeft. Euro 2000 wordt wel geregeld aangehaald, maar iedereen is het erover eens dat de wet voor de strijd tegen het hooliganisme niet veel nut heeft.
Vlaanderen moet niet betalen omdat de wet het gevoel van onveiligheid zal wegnemen, maar omdat ze een symbool is geworden voor de VLD, die een initiatief moest nemen op het vlak van de veiligheid om haar rechterflank tevreden te stellen. De goedkeuring van de wet is ook een Pyrrusoverwinning waarmee de minister van Justitie zijn beschadigd imago enigszins kan oppoetsen.
Moureaux en anderen voelden al snel dat de VLD met het snelrecht op een voortrazende trein zonder remmen was gesprongen die zijn bestemming onvermijdelijk zou bereiken. Het was dan ook gemakkelijk nog enkele wagonnetjes aan te koppelen.
Wij dachten dat de VLD en de andere Vlaamse meerderheidspartijen iets hadden geleerd uit het Sint-Elooisakkoord en dat ze nu eindelijk beseften dat geheime akkoorden slechte vrienden geven en uiteindelijk tot slechte wetten leiden. Blijkbaar hebben ze niets geleerd.
Vol verbazing heb ik vorige week vastgesteld dat de eerste minister er op deze plaats met een nietszeggend discours in slaagde een aantal kritische opmerkingen op het snelrecht in de kiem te smoren. Mijn verbazing steeg nog toen ik vernam hoe gelukkig de heren Moureaux, Morael en anderen wel waren na de verklaring van de eerste minister dat er maatregelen zouden worden genomen om de gerechtelijke achterstand weg te werken, dat er aan preventie zou worden gedaan, dat enige repressie weliswaar noodzakelijk was, maar dat er vooral veel nazorg zou worden geleverd.
Ik vroeg mij af wat deze holle woorden eigenlijk te betekenen hadden en of we misschien te maken hadden met een nieuw geheim akkoord. Vandaag wordt stilaan duidelijk wat de holle woorden van de premier de facto betekenen.
Er is inderdaad gerechtelijke achterstand, zowel in als buiten Brussel, en bij het Hof van Cassatie en de Raad van State. Het is uiteraard niet de schuld van deze regering dat weinig Franstalige rechters in Brussel bereid zijn Nederlands te leren en dat er ongeveer vijftig plaatsen vacant zijn. Wie hoopte op een goede oplossing, waardoor de gerechtelijke achterstand in het hele land zou worden weggewerkt, in en buiten Brussel, bij het Hof Van Cassatie, waar Nederlandstaligen drie jaar of langer op rechtspraak moeten wachten, en bij de Raad van State, waar de Nederlandstalige dossiers zich eveneens opstapelen, komt bedrogen uit. De minister had het probleem van Brussel definitief kunnen oplossen door een splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Maar neen, de minister verkwanselt de verworvenheden van de taalwet en verplicht Vlaamse rechters tweetalig te zijn, terwijl Franstalige rechters eentalig rechtspreken voor de inwoners van Brussel.
Wat de sibillijnse toespraak van de premier nog meer inhield, wordt stilaan duidelijk. Wat de wegwerking van de gerechtelijke achterstand betreft, is er geen misverstand mogelijk. Er komt alleen een oplossing voor Brussel.
Er is echter meer. Het verfoeide en verguisde veiligheidsplan, dat door Elio Di Rupo zelfs een 1-aprilgrap werd genoemd, werd plots de reddingsboei om het snelrecht door de Senaat te sluizen. Dat is natuurlijk erg bizar, maar het veiligheidsplan zal waarschijnlijk worden bijgestuurd. Er zal meer aandacht worden besteed aan preventie. Wat dat betekent, heeft de PRL deze week duidelijk gemaakt. Aangezien preventie een gemeenschapsmaterie is, moeten de gemeenschappen instaan voor de organisatie ervan. Hiervoor is vers geld nodig. Het veiligheidsplan en de preventie worden dus een middel om een "grijze" financiering voor de gemeenschappen uit te werken. Wat staat ons nog te wachten met betrekking tot de organisatie van de nazorg? Ik veronderstel dat dit evenmin als een federale materie kan worden beschouwd.
De conclusie van deze koppeling is dat de Vlamingen moeten opdraaien voor de betaling van de rechters in Brussel, dat de taalwet wordt uitgehold en dat het snelrecht het middel is geworden om de financiering van de gemeenschappen te regelen. Teneinde te voldoen aan de verwachtingen van de Franstaligen, werden er dus opnieuw geheime akkoorden gesloten.
Ook bij de inhoud van het snelrecht wil ik enkele opmerkingen maken. De VU en ID verklaarden al jaren geleden bij monde van Geert Bourgeois voorstander te zijn van snelrecht, maar dan liefst van een goed snelrecht. Vorige sprekers hebben al herhaaldelijk gezegd dat dit snelrechtontwerp met haken en ogen aaneen hangt.
Het is toch eigenaardig dat in de procedure de mogelijkheid om verzet aan te tekenen ontbreekt. Wij vinden ook dat iets moet worden gedaan aan het misbruiken van het verzet, maar dan in alle procedures en niet alleen in het snelrecht.
De strijd tegen straatcriminalteit en vandalisme wordt vaak ingeroepen voor het invoeren van het snelrecht, maar de strafmaat ligt zo hoog dat dit soort van misdrijven uit de boot zal vallen, terwijl door de hoogte van de strafmaat, tot tien jaar, zaken voor de snelrechtbanken zullen komen die eigenlijk in een andere rechtspraak thuishoren.
Tijdens de commissiewerkzaamheden is gebleken dat het ontwerp erg veel fouten bevat. Er is een soort van shopping list opgesteld van de problemen die moeten worden verholpen. Het ergste is dat de Senaat dit snelrechtontwerp wil goedkeuren, terwijl iedereen zich ervan bewust is dat het een slecht ontwerp is, dat onvoldoende waarborgen biedt voor de rechten van de verdediging, vooral dan als de verdachten sociaal zwakkeren zijn die zich geen goede advocaten kunnen veroorloven.
Vooral voor Agalev, Ecolo, SP en PS, die sommigen verwijten dat ze het EVRM niet respecteren, wil ik verwijzen naar een krantenartikel van gisteren waarin advocaten die het kunnen weten, eraan twijfelen of dit ontwerp voor snelrecht aan de verdachten wel een eerlijk proces kan waarborgen. Nochtans wordt dit recht voor alle inwoners van Europa gewaarborgd door artikel 6 van het EVRM.
Ik vind het bijzonder erg dat die partijen er zich alle terdege van bewust zijn dat dit een slecht ontwerp is, maar het vandaag toch zullen goedkeuren. Euro 2000 wordt ingeroepen, maar misschien zal het snelrecht niet eens voor dit evenement worden toegepast. Wellicht had de VLD een symbool nodig om de snel-Belgwet te kunnen slikken.
Begrijpe wie begrijpen kan!
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - In het najaar van 1999 verklaarde de minister van Justitie dat hij zijn persoonlijk lot binnen de huidige regering verbond aan de goedkeuring van de wetsontwerpen betreffende het snelrecht, die vandaag ter stemming voorliggen.
Allicht zal het zover niet komen, al verkoopt de minister van Justitie, en bij uitbreiding de regering, hun vel letterlijk en figuurlijk duur. Na de koppeling van ontwerpen betreffende het snelrecht aan de versnelde-naturalisatiewet, gaat de regering immers voor de tweede maal languit op de buik voor Franstalige eisen. Dat de minister van Justitie hierbovenop zijn roemruchte veiligheidsplan grondig diende te herschikken, wordt er maar voor lief bijgenomen.
Ook binnen de meerderheidspartijen werd zonder schroom toegegeven en de voorbije week zelfs publiekelijk verklaard dat de ontwerpen op het snelrecht zowel inhoudelijk als technisch aan alle kanten mangelen. Deze mankementen leken tijdens de bespreking in de commissie voor de Justitie plots opgelost na de beslissing van de Ministerraad om het aantal toegevoegde magistraten bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel te verdubbelen.
Dit is een impliciete en onaanvaardbare wijziging van de taalwetgeving in gerechtszaken en gaat helemaal in tegen de geest van artikel 86bis van het Gerechtelijk Wetboek dat het systeem van toegevoegde rechters voorbehoudt voor die gevallen waarin de rechter verhinderd is om zitting te nemen. Voorlopig zijn er dus geen problemen voor de minister van Justitie, die zijn snelrecht, althans voorlopig, binnen heeft want hij kondigde zelf reeds een tweede ronde aan.
In elk geval maakt de behandeling van het snelrechtdossier duidelijk dat de minister niet onmiddellijk werkloos zou zijn geweest als er geen pasmunt op tafel lag en zijn lot conform zijn eigen engagement aldus bezegeld zou zijn geweest. Er zou hem immers zonder twijfel een briljante carrière in het improvisatietheater zijn voorbehouden. Improvisatie is immers het leidmotief in de ontwerpen van snelrecht die de regering vandaag ter goedkeuring voorlegt. Er is improvisatie op het vlak van de doelstellingen, op het vlak van de wetgevende behandeling en op het vlak van de uitvoerbaarheid van de ontwerpen.
Ten eerste is er de improvisatie op het vlak van de doelstellingen. Ook de CVP-fractie is van oordeel dat de invoering van een echt snelrecht een adequate reactie kan bieden op de straatcriminaliteit. Vaak verstrijkt heel wat tijd tussen het plegen van de feiten en de berechting ervan, waardoor de indruk van straffeloosheid bij slachtoffers wordt versterkt, evenals bij daders, waardoor de kans op herhaling vergroot.
De CVP-fractie kan de doelstelling van het snelrecht op zich dan ook voluit onderschrijven. Deze doelstelling wordt in de voorliggende ontwerpen evenwel op een zodanig verkeerde wijze vertaald, dat ze onaanvaardbaar worden. Verschillende bepalingen tonen overduidelijk aan dat dit het gevolg is van een gebrek aan visie en reflectie over het concept van het snelrecht en de verreikende gevolgen ervan.
De regering verdedigt de ontwerpen vanuit de "bezorgdheid om het slachtoffer van een misdrijf onmiddellijke genoegdoening te verschaffen, en aldus de indruk van straffeloosheid te vermijden". Het wetsontwerp tot invoeging van een procedure van onmiddellijke verschijning in het Wetboek van strafvordering legt daarom bijzonder strikte verschijningstermijnen voor de verdachte vast die de in het Europees Verdrag van de rechten van de mens gewaarborgde rechten van verdediging onevenredig beperken. De vraag rijst immers of deze beperking wel in verhouding staat tot het beoogde doel, namelijk het slachtoffer genoegdoening verstrekken.
Zijn deze rigide beperkingen van de rechten van de verdediging wel zo gunstig voor het slachtoffer en daarom gelegitimeerd ? Verschillende criminologen en psycho-sociaal assistenten wijzen erop dat slachtoffers eerder erkenning nodig hebben dan wraak. Het slachtoffer heeft, na alles wat het heeft moeten doormaken, nood aan dialoog en aan tijd voor een gedachtewisseling met justitie om zich uiteindelijk als slachtoffer erkend te voelen en met het verwerkingsproces te beginnen.
Het is een eenzijdige veronderstelling dat slachtoffers enkel en alleen een onmiddellijke bestraffing willen zien. Hoe begrijpelijk dit verlangen in bepaalde gevallen ook kan zijn, het legitimeert geenszins de beperking van de rechten van verdediging, zoals die in het wetsontwerp zijn vastgelegd. De verschijningstermijnen moeten hiermee rekening houden. Tegelijkertijd moet ook het recht op verzet worden gehonoreerd.
Een gevolg van deze strikte termijnen is ook dat de vooruitzichten van het slachtoffer op een schadevergoeding niet kunnen worden behandeld bij het strafvonnis. Dit debat moet later, in een tweede fase, worden gevoerd. Het wetsontwerp legt evenwel nergens tijdsbepalingen op met betrekking tot deze tweede fase, zodat het risico bestaat dat het slachtoffer uiteindelijk toch nog een lange tijd op zijn uiteindelijke schadevergoeding moet wachten.
Dat het snelrecht tot een recht van onmiddellijke wraak wordt teruggebracht, is typisch voor het repressieve karakter van het ontwerp. De korte termijnen en het niet langer verplicht stellen van een sociaal onderzoek of voorlichtingsrapport over de verdachte beperken de mogelijkheid voor de rechtbank om alternatieve straffen op te leggen, ondanks de beloftes van de minister hierover aan zijn groene regeringspartners.
Binnen de strikte termen van het wetsontwerp is een dergelijk maatschappelijk onderzoek praktisch niet realiseerbaar.
Door de periode waarin een rechter zijn beslissing moet nemen te beperken, wordt de manoeuvreerruimte van die rechter op een onaanvaardbare wijze aan banden gelegd. Ons strafrecht gaat bij de bestraffing uit van het individu. Door de rechter te dwingen de knoop zo snel door te hakken, komen er ongenuanceerde uitspraken waarbij de mogelijkheid om inzicht te krijgen in de persoon van de verdachte totaal verdwijnt.
Daarmee wordt de deur opengezet voor uitspraken die meer gevoed worden door allerhande emoties dan door een doorgedreven reflectie over de feiten en de dader.
Is een dergelijke eenduidig repressieve aanpak echt de oplossing om het onveiligheidsgevoel te bestrijden? Een reëel gevolg van voorliggend wetsontwerp is dat er voor minder ernstige delicten veel vlugger tot voorlopige hechtenis zal worden overgegaan, wat spijtig genoeg een stijging van het aantal kort gestrafte gedetineerden tot gevolg zal hebben. Elke criminoloog bevestigt nochtans dat de gevangenisstraf niet het ultieme antwoord is op het probleem van de onveiligheid, om de eenvoudige reden dat verdachten of gedetineerden die uit de gevangenis komen slecht voorbereid zijn op hun vrijheid en zich in de samenleving zelden beter kunnen integreren dan voorheen.
De regering heeft ervoor gekozen het toepassingsgebied van de ontwerpen te bepalen door een ruime omschrijving van de misdrijven "strafbaar van 1 tot 10 jaar", in plaats van een duidelijke afbakening te maken. Opnieuw schiet het wetsontwerp het doel, namelijk een gerechtvaardigd en realistisch snelrecht, voorbij. Bepaalde misdrijven die zonder de minste twijfel het voorwerp van een snelrechtprocedure moeten uitmaken, vallen buiten het toepassingsgebied terwijl andere, zwaarwichtige, misdrijven die nader onderzoek vereisen, er dan weer wel onder vallen.
Het ruime criterium heeft tot gevolg dat de procureur des Konings de keuze van de procedure zal maken, wat een aanzienlijke verschuiving van bevoegdheden naar de parketten met zich brengt. Ook de Raad van State wees erop dat het de wetgever toekomt de misdrijven die onder het snelrecht vallen precies af te bakenen. Het ontbreken van duidelijke criteria voor de toepassing van het snelrecht kan aanleiding zijn voor interferenties met het gelijkheidsbeginsel.
Het tweeledige motto "sneller en vroeger ingrijpen" verschuift het zwaartepunt van de strafrechtbedeling dus naar de basis. Het gaat van de rechter ten gronde naar het parket en van het parket naar de politiediensten, die de centrale rol toebedeeld zullen krijgen. Deze verschuiving veroorzaakt zowel problemen voor de garanties die het strafrecht hoort te bieden, onder meer met betrekking tot het recht van verdediging, als voor het evenwicht tussen de verschillende geledingen van de strafrechtbedeling.
Tijdens de hoorzittingen in de commissie voor de Justitie werd door de parketmagistraten opgemerkt dat het huidige ontwerp er uiteindelijk zal toe leiden dat vooral twee categorieën delinquenten volgens de snelrechtprocedure zullen worden berecht, namelijk de delinquenten zonder vaste woonplaats, wat door de praktijk in Frankrijk wordt bevestigd, en de delinquenten die op heterdaad worden betrapt, maar die de feiten ontkennen, op voorwaarde dat het onderzoek is afgelopen. Onder meer de dossiers met betrekking tot slagen met werkongeschiktheid tot gevolg, zijn niet af wanneer ze aan het parket worden overhandigd.
De praktijk leert ons bovendien dat processen-verbaal bij rellen of hooliganisme onder druk van de omstandigheden vaak in alle haast zijn opgesteld en niet zijn afgewerkt. De meeste gevallen vergen nog aanvullende onderzoeken waardoor het in het wetsontwerp geconcipieerde snelrecht zelfs op de belangrijkste doelgroep niet zal kunnen worden toegepast.
Het wetsontwerp heeft tot doel het slachtoffer te beschermen en het onveiligheidsgevoel ingevolge de perceptie van straffeloosheid weg te werken. Om dat doel te bereiken, miskent de regering evenwel elke juridische en feitelijke realiteit. Ze legt verkeerde accenten en aangezien het niet mogelijk is een oordeel te vellen over de persoonlijkheid van de dader, sluit ze het opleggen van een correcte straf uit. Over het ontwerp is duidelijk niet nagedacht en er is op zijn minst onvoldoende rekening gehouden met de concrete gevolgen van de bepalingen ervan.
Het blijft een raadsel hoe het repressieve karakter van het wetsontwerp zo plots kan worden ingepast in het preventie- en bemiddelingsbeleid, begrippen die hier vorige week nog door de regering als pijlers van het aangepaste veiligheidsplan werden voorgesteld.
Dit is evenwel tekenend voor het beleid van de regering die van prioriteiten verandert naargelang de pasmunt die ze gebruikt om kritische coalitiepartners over de streep te halen. Improvisatie volgens de noodwendigheden van de dienst is dus niet uitzonderlijk.
Niet alleen op inhoudelijk, maar ook op vormelijk en juridisch-technisch vlak is het ontwerp inconsistent. Het advies van de Raad van State over het voorontwerp is duidelijk. De vele opmerkingen en vraagtekens die de Raad van State plaatst, bewijzen dat het voorontwerp uitblinkt in ongerijmdheden, contradicties en slordigheid.
Toch beperkte de regering zich tot een summiere aanpassing van de artikelen en tot een volstrekt onvoldoende aanvulling in de memorie van toelichting.
De bespreking in de Kamer werd volledig gewijd aan het verbeteren van de tekst. In slechts 13 artikelen werden maar liefst 100 correcties aangebracht.
Uit de besprekingen en de hoorzittingen in de Senaat bleek het ontwerp na de verbeteringen nog steeds onsamenhangend. Dit werd ook door de meerderheid onderstreept. Ondanks de meer dan 60 opbouwende amendementen mocht deze noodzakelijke aanpassing er niet meer komen. De instemming met dit manke ontwerp was inmiddels al afgekocht.
Ik ben verbijsterd dat de minister van Justitie nu, nog voor de goedkeuring ervan, zegt dat het wetsontwerp het voorwerp zal uitmaken van een reparatiewet, die sowieso te laat komt.
Dergelijke technische onvolmaaktheden in de wetgeving inzake de strafprocedure zijn onaanvaardbaar. De procedure moet duidelijk zijn en mag geen ruimte laten voor dubbelzinnigheid. Dit is in het belang van de rechtszekerheid van de verdachte, maar vermijdt ook dat de procedure zelf het voorwerp wordt van betwisting en onbruikbaar wordt door contradictoire bepalingen binnen het Wetboek van strafvordering.
De minister van Justitie had in zijn beleidsnota nochtans aangekondigd dat hij de juridische kwaliteit van de wetgeving wou verbeteren. Moet deze belofte op die manier worden geïnterpreteerd?
Ook de uitvoerbaarheid van het ontwerp is een mooi stukje improvisatie. Tijdens de hoorzittingen verklaarde een vertegenwoordiger van het College van procureurs-generaal dat men "geen al te grote verwachtingen diende te koesteren" inzake de toepassing van het snelrecht naar aanleiding van Euro 2000. Feiten en daders moeten worden geïndividualiseerd en dat is bij voetbalhooliganisme niet vanzelfsprekend. Onmiddellijk wordt duidelijk dat het wetsontwerp zijn oorspronkelijk doel, dat de parlementaire spoedbehandeling verklaart, door praktische moeilijkheden voorbijschiet.
Het wetsontwerp bevat een aantal ontoepasbare bepalingen en er zal dus moeten worden geïmproviseerd.
Hoe zullen de politie en de parketten binnen die korte termijn van 7 dagen een volledig dossier aan de rechter kunnen voorleggen?
Hoe zullen de ordediensten erin slagen in dergelijk kort tijdsbestek een onderzoek naar de persoonlijkheid uit te voeren waarnaar de rechter moet verwijzen om een beslissing te nemen die rekening houdt met het profiel van de gedaagde? Hoe zal de probatiecommissie haar sociaal verslag in slechts enkele dagen kunnen uitbrengen?
Zullen de advocaten van de burgerlijke partij en van de beklaagde in staat zijn hun dossiers zo snel samen te stellen om de belangen van hun cliënt te verdedigen?
Hoe kan worden vermeden dat elke beklaagde onmiddellijk een maatschappelijk onderzoek vraagt om de zaak te kunnen uitstellen, al was het maar voor vijftien dagen? Hoe kan worden vermeden dat de rechtbank al te onoordeelkundig een aanvraag tot maatschappelijk onderzoek zal weigeren?
Hoe zal men vermijden dat de procedure wordt uitgesteld, als de beklaagden systematisch op de eerste zitting de verwijzing naar een kamer met drie rechters vragen?
Op welke manier zal de rechtspleging voor het hof van beroep efficiënt kunnen verlopen, nu geen analoge bepalingen werden ingevoerd met betrekking tot de termijn om getuigen te kunnen oproepen?
Zal, om uitholling van het snelrecht te vermijden, de praktijk er niet toe leiden dat de aanhoudingsvoorwaarden zoals die bepaald zijn in artikel 16 van de wet op de voorlopige hechtenis, soepeler worden toegepast, met alle gevolgen van dien, ook voor de reguliere procedures?
Blijkbaar gaat de regering ervan uit dat in een zo belangrijke materie als de strafprocedure de dagelijkse realiteit wel voor zich zal spreken. Ze hoopt hierbij op de inspiratie van de parketten, rechtbanken en balies. Toch mocht geen rekening worden gehouden met de opmerkingen van de vertegenwoordigers van deze groepen tijdens de behandeling in de commissie voor de Justitie. De regering neemt zo het risico om "van bovenaf" richtlijnen op te leggen, die discrepanties vertonen met de realiteit van het terrein en weerstand kunnen oproepen bij de actoren aan de basis omdat het systeem niet aan hun vragen beantwoordt.
De regering mag zich gelukkig prijzen dat de belangrijkste actoren van justitie zelf ook niet voor de improvisatiepiste opteerden. De Vlaamse Vereniging van Balies zegde haar medewerking toe en dringt aan op spoedoverleg. Enkele procureurs-generaal waren reeds gestart met de opstelling van een richtlijn voor het geval dat de wet zou worden goedgekeurd. Deze houding is op zich lovenswaardig, al blijft het de vraag of deze engagementen effectief zullen kunnen worden waargemaakt. Het spreekt bijvoorbeeld voor zich dat dit wetsontwerp de nu reeds overbevraagde en onderbezette justitiehuizen een nog grotere werklast zullen bezorgen. Als het snelrecht effectief de belangen van de slachtoffers wil dienen, moet dringend gevolg worden gegeven aan de signalen vanuit deze sector.
Tot slot nog dit. Improvisatie wordt soms als een kunst beschouwd. Het wetsontwerp tot invoering van een procedure van onmiddellijke verschijning is evenwel allesbehalve een kunstwerk. Het is een inhoudelijk en technisch misbaksel dat onuitvoerbaar is.
M. Jean-François Istasse (PS). - Notre président de groupe, M. Mahoux, a déjà évoqué ce matin les difficultés qu'avait suscitées, pour notre groupe, l'appréhension de ce texte dont l'élaboration s'est révélée laborieuse.
Je voudrais revenir un instant sur le contenu du texte en soulignant les difficultés auxquelles nous avons été confrontés et les avancées qui ont pu être réalisées, non seulement au niveau du gouvernement mais également dans les débats parlementaires, tant à la Chambre qu'ici même au Sénat.
J'indiquerai également les précisions qu'il y aura lieu d'apporter lorsqu'une proposition de toilettage du texte sera élaborée à la lumière de la pratique, ainsi que le ministre s'y est engagé et nous l'en remercions.
Quant à l'élaboration du texte avant son dépôt au parlement, notre appréciation sur le projet qui nous fut soumis initialement fut mitigée, c'est le moins que l'on puisse dire ! En effet, le projet initial n'était pas fondé sur une évaluation approfondie de la procédure de comparution sur procès-verbal mise en place en 1994. Selon nous, sa nécessité n'était donc pas démontrée. De plus, ce projet nous semblait négliger certains principes fondamentaux du droit pénal. En Conseil des ministres, la vice-première ministre Laurette Onkelinx a exprimé ses préoccupations auxquelles le gouvernement a répondu en adoptant des modifications de texte, très importantes à nos yeux. Nous sommes bien loin, me semble-t-il, d'une capitulation !
Ainsi, l'intervention du juge d'instruction - absente dans le projet initial - a été rendue obligatoire pour la délivrance du mandat d'arrêt.
Ainsi aussi, la présence de l'avocat est requise dès l'instant où le procureur requiert la délivrance d'un mandat d'arrêt. On instaure un délai suffisant pour lui permettre de s'entretenir avec son client. La communication du dossier est rendue obligatoire dès la réquisition du mandat d'arrêt.
Quant au champ d'application de la loi, il est prévu que la comparution immédiate ne soit pas réservée aux cas où le prévenu est privé de liberté, mais également aux cas où il est laissé en liberté sous condition. Cet aspect des choses a d'ailleurs dû être à nouveau précisé vendredi, au cours des débats en commission, pour combler les lacunes dans la formulation du texte.
Toujours au niveau du champ d'application, il est précisé que seules les infractions entraînant une peine principale de prison d'un an au moins et dix ans au plus peuvent faire l'objet de la procédure de comparution immédiate.
Il est également précisé, dans l'exposé des motifs, que l'application de la loi est exclue en cas de délits commis au cours de troubles sociaux et en cas de détention et de consommation de drogues. J'y reviendrai.
On dit clairement que les dispositions de la loi sur la détention préventive sont applicables à cette procédure.
Les délais de comparution ont été augmentés. L'audition de témoins est prévue.
Enfin, l'entrée en vigueur du texte est liée à la modification de la législation sur les peines alternatives et à l'augmentation des moyens en personnel, tant au niveau de la magistrature à Bruxelles qu'en ce qui concerne le personnel nécessaire au bon fonctionnement de la procédure dans tout le pays.
Lors du débat à la Chambre, mon collègue et ami Thierry Giet a encore exprimé nos réticences sur ce texte qui ne laisse pas suffisamment de place à la prévention. Il a insisté sur les peines dites « reconstructives » que sont les peines alternatives. Il a souligné que nous pouvions accepter la mise en _uvre d'une forme de justice accélérée si celle-ci préservait les droits de la défense et permettait le recours aux peines alternatives. En conséquence, il y a eu dépôt d'une proposition d'amendement visant à ce que les peines alternatives puissent être prononcées dans le cadre de la procédure de comparution immédiate, amendement qui a pu être adopté.
Je ne reviendrai pas sur ce qui s'est passé au Sénat, sinon que le ministre de la Justice nous a dit, et nous pouvons le comprendre, que cette loi est nécessaire pour permettre à la justice de maîtriser la délinquance qui pourrait se développer dans notre pays à l'occasion de l'Euro 2000. Il s'appuie notamment sur le bilan des événements survenus en 1998 à l'occasion de la Coupe du Monde de football en France, dressé par Mme Elisabeth Guigou, garde des sceaux du gouvernement français, que nous recevrons la semaine prochaine dans cette assemblée.
Quels que soient les doutes que l'on puisse avoir sur l'applicabilité de ce projet de loi de comparution immédiate aux délits dits de hooliganisme, il me semble que le législateur ne peut en conscience prendre le risque de ne pas tout faire, même ce qui pourrait paraître superflu, pour que la sécurité soit assurée lors du déroulement de cet événement.
Nous avons donc pris en compte, dans une certaine mesure, cet impératif temporel. Nous sommes conscients - et cela a été évoqué en commission vendredi - du mauvais signal qui pourrait être envoyé aux hooligans si la procédure parlementaire était arrêtée ou retardée.
Nous avons cependant voulu mener des auditions afin de recueillir l'avis des hommes de terrain, auditions qui nous ont permis de mettre en évidence - c'est le moins que l'on puisse dire - le très grand manque d'enthousiasme des magistrats et des avocats face à ce projet de loi. Peut-être l'excès de certaines critiques trop virulentes a-t-il pu nuire à leur pertinence. Il n'empêche que nous sommes impressionnés par l'unanimité des reproches qui ont été formulés. Cela nous paraît préoccupant. Il nous semble que nous devons en tenir compte, car certaines remarques étaient réellement pertinentes.
Je me réjouis cependant de constater que le gouvernement a répondu en partie aux préoccupations par les décisions qui ont été prises au conseil des ministres ce vendredi 17 mars et en tout cas à la plus criante d'entre elles que constitue le manque de moyens.
Je ne reviendrai pas sur les développements que M. Mahoux y a consacrés ce matin, mais je voudrais attirer l'attention sur le fait qu'il serait opportun, comme ce sera le cas pour l'arrondissement de Bruxelles, de renforcer le cadre des arrondissements judiciaires difficiles. On sait que des problèmes se posent à Charleroi - la presse en a fait état -, à Liège ou dans d'autres endroits. De grâce, ne mêlons pas les problèmes linguistiques à ces questions épineuses. Nous soutenons pleinement le réalisme du gouvernement.
Il subsiste néanmoins plusieurs problèmes préoccupants. Je reste perplexe face à la suppression de la possibilité de faire opposition. J'ai bien entendu les arguments fondés notamment sur la nouvelle jurisprudence de la Cour européenne des droits de l'homme. Il me semble cependant peu opportun d'édicter ici une exception à un principe général de procédure sous prétexte que celui-ci devra être revu si la réforme générale n'est pas encore présentée. On va introduire une inégalité qui me semble fondamentale entre les prévenus soumis à la procédure de comparution immédiate et les autres.
En outre, certains aspects rédactionnels ne manqueront pas de poser problème à court terme. Nous avons pu apporter plusieurs corrections techniques, souvent d'ailleurs à la suggestion des services juridiques du Sénat. Nous aurions certainement pu en faire d'autres si certains n'avaient pas voulu maintenir des amendements à tout prix. Certaines imperfections de rédaction pourraient être la source de problèmes d'application de la loi. J'ai donc noté avec beaucoup de satisfaction, comme les autres membres de la commission de la Justice, l'engagement du ministre de proposer, au vu de l'expérience, un texte de toilettage ou de correction à brève échéance. Je tiens encore à l'en remercier. Il serait opportun que ce document comprenne un volet que j'appellerais interprétatif par lequel on rappellerait des précisions importantes sur le champ d'application de la loi que le ministre a bien voulu faire en commission et qu'il s'est engagé à renouveler en séance publique. D'abord, le fait que la loi ne s'applique pas aux infractions commises dans le cadre d'un conflit social. A ce sujet, je crois qu'il faut regretter que certains commissaires de l'opposition francophone aient voulu à tout prix maintenir un amendement identique sur ce sujet. Le rejet de cet amendement affaiblit effectivement - et je le regrette - la thèse de non-application aux conflits sociaux. Il est donc d'autant plus important que le ministre réaffirme solennellement en séance publique ce qu'il nous a dit de cette exclusion en commission. Il faudra également veiller, avec les procureurs généraux, à son respect par les cours et tribunaux.
La loi s'applique, par contre, aux délits à caractère raciste. Je pense également que l'engagement du ministre est très important à cet égard.
Je me permettrai de rappeler ce qui a été dit en commission, à savoir que les termes «mandat d'arrêt aux fins de comparution immédiate» incluent effectivement le maintien en liberté aux conditions de l'article 35 de la loi sur la détention préventive.
Je crois que nous avons fait finalement, au gouvernement, à la Chambre et au Sénat, ce que nous pouvions pour améliorer ce texte dans le délai qui nous était imparti. Il n'en reste pas moins vrai que ce texte est imparfait, c'est incontestable, en raison des défauts techniques qu'il contient. Mais finalement, qu'est-ce qui est parfait ? La législature n'est en outre pas terminée.
Nous comptons donc maintenant sur la loyauté des acteurs du terrain pour qu'un bon usage en soit fait. Je crois que l'on peut attendre d'eux cette bonne volonté nécessaire, d'autant qu'ils ont enfin reçu une première réponse positive au véritable appel à l'aide qu'ils lancent depuis très longtemps. Ils vont recevoir des moyens supplémentaires, des magistrats vont être nommés.
C'est, je l'espère, une étape de la revalorisation de la fonction judiciaire à laquelle la société a délégué la gestion des situations les plus difficiles, sans lui donner toujours les moyens d'assumer cette mission. J'espère que ces renforts lui permettront de se moderniser, d'assumer les multiples missions qu'elle doit remplir dans le cadre d'une réforme de la politique criminelle et surtout d'accélérer les procédures, mais sans précipitation.
Les acteurs judiciaires pourront alors utiliser pleinement les nouveaux outils qui sont mis à leur disposition pour adapter la peine au délinquant, pour favoriser la réinsertion, la réparation et éviter la récidive : par les peines alternatives, la médiation pénale et, pour autant que de besoin, la procédure accélérée.
Mme Nyssens a dit qu'elle se sentait bien dans l'opposition. Permettez-moi de conclure de mon côté que je me sens bien dans une majorité arc-en-ciel qui, faut-il le souligner, a déjà réalisé bien plus que cette loi.
M. Alain Zenner (PRL-FDF-MCC). - Dans le cadre de la politique de sécurité que nous souhaitons et qui doit être cohérente, globale, humaine mais aussi efficace, la loi que vous nous proposez est nécessaire et je confirmerai dès lors tout à l'heure sans réserve le vote favorable que j'ai exprimé en commission.
La procédure de 1994 était en effet manifestement insuffisante. Il est frappant de voir le contraste par rapport aux critiques qui lui ont été adressées, il y a un peu plus de cinq ans, par ceux-là mêmes qui, lors des auditions auxquelles nous avons assisté dans le courant de la semaine passée, nous l'ont présentée aujourd'hui comme étant une panacée à laquelle il n'a pourtant pas été recouru, ce qui explique les lacunes auxquelles la législation proposée doit porter remède.
Il me paraît important de souligner que cette législation, que ce texte qui nous est proposé, élargit l'arsenal juridique, qu'il ne prive aucunement le ministère public des moyens auxquels il peut recourir déjà actuellement pour combattre la délinquance. Le ministère public, s'il ne classe pas sans suite certains faits appelés à être sanctionnés, peut choisir la voie de la transaction, celle de la médiation pénale. Il peut citer directement, provoquer la comparution accélérée.
Il appartiendra au parquet, au collège des procureurs généraux, de définir dans quelles circonstances, selon quels principes il pourra utilement être fait appel à la mise en _uvre de cette législation. Il ne s'agit donc pas de porter atteinte aux moyens qui existent déjà actuellement mais d'élargir la gamme de notre arsenal juridique.
Cette législation me paraît d'autant bienvenue qu'elle est aujourd'hui accompagnée de dispositions attendues depuis très longtemps pour la justice bruxelloise et qu'elle sera suivie, à bref délai, de l'examen d'une proposition de loi sur les peines alternatives.
Vous me permettrez cependant, monsieur le ministre, de faire trois brèves observations. La première concerne les imperfections, voire les lacunes qui ont été imputées au texte qui sera soumis tout à l'heure à notre vote. Beaucoup de ces imperfections et de ces lacunes ont été corrigées au cours de l'examen du texte à la Chambre et d'autres ont fait l'objet de corrections, auxquelles M. Istasse vient de faire allusion. Il demeure, il est vrai - il serait fallacieux de le contester -, un certain nombre de difficultés d'interprétation, voire d'application d'ordre purement technique, pour lesquelles nous aurions aimé tous, sans doute, disposer de plus de temps pour un examen en profondeur. Mais comme les parlementaires anglais ont l'habitude de le rappeler, un fait est plus important qu'un lord-maire. Le lord-maire ici, c'est le calendrier, et donc les évaluations que vous nous avez promises, l'une immédiatement après l'Euro 2000, l'autre lorsque l'application du système sera étendue à l'ensemble des arrondissements judiciaires. Elles seront bien évidemment nécessaires et devront nous permettre de juger si un toilettage, voire une adaptation de certains textes, est nécessaire.
Une seconde remarque me vient au sujet de l'audition des magistrats et des avocats à laquelle nous avons procédé. J'ai été frappé, comme d'autres, par la qualité professionnelle indiscutable des intervenants que nous avons entendus, mais j'ai aussi ressenti une impression de malaise qui tient à la distance entre les représentants de la famille judiciaire, que nous avons auditionnés, et le monde politique tel qu'ils se le visualisent. Je pense que la responsabilité de cette situation est partagée.
Du côté de la famille judiciaire, j'ai été frappé de voir certaines contradictions manifestes entre des déclarations faites en commission et celles qui se trouvent actées dans le rapport des travaux de la Chambre. J'ai aussi regretté de constater, derrière certaines observations présentées comme étant d'ordre technique, des considérations à vrai dire purement idéologiques; et je ne puis m'abstenir de souligner le malaise que j'ai éprouvé en voyant un de ces magistrats accuser le monde politique de démagogie et dire que la législation proposée ne lui paraissait pas acceptable sur le plan éthique. Je pense qu'il appartient au législateur de dire la loi dans ce domaine, c'est-à-dire de fixer l'éthique, et qu'il appartient au monde judiciaire d'appliquer la loi. Et si d'aucuns devaient estimer que cette législation ne rencontre pas leurs conceptions éthiques, il leur appartiendrait alors d'en tirer les conséquences et de démissionner de leurs fonctions.
Mais de l'autre côté, pour ce qui nous concerne, je pense que nous devons nous interroger nous aussi sur les causes de cette distance entre le monde politique et le monde judiciaire. La concertation est nécessaire et doit être amplifiée. Il est vrai que la justice souffre cruellement du manque de moyens, non seulement en magistrats - et là, les projets que vous avez annoncés apporteront, pour partie, remède à la situation - mais aussi sur le plan technique. Il est vrai aussi que la justice est depuis trop longtemps, depuis une dizaine ou une quinzaine d'années, laissée à l'écart de l'élaboration des textes juridiques, et je formule le v_u que la mise en _uvre du Conseil supérieur de la Justice permette de restaurer un dialogue plus net, plus franc, plus suivi entre ces deux mondes, dialogue sans lequel les textes que nous voterions risqueraient de demeurer inapplicables sur le terrain.
Enfin, ma troisième observation porte sur les échanges de vues qui ont eu lieu en commission à propos de l'inadéquation de l'application de la loi projetée en cas de troubles sociaux. Je partage tout à fait le sentiment énoncé dans l'exposé des motifs que la procédure ne constitue pas un instrument juridique susceptible d'être employé pour prendre position dans le cadre de manifestations publiques ou de troubles consécutifs à une situation de malaise social.
De là à considérer, comme y tendait un amendement qui a été rejeté, qu'il serait exclu que quelque infraction que ce soit puisse être poursuivie dans ce cadre dès lors qu'elle serait commise à l'occasion - vous voyez l'ampleur des termes - d'un conflit social, me paraît exagéré.
Certes, les débordements auxquels peuvent donner lieu des conflits sociaux sont généralement imputables à l'émotion, constituent comme tels une contrainte irrésistible et sont dès lors pardonnables. Dans la pratique d'ailleurs, les tribunaux répriment très rarement des infractions commises à l'occasion de conflits sociaux. J'ai eu l'occasion de faire des recherches et j'ai constaté, comme je l'ai dit en commission, qu'au cours des trente dernières années, seules deux condamnations avaient été prononcées dans ces circonstances, l'une à la suite de la faillite de l'imprimerie Havaux à Nivelles il y a trente ans, l'autre à propos du passage à la tronçonneuse du mobilier d'un siège de la Générale de Banque à Arlon.
Vous avez cité deux autres cas, monsieur le ministre, qui vous étaient connus. Mais ils ne portaient pas sur des sanctions pénales. Je crois que vous avez précisé qu'ils avaient été clôturés par des peines alternatives.
La justice est donc très mesurée pour ce qui concerne les infractions qui seraient commises à l'occasion de conflits sociaux, mais elle peut aussi être confrontée à des infractions commises sous prétexte de troubles sociaux alors qu'en réalité, elles en sont fort écartées. On ne peut contester qu'il existe parfois des manifestations de violence organisées, préméditées, concertées, encadrées, pour lesquelles un conflit social est un prétexte, ce qui s'établit notamment par le fait qu'elles sont condamnées par les organisations sociales elles-mêmes. Il ne faudrait pas, je pense, par interprétation de la disposition ou de la considération de l'exposé des motifs que j'ai lu, en arriver à exclure, comme dans des cas aussi exceptionnels que celui que je viens d'envisager, des dispositions comme celles qui nous sont proposées et qui ne pourraient pas être appliquées.
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je formulerai trois remarques très brèves après l'intervention longue, complète et circonstanciée de Clotilde Nyssens, qui s'est fortement investie dans le projet discuté aujourd'hui.
Ma première remarque est un constat, à savoir la hâte avec laquelle se conclut un débat tellement important. Je dis bien « se conclut », parce que ce débat avait bien commencé par des auditions de personnes émanant du milieu concerné. Tout à coup, tout s'est emballé à la suite du vote en commission dans la nuit de vendredi à samedi. Ce projet doit être voté au pas de charge. Le rapport a été adopté avant-hier et nous assistons aujourd'hui à une discussion accélérée puisqu'il faudra voter ce texte tout à l'heure. Cette hâte fut telle que le rapporteur n'a pas pu insérer dans le rapport - et Dieu sait à quel point je suis convaincue que les services du Sénat travaillent vite et bien - les auditions combien éclairantes qui, comme par hasard, ont toutes assassiné le projet. Nous ne disposons pas actuellement, à moins qu'il ne soit arrivé dans les dernières heures, du compte rendu des auditions.
Évidemment, il y a le calendrier du football et de l'Euro 2000 qui fait de ce projet une législation mal ficelée, de circonstance, et de plus inutile selon certains experts.
Deuxième remarque. Le projet actuel sur la comparution immédiate est un des volets du plan fédéral de sécurité du ministre de la Justice. Ce plan a donné lieu hier à un avis diffusé par la commission spéciale Prévention et Sécurité du Parlement de la Communauté française. Les brefs extraits dont je vais vous donner lecture ont été approuvés par tous les partis qui aujourd'hui, les yeux bandés et les oreilles bouchées, vont voter le snelrecht.
Je ne lirai que quelques extraits pour ne pas allonger le débat : « Installée le 29 février 2000, la commission spéciale Prévention et Sécurité du Parlement de la Communauté française (Wallonie - Bruxelles) a consacré six réunions à l'examen du plan fédéral de sécurité et de politique pénitentiaire. La commission a terminé cet examen ce 22 mars 2000 et souhaite faire part du résultat de ses travaux. Contrairement au plan fédéral de sécurité et de politique pénitentiaire qui envisage la prévention comme outil policier de détection et de surveillance, la Communauté française Wallonie-Bruxelles conçoit la prévention comme l'ensemble des politiques qui garantissent un traitement égalitaire à chacun et qui favorisent l'émancipation des personnes. La commission spéciale Prévention et Sécurité signale que cette approche est d'ailleurs en parfaite adéquation avec la philosophie développée par différents textes internationaux, notamment les principes directeurs des Nations unies pour la prévention de la délinquance juvénile et la Convention internationale des droits de l'enfant. Il faut constater » - et je me limite aux grandes lignes pour faire court - « premièrement, le caractère intellectuellement contradictoire et incohérent du plan. Deuxièmement, la stigmatisation de certaines couches de la population. Troisièmement, la mise en place de nouvelles structures d'information et de recherche scientifique. » La Commission ajoute : « s'il est effectivement nécessaire de renforcer les moyens d'analyse en matière de délinquance, il faut récuser toute volonté d'instrumentalisation et de subordination de la recherche scientifique au seul objectif policier. » La commission poursuit : « Quatrièmement, l'introduction de la logique d'opérateur marchand privé en matière de justice et de sécurité (privatisation). Cinquièmement, une méconnaissance des politiques mises en _uvre au sein de la Communauté et des Régions en ce qui concerne les compétences dont l'exercice a été transféré, notamment en matière d'action sociale et de santé. Sixièmement, l'utilisation trompeuse de certains concepts. »
On me dira que la semaine passée, le premier ministre est venu rassurer tout le monde par rapport au contenu de ce plan fédéral de sécurité. J'ai relu les annales et tout le monde sait qu'il n'a dit que des banalités. Rappeler qu'il y aura neuf priorités dans ce plan, qu'on y parlera largement de prévention et annoncer qu'il comportera quatre volets sont en effet des banalités.
La troisième et dernière remarque est pour moi la plus essentielle pour notre institution. Le Sénat a perdu une occasion fantastique dans son droit d'évocation d'améliorer un très très mauvais projet ! MM Istasse et Zenner l'ont dit pudiquement, mais avec insistance.
Le Sénat, après ce rejet d'amendements pourtant nécessaires, n'est plus jusqu'à nouvel ordre qu'un salon où l'on réfléchit énormément, où l'on écoute beaucoup, où l'on parle beaucoup, mais qui n'agit plus sur rien Le gouvernement actuel sonne la fin de la récréation. Le salon ne peut plus rien faire.
Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV). -Agalev steunt de wijzigingen die in de Kamer in het ontwerp werden aangebracht. Er zijn drie belangrijke wijzingen. Ten eerste, de toepassing van de alternatieve straffen. Hierdoor krijgt de rechter een waaier van middelen om een adequate uitspraak te kunnen doen. Een tweede belangrijke wijziging is dat op vraag van één van de partijen maatschappelijke enquêtes kunnen worden uitgevoerd. Een derde belangrijke aanpassing is de termijn waarbinnen de bezwaren moeten worden aangevoerd. Die werd van drie op één maand gebracht.
We maken ons zorgen over de groep waarop het snelrecht hoofdzakelijk zal worden toegepast. We zullen uiterst waakzaam zijn. Ik verwijs naar de evolutie van honderd jaar Frans snelrecht, en dan vooral naar het huidige Franse snelrecht van de jongste twintig jaar. Tachtig procent van de mensen die in de Franse snelrechtprocedure veroordeeld worden, zijn immers allochtonen. Dit moet worden vermeden. Wegens tijdsgebrek konden we geen goed inzicht krijgen in het Franse preventiesysteem. We hebben enkel het snelrecht zelf kunnen bestuderen.
De minister heeft gelijk als hij zegt dat het snelrecht van toepassing is op feiten, maar niet op personen. Allochtone jongeren behoren echter tot die kwetsbare groep die straatdelicten pleegt. Daarom is het zo belangrijk dat er een volwaardig preventiebeleid komt, gericht op een maximale en aanvaardbare participatie van deze jongeren aan onze maatschappij, zodat ze niet geneigd zijn straatdelicten te plegen.
Zo'n preventiebeleid houdt in: een degelijk onderwijs, degelijke kansen op werkgelegenheid, stemrecht en adequate vrijetijdsbesteding . In Lokeren is er een zero tolerance-beleid van kracht. Dat betekent een groot vertoon van ordehandhavers op straat om het onveiligheidgevoel bij de burgers weg te nemen. Het stedelijk jeugdhuis is tijdens de weekends echter gesloten. Waar moeten die jongeren dan vertoeven?
In de opleiding van de magistraten moet interculturele vorming worden opgenomen. Dat is echt geen luxe. Ik zal dezelfde vraag stellen aan de minister van Binnenlandse Zaken met betrekking tot de politie en de rijkswacht. Een interculturele vorming zit al vervat in de politie-opleiding en het resultaat is positief. Tijdens mijn studententijd werkte ik als tolk bij de rechtbank. Van de magistraten kwam toen de vraag om inzicht te krijgen in mijn cultuur, zodat ze alle elementen in hun context konden plaatsen.
We maken ons ook zorgen over de sociale conflicten en meer in het bijzonder het stakings- en betogingsrecht. Graag kregen we van de minister een duidelijke verklaring dat dit soort conflicten en delicten niet onder de toepassing van het snelrecht valt.
Alle sprekers in de commissie en in de plenaire vergadering zijn het ermee eens dat we veel meer moeten investeren in justitie. We betreuren dan ook dat er vanuit communautaire hoek zoveel kritiek komt op de benoeming van toegevoegde rechters in de Brusselse rechtbanken. Brussel heeft nu eenmaal als hoofdstad van Europa veel meer internationale geschillen te verwerken, die meestal in het Frans verlopen. Bovendien komt elke investering in justitie toch ten goede van heel het land. Het algemeen belang van België als federaal land wordt door de critici gerelativeerd en verengd tot Vlaamse of Waalse belangen. Als Belgische van vreemde origine kan ik dat moeilijk begrijpen en betreur ik dat ten zeerste.
De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Aanvankelijk was ik niet van plan om in dit snelrechtdebat het woord te nemen. Niet omdat ik bij het ontwerp geen bedenkingen heb. Ik steun wel de goede bedoelingen ervan. Zowel voor het slachtoffer en de dader als voor de samenleving als geheel is het van belang dat er in een aantal gevallen lik op stuk kan worden gegeven. Het ontwerp zal van die doelstellingen echter niet veel in huis brengen. Het is zo slecht uitgewerkt dat het zelfs contraproductief zal zijn.
Collega's Vandenberghe en De Schampelaere hebben de kritieken van de CVP-fractie al uitvoerig toegelicht. Ook de meeste andere sprekers hebben met hun kritieken aangetoond dat de toepassing van de wet tot zeer grote moeilijkheden zal leiden.
Na het spektakel dat de voorbije week is opgevoerd, kon ik echter niet meer afzijdig blijven. Het is immers onbegrijpelijk dat de VLD voor de goedkeuring van een ontwerp dat niet eens zal werken, niet eenmaal, maar liefst driemaal moet betalen en dit waarschijnlijk in de toekomst nog zal moeten doen.
De eerste politieke betaling vond al plaats bij de conceptie, toen de VLD als tegenprestatie voor de snelrechtwet haar goedkeuring moest geven aan de regularisaties en de snel-Belgwet, ook al was deze laatste manifest in strijd met het verkiezingsprogramma van de VLD. Ze ondernam een poging om nog een en ander te veranderen, maar was te elfder ure niet meer in staat om wat dan ook nog af te dwingen. Er restte de VLD-parlementsleden niets anders dan, schuifelend op hun zetels, het juiste knopje in te drukken en de snel-Belgwet onverkort goed te keuren.
Aanvankelijk dacht ik dat het daarbij dan ook zou blijven. Wat oude politieke cultuur: de enen krijgen de snel-Belgwet, de anderen de snelrechtwet. Ook die zou dan wel zonder verdere aanpassing of compensatie worden goedgekeurd. Dat was echter buiten de waard, met name de PS gerekend. De VLD moet voor de snelrechtwet niet een keer, maar drie keer betalen.
Nadat de snel-Belgwet eenmaal was goedgekeurd, hernam de PS haar vrijheid om allerlei eisen te stellen.
Opnieuw hebben de Vlaamse liberalen toegegeven. De PS wil in Brussel een blik eentalige Franstalige magistraten opentrekken en krijgt hiervoor de toestemming. Van de taalwetgeving wordt een lachertje gemaakt.
Ik wil de Vlaamse liberalen en de andere leden van de Vlaamse meerderheidspartijen dan ook waarschuwen. Sommige goede Vlamingen hebben bedenkingen bij de staatshervorming en vragen zich af of we nog wel verder moeten gaan. De taalwetgeving is echter een andere zaak. Wanneer daaraan wordt geraakt, rijzen bij heel wat meer rechtgeaarde Vlamingen de haren ten berge. Dit blijkt uit de communiqués waarin wordt geprotesteerd tegen de regeling die thans werd uitgewerkt. De Vlaamse beweging vindt haar oorsprong niet in een streven naar federalisme en staatshervorming, maar in een streven tot verdediging van de taal. Momenteel zetten de Vlaamse meerderheidspartijen de taalwetgeving op de helling.Ik waarschuw dat de reactie, hoewel ze maar langzaam op gang komt, uiteindelijk zeer hevig zal zijn.
Zelfs dat was voor de Parti Socialiste en voor andere Franstalige partijen niet voldoende. Ik heb de voorbije dagen met grote ontroering geluisterd naar de pleidooien voor preventie en voor nazorg, die ik ten volle onderschrijf. Ik ben het er volkomen mee eens dat deze aspecten een onderdeel moeten vormen van het gevoerde beleid. Het gaat echter om gemeenschapsbevoegdheden. Men kan hierover uiteraard met de gemeenschappen overleggen ten einde te vermijden dat de verschillende overheden elkaar tegenwerken. Het beleid moet echter in de eerste plaats door de gemeenschappen zelf worden bepaald; ze moeten voor de realisatie van hun beleid hun eigen middelen aanwenden. Dit is de kern van de zaak. De pleidooien voor meer preventie en nazorg zijn eigenlijk een manier om aangelegenheden die de gemeenschappen zelf moeten financieren, af te wentelen op de federale schatkist en op die manier meer ruimte te creëren voor andere zaken.
Ik wil de minister van Justitie waarschuwen. Hoewel hij reeds drie toegevingen heeft moeten doen, is zijn veiligheidsplan immers nog niet goedgekeurd. Indien wij in dit tempo voortgaan, zal er ongetwijfeld nog een vierde betaling volgen.
Iedereen is het erover eens dat een goed onderwijsbeleid de beste preventie is. Ik vrees dat de bijkomende onderwijsfactuur in het kader van het veiligheidsplan eveneens zal worden doorgeschoven naar de federale schatkist.
Deze evolutie is niet verwonderlijk. Het is niet toevallig dat wij straks over de Sint-Elooiswetten zullen stemmen, want we kunnen hierin een gelijkaardig patroon ontdekken. De snelrechtwet werd tegenover de snel-Belgwet geplaatst, maar zodra de snel-Belgwet was goedgekeurd, werden er allerlei nieuwe eisen geformuleerd om bijkomende toegevingen te doen inzake het snelrecht.
Hetzelfde merken we op communautair vlak. Het Sint-Elooisakkoord werd gesloten, met als gevolg dat de Franstaligen 3,2 miljard extra krijgen. Prompt komt de tegenhanger ervan, namelijk de besprekingen in de Costa, op losse schroeven te staan. Sinds het Sint-Elooisakkoord veilig is gesteld, is er in de Costa geen enkele vooruitgang meer gemaakt. Gisteren konden we uiteindelijk vaststellen dat de tegenstellingen enorm groot zijn en dat men elk onderdeel opnieuw in twijfel wordt getrokken.
Dag na dag groeit het besef over de gevolgen van het feit dat de Vlaamse partijen die tot de federale meerderheid behoren, in het Vlaams Parlement geen meerderheid zijn, dat de Vlamingen in de federale regering worden gediscrimineerd en dat deze regering de facto wordt gedomineerd door de Franstaligen.
(M. Armand De Decker, président, prend place au fauteuil présidentiel.)
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik wil beginnen met te verwijzen naar professor Bart De Smet, die het had over "snel recht" en "snelrecht". Het eerste is een noodzakelijke taak in de rechtsstaat om snel een antwoord te kunnen bieden wanneer er iets misloopt in de maatschappelijke betrekkingen. Het tweede is een middel om snel te kunnen optreden indien zich in het maatschappelijk verkeer aangelegenheden voordoen die de samenleving derwijze beïnvloeden dat ingrijpen noodzakelijk is, omdat stilzitten op dat ogenblik het vertrouwen zou aantasten.
Vandaag voeren we de discussie over het middel, maar, wees gerust, de regering wil dat binnen aannemelijke en aanvaardbare termijnen een reactie kan worden gegeven op bepaalde procedures.
We voeren het debat over het onafgewerkte hoofdstuk van het snelrecht dat in 1994 werd uitgewerkt. Nog niet zo lang geleden, net vóór de verkiezingen, waren we het er met zijn allen, over de partijgrenzen heen, over eens om het heterdaadrecht goed te keuren. Dit werd zo opgenomen in de derde pijler van het Octopusakkoord. Wie gedacht had dat het een koud kunstje zou worden, is bedrogen uitgekomen. Het recente verleden heeft dat aangetoond.
Ik wil niet meer ingaan op de technische aspecten van het wetsontwerp, maar mij toespitsen op de essentie, namelijk het beoogde doel, de genese van het wetsontwerp, de rol die wordt toebedeeld aan de parketten, de waarborgen, het toepassingsgebied, de alternatieve straffen, de middelen, en ten slotte zou ik ook nog een oproep willen doen.
Met de invoering van het snelrecht heeft de regering een tweevoudig doel voor ogen. Het eerste is eenvoudig bewijsbare zaken waarin een verdachte is aangehouden, snel voor de rechter brengen om, met respect voor de rechten van eenieder, een snelle uitspraak te bekomen.
Mijnheer Vandenberghe, u hebt uw kritieken hard geformuleerd, maar ik heb steun gevonden bij een van mijn gewezen professoren, niet de eerste de beste, want hij heeft in het verleden ook voor uw partij in het Parlement gezeten, namelijk professor Storme. Hij schreef: "Het fundamentele belang van het recht van de verdediging voor een eerlijke procesvoering is evident. Dit geldt evenwel ook voor de snelle en efficiënte behandeling van de rechtszaken. Tijdens het colloquium rees herhaaldelijk de vraag of een overdreven bescherming van het recht op verdediging niet juist een van de oorzaken is van de huidige gerechtelijke achterstand. Daarom werd gepoogd voor elke fase in de rechtspleging concrete voorstellen te formuleren tot concrete aanpassing van de wetgeving om ontsporingen van het recht van verdediging te voorkomen. Bovendien bevat het werk een inventaris van de voornaamste procedurele knelpunten in dat verband. Het is dus een nuttig werkinstrument, zowel voor de praktijkjuristen als voor de wetgever."
Ik zou daarbij even willen stilstaan omdat de regering ook een tweede doel nastreeft, namelijk een maatschappelijke reactie geven op onaanvaardbare gedragingen die de structurele oorzaak zijn van de criminaliteit. Wie slachtoffer is van een zaak die eenvoudig bewijsbaar is, maar er niet in slaagt zijn rechten als slachtoffer gewaarborgd te zien, is eigenlijk twee maal slachtoffer. Net zoals de recidive aangemoedigd wordt wanneer de dader door de trage reactie of het ontbreken van een reactie van het gerecht op de duur de indruk krijgt dat hij een soort van straffeloosheid geniet.
Dan heb ik het nog niet over de demotivatie van de politiediensten die er niet in slagen om het opsporingswerk dat ze soms in een handomdraai kunnen realiseren, in een positief resultaat om te zetten. Het lijkt mij dan ook evident dat de bevolking op dat ogenblik haar vertrouwen in justitie verliest.
Ik ben voor redelijke argumenten vatbaar; ik ben trouwens een redelijk man. Toch ben ik geschrokken van bepaalde reacties die ik in een nabij verleden heb moeten aanhoren. Ik heb er begrip voor dat bijvoorbeeld een raad van procureurs des Konings een aantal goedbedoelde opmerkingen maakt aan de wetgevende macht. Toen de wet nog in een embryonale fase was, heb ik als een van de eersten een gesprek gevoerd met de korpsoversten van de parketten en de rechtbanken van eerste aanleg en met de balies in een poging een wet te maken die in de mate van het mogelijke rekening houdt met ervaringen uit de praktijk.
Ik verzet mij echter tegen het gebruik van onredelijke argumenten, zoals soms het geval is. Het viel me deze morgen op dat juist een onredelijk argument als voorbeeld werd aangehaald. De procureurs des Konings maakten in hun informele raad het verwijt dat deze vorm van snelrecht enkelvoudige slagen en verwondingen niet zal berechten. Ik zeg niet dat deze benadering fout is, maar vind het wel hypocriet dat ze dit nu stellen, terwijl de procureurs des Konings in het vervolgingsbeleid in gebreke blijven bij de vervolging van deze vorm van storende misdrijven. Nochtans beschikken ze hiervoor over een arsenaal van mogelijkheden, zoals de transactie die ze kunnen sluiten, de strafbemiddeling en het snelrecht dat in 1994 tot stand is gekomen.
Er was nog een tweede schokkende reactie. Verschillende sprekers hebben erop gewezen dat ervan mag worden uitgegaan dat ook de rechterlijke macht, de derde macht in een democratie, een inspanning zal doen om een goedgekeurde wet in alle loyaliteit gestalte te geven. Mijn verbazing was dan ook groot toen ik een onderzoeksrechter uit Antwerpen in een zondagsprogramma een orakel hoorde verkondigen, waarvan de bedoeling mij nog altijd ontgaat. Hij stelde: "Al is het snelrecht nog zo snel, het Parlement achterhaalt het wel".
Misschien wilde hij zeggen dat aanpassingen mogelijk zijn. Ik vraag me af wat er mis is aan de evaluatie van een wet. Ik heb horen zeggen dat er tal van amendementen werden ingediend en in de oorspronkelijke tekst verbeteringen werden aangebracht. Welnu, de wet-Franchimont werd opgesteld door een professor, bijgestaan door drie andere professoren. Toch werden niet minder dan 500 amendementen ingediend en zijn ook mijn voorgangers er steeds van uitgegaan dat die wet na een bepaalde periode van toepassing zou worden geëvalueerd. Nadat de heer Liégeois werd gehoord, kwam men tot de vaststelling dat een honderdtal aanpassingen noodzakelijk zijn om de wet beter te laten functioneren.
Dat is wetsevaluatie. Het is dan ook geen schande dat het Parlement zijn werk doet en aanpassingen aanbrengt. Die onderzoeksrechter heeft met zijn orakelverklaring echter de indruk gewekt dat de rechterlijke macht geen loyale medewerking zal verlenen. Als dat echt zijn bedoeling was, dan moet hij beseffen dat hij een loodzware verantwoordelijkheid op zich heeft genomen. Eigenlijk heeft hij het einde van de rechtsstaat gepredikt. Ik hoop dat dit niet zijn bedoeling was.
Ik kom dan tot de genese van de wet. Wij voeren hier geen primeur in, zoals het soms verkeerdelijk wordt voorgesteld, maar staan voor de uitvoering van een onderdeel van de derde pijler van het Octopusakkoord. Het snelrecht is in alle Europese buurlanden van toepassing en we kunnen toch niet zeggen dat die landen in de toepassing van het recht achterlijker zijn dan België. Een gelijkaardig systeem werd bij ons al ingevoerd door artikel 46bis van het jeugdsanctierecht en daarnaast is er de snelwetgeving van 1994, de zogenaamde wet-Wathelet.
Ik blijf even stilstaan bij de kritiek die werd geformuleerd op het tweede hoofdstuk dat toenmalig minister Wathelet wenste in te voeren in de wet van 1994 en op de verschillen met het voorliggend wetsontwerp. Er werd terecht kritiek geuit op de verlaging van de drempel voor de voorlopige hechtenis voor feiten waarop een straf stond van maximum zes maanden. Het was zelfs de bedoeling aanhoudingen te verrichten die voor de openbare veiligheid niet volstrekt noodzakelijk zijn. De omstandigheden eigen aan een zaak konden een rechter ertoe brengen om iemand van zijn vrijheid te beroven voor een feit waarop een straf stond van zes maanden. Minister Wathelet heeft toen correct gereageerd en de bepaling gewijzigd. Om kritiek te voorkomen hebben we met de opmerkingen van toen rekening gehouden.
Door de goedkeuring van de wet-Franchimont in 1998 neemt het gerechtelijk onderzoek nu meer tijd in beslag nemen dan voorheen. Samen met professor Bart De Smet kunnen we ons afvragen of dit een gezonde evolutie is.
De evaluatie van de wet van 1994 heeft dan ook aangetoond dat deze wet in de praktijk nauwelijks wordt toegepast. In Brussel heeft men een inspanning gedaan en ik juich die toe, maar het komt erop neer dat het snelrecht in dit gerechtelijk arrondissement op een half procent van de zaken wordt toegepast. In Frankrijk, Nederland, Duitsland en Luxemburg wordt 10% van de zaken volgens de snelrechtprocedure afgehandeld.
Is het een goede zaak de slagkracht van de parketten te verhogen? Ik meen dat de parketten en het openbaar ministerie de mogelijkheid moeten krijgen om de procedure toe te passen op maat van de feiten en de daders. Het voorgestelde snelrecht heeft het voordeel dat de daders snel tot inkeer kunnen worden gebracht en bijna onmiddellijk uit hun crimineel milieu kunnen worden weggehaald zodat zij daar niet aan prestige kunnen winnen omdat zij met het gerecht in aanraking zijn gekomen. Andere voordelen zijn dat de politiediensten opnieuw kunnen worden gemotiveerd en dat de confrontatie met het slachtoffer in het begin van het onderzoek kan plaatshebben. Ik wijs er trouwens op dat niemand, ook niet de leden van de CVP en PSC, in de commissie voor de Justitie tegen het snelrecht hebben gestemd.
J'en arrive aux garanties qui ont souvent été au centre de nos débats. L'opportunité de recourir à la procédure de comparution immédiate est laissée à l'appréciation du ministère public, mais elle est assortie de garanties.
Deux formes de contrôle, que nous ne retrouvons pas toujours dans les procédures ordinaires, notamment en ce qui concerne la procédure d'enquête juridique et l'intervention du juge d'instruction, ont été introduites.
Tout d'abord, le juge d'instruction interviendra au moment de la délivrance d'un mandat de détention spécial. Ensuite, le juge du fond, dont la tâche première consistera à vérifier que la procédure accélérée a été appliquée à juste titre par le ministère public, interviendra dans les sept jours. Dans le cas particulier d'un flagrant délit, les charges de la preuve seront réunies de façon quasi évidente.
Par ailleurs, le projet contient d'autres garanties, tant au bénéfice de l'auteur que de la victime. Le dossier sera immédiatement remis à la disposition de l'auteur ; il sera informé du lieu, de la date et de l'heure de sa comparution. L'assistance d'un avocat lui sera accordée dès le début de la procédure ; le non-respect des délais prévus entraînera automatiquement sa remise en liberté. La victime, quant à elle, sera informée aussi rapidement que possible de l'audience à laquelle l'affaire sera fixée ; elle aura un accès immédiat au dossier, bénéficiera de l'assistance d'un avocat et ses droits au civil seront réservés.
La question du champ d'application de la loi a été soulevée à maintes reprises. A cet égard, je répéterai, après le premier ministre, que cette procédure ne saurait évidemment être appliquée aux conflits sociaux, pour la bonne raison qu'il ne s'agit pas d'affaires simples. En cette matière, des investigations doivent être entreprises. En outre, la sérénité manque souvent pour faire application de la procédure accélérée. Les conditions de base ne sont donc jamais réunies dans ce type d'affaires. Par contre, en ce qui concerne les actes de racisme, l'application de cette loi est parfaitement possible dans les situations de flagrants délits ou quand la charge de la preuve est évidente puisque la fourchette des peines prévues dans la loi de 1981 fait appel aux conditions requises par la loi actuelle.
Je voudrais à présent évoquer le problème du hooliganisme.
Niet alleen de heer Vandenberghe maar ook andere sprekers hebben vanmorgen gezegd dat deze wet door het hooliganisme is ingegeven en hierdoor een soort van gelegenheidswet is geworden. Er werd gezegd dat de Senaat voor het voetbalgeweld door de knieën is gegaan. Na het Heizeldrama dat ons land al in opspraak heeft gebracht, zou de politieke wereld in binnen- en buitenland evenwel niet aanvaarden dat ons land niet instaat voor de wettelijke middelen die noodzakelijk zijn wanneer een internationaal voetbalkampioenschap zoals Euro 2000 wordt georganiseerd. In dit verband herinner ik de Senaat ook aan de internetboodschappen waarop de National Computer Crime Unit ons heeft gewezen. Vanuit de gerechtelijke politie werd ons meegedeeld dat de organisatie van hooligans en openbare rustverstoorders via het internet volop aan de gang was. Sommige hooligans zouden zelfs gezegd hebben dat zij zich gedeisd zullen houden als ons land over de wettelijke middelen beschikt om het voetbalgeweld aan te pakken. Blijkbaar zet het gebrek aan dergelijke middelen hen precies tot dat soort geweld aan.
Je voudrais également revenir sur l'aspect des peines alternatives. Comme vous le savez, le gouvernement souhaite traduire dans une loi la volonté de ne considérer les peines d'emprisonnement que comme un ultime remède, et ce en modifiant le statut des mesures dites peines alternatives. Ces dernières sont actuellement subordonnées à l'existence d'une peine d'emprisonnement et constituent la condition d'octroi d'un sursis ou de la suspension du prononcé, sauf dans l'hypothèse où l'on se situe dans le cadre d'une médiation pénale organisée par le parquet.
Le gouvernement est convaincu que des prestations effectuées dans et pour la société, tout comme d'ailleurs la prochaine mise en _uvre par le gouvernement de la médiation pénale après poursuites, constituent une réponse à la délinquance souvent plus efficace et moins coûteuse que les peines privatives de liberté, tant pour l'individu que pour la société. Cela semble vrai aussi bien sous l'angle de la prévention de la récidive que sous celui de la justice réparatrice.
Dans cette optique, il est cohérent et nécessaire de conférer à ces mesures un caractère d'autonomie par rapport aux autres sanctions et mesures pénales si nous voulons répondre de manière diversifiée et adéquate aux diverses formes de délinquance.
Certains d'entre vous pensent à une modification de l'article 7 du Code pénal, en ajoutant à la liste des peines applicables aux infractions les prestations d'intérêt général et la formation et ce, moyennant accord de la personne concernée. Je peux vous assurer que je me retrouve parfaitement dans une telle modification législative, et le gouvernement la soutiendra.
Het voorlaatste punt dat ik wil aansnijden is dat van de financiële middelen. Ik citeer een Belgabericht van 25 oktober 1999 van mijn voorganger Tony Van Parys: "Snelrecht zonder extra middelen is een geschenk voor extreem-rechts". Bij de begrotingscontrole 2000 heeft de regering 250 miljoen uitgetrokken voor de uitvoering van de procedure van onmiddellijke verschijning voor de rechtbank. Met andere woorden, de uitspraak van Tony Van Parys klonk toen misschien als een onheilsbericht en had inderdaad werkelijkheid kunnen worden, indien er geen middelen waren verschaft, maar wordt nu ontkracht door de houding van de regering. De regering geeft de rechtbanken van eerste aanleg wel degelijk meer personeel. In een eerste fase komen er 30 magistraten en 61 personeelsleden in de gerechtelijke arrondissementen waar de voetbalwedstrijden plaatsvinden, plus Antwerpen. Zodra het mogelijk is, komt er een bijkomende uitbreiding met nog eens 31 magistraten en 62 personeelsleden wanneer het snelrecht op kruissnelheid komt. De regering neemt dus haar verantwoordelijkheid op zich. Bovendien heeft ze ook 70 miljoen uitgetrokken specifiek voor het penitentiair beleid dat ze ten gevolge van het snelrecht moet voeren.
Het laatste punt waarop ik wil ingaan, is de oproep tot medewerking. Ik citeer andermaal mijn voorganger in een Belgabericht van dezelfde datum, waarin hij letterlijk het volgende zegt: "Indien de justitieminister Marc Verwilghen kan overtuigd worden om toch middelen ter beschikking te stellen, wil de CVP de magistraten en de balies wel oproepen om ten volle mee te werken aan de realisatie van het heterdaadrecht". Los van het feit dat ik het erg bizar vind dat een politieke partij met twee voormalige ministers van Justitie de magistraten en balies zou kunnen oproepen niet mee te werken aan de toepassing van het snelrecht, reken ik erop dat na de uitleg van vandaag en de middelen die de regering effectief ter beschikking stelt, de CVP haar belofte houdt en zal oproepen het snelrecht te steunen. Dat zou een belangrijk signaal zijn vanuit de politieke wereld, zoals ik het ook als een belangrijk signaal beschouw dat de gerechtelijke wereld zijn bereidheid heeft getoond. De loyaliteit die de gerechtelijke wereld me vroeger heeft betoond, werd nu opnieuw bevestigd, onder meer door de Vereniging van de Vlaamse Balies. We kunnen het snelrecht alleen effectief gestalte geven, wanneer we ook de middelen ter beschikking stellen en op de loyaliteit van de magistratuur kunnen rekenen.
Ten slotte wil ik nog even stilstaan bij een punt dat meermaals ter sprake is gekomen. Ik zou niet willen dat de indruk ontstaat dat de regering alleen uit is op het aanpakken van de kleine criminaliteit, al vind ik het woord "klein" volkomen misplaatst. Het gaat immers om stadscriminaliteit die bijzonder storend is voor het sociaal weefsel in onze samenleving. We moeten ons er echter van bewust zijn dat er ook maatregelen moeten worden genomen op het vlak van de andere prioriteiten van de regering. Terecht heeft de heer Dubié vanochtend voorbeelden gegeven die te maken hadden ofwel met de georganiseerde criminaliteit, ofwel met de witteboordencriminaliteit, ofwel met financiële en fiscale misdrijven. Die kunnen uiteraard niet onder het snelrecht vallen, om de evidente reden dat het complexe zaken zijn waarvoor juist het gerechtelijk onderzoek de oplossing moet bieden. Het spreekt vanzelf dat men ook daarvoor grote inspanningen moet doen. Niet voor niets dringt de regering aan op de oprichting van een federaal parket. Verscheidene parlementaire onderzoekscommissies hebben die aanbeveling gedaan. Niet voor niets werkt de regering aan voorontwerpen die de pro-actieve recherche en de bijzondere politietechnieken regelen en die een wettelijk kader scheppen voor de anonieme getuige en de getuige die onder bescherming zijn verklaring wil afleggen.
Met de sociale inspectie en met financiën werden multidisciplinaire teams gevormd die zich in de toekomst zullen bezighouden met deze vorm van criminaliteit. Opsporing van deze vorm van criminaliteit kan ook positieve gevolgen inhouden voor de gemeenschap, met name de recuperatie van de gelden die haar werden ontnomen. In dat kader vermeld ik het initiatief dat is genomen met de bijstandsmagistraat, de heer Ullmann. Ik kan zeggen dat het beleid nu aangepast is aan de noodwendigheden: we wensen geen dode BTW carrousels op te sporen, we wensen dat processen gevoerd kunnen worden vóór de verjaring wordt ingeroepen. Om de criminaliteit te bestrijden moeten we kort op de bal spelen. Daarbij moeten we gebruiken maken van moderne technieken op een ogenblik dat het nog rendeert voor de overheid. In dat vooruitzicht nodig ik de Senaat uit dit ontwerp goed te keuren.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - In zijn inleidende beschouwing verwees de minister naar wat in het Octopusakkoord staat met betrekking tot de aanpassing van het heterdaadrecht. De commissie was het erover eens dat de wet van 1994 moest worden geëvalueerd om na te gaan op welke punten ze kan worden aangepast.
Die evaluatie was voor mij niet overtuigend omdat er tegenstrijdige signalen werden gegeven. In bepaalde hoven van beroep werd de wet van 1994 weinig toegepast. Uit de hoorzittingen bleek dat in Brussel de snelrechtwet van 1994 in 1999 een duizendtal keer werd toegepast. Aangezien er geen conclusies konden worden getrokken, was het beter geweest de zaak rustig te evalueren en het snelrecht geen louter politieke betekenis te geven en nadien te onderzoeken welke verbeteringen konden worden aangebracht.
De regering wil eenvoudig bewijsbare zaken snel behandelen en aan de onaanvaardbaar trage behandeling van rechtszaken een einde maken. Voor eenvoudig bewijsbare zaken is de bovengrens voor het toepassen van het snelrecht tien jaar gevangenisstraf, na rekening te hebben gehouden met de verzachtende omstandigheden. Ik zie niet in welke eenvoudige zaken met een dergelijke strafmaat worden beoogd. Ik deel de bezorgdheid van professor Storme in verband met het misbruik van de rechten van de verdediging. Kan er echter worden gesproken van een probleem van misbruik van de rechten van de verdediging wanneer een zaak wordt behandeld binnen een termijn van zeven dagen? Een dergelijke snelle behandeling vereist vanzelfsprekend een aangepaste vorm van verdediging. Het snelrecht lost trouwens het probleem van de onredelijke behandelingstermijn van een aantal zaken niet op. Het heeft een andere doelstelling. De indruk mag niet worden gewekt dat het snelrecht een algemene maatregel is die een einde zal maken aan de traagheid van justitie. Dit wordt trouwens tegengesproken door de bedoeling van de regering, namelijk dat het moet gaan om gemakkelijk bewijsbare zaken.
De minister noemt het schokkend dat de Raad van de procureurs des Konings en de onderzoeksrechter van Antwerpen deze argumentatie naar voren brengen en noemt deze onredelijk en hypocriet.
Vanzelfsprekend moet de discussie gaan over de inhoud en past het niet om overtuigende argumenten te beantwoorden met aanvallen op de persoon die ze formuleert en hem te discrediteren. De leden van de Raad van de procureurs des Konings zijn groot genoeg om zichzelf te verdedigen, maar ze kunnen hier niet antwoorden. Zonder hun verdediger te willen zijn, kan ik hier wel zeggen dat ik de zin van hun argumenten begrijp. Het is trouwens normaal dat diegenen die de wet het meest zullen moeten toepassen, vooraf wijzen op technische onvolkomenheden die de realisatie van de doelstellingen van de regering in de weg staan. Een inhoudelijk antwoord hebben we nog niet gehoord. Ook op de argumenten met eenzelfde inhoud als de argumenten van de Raad van de procureurs des Konings die de CVP-fractie heeft ingediend, is nooit inhoudelijk ingegaan.
De minister had het over een evaluatie en over een rechtzetting van mogelijke fouten. Daarbij verwees hij naar de wet-Franchimont. Uiteraard is iedereen voorstander van een evaluatie en van het rechtzetten van vergissingen. Hier hebben we echter met een ander probleem te maken. We staan hier voor juridisch-technische tekortkomingen die vandaag nog kunnen worden weggewerkt, maar die om politieke redenen niet mogen worden rechtgezet.
De minister verwees naar toepassingen van het snelrecht in het buitenland. Zowel in Frankrijk als in Duitsland en Nederland zou ongeveer tien procent van de behandelde strafzaken in een snelrechtprocedure terechtkomen. Ik verwijs naar de studie van professor Hutsebaut, die duidelijk maakt dat in Duitsland maar 0,5 procent van de strafzaken onder deze bijzondere procedure valt en dat het hooliganisme daar via de gewone procedure wordt aangepakt.
De minister had het over de waarborgen die in de wet zijn opgenomen. We ontkennen dat niet, maar de practici zeggen dat die niet operationeel zijn. Zowel het optreden van de advocatuur als de manier waarop aan de onderzoeksrechter een mandaat wordt verleend, zullen tot grote moeilijkheden leiden.
Er is de hele discussie over het toepassingsgebied. Via amendementen had de Senaat gemakkelijk kunnen ingaan op het verzoek van de Raad van State om dat beter af te bakenen. Ook dergelijke amendementen mogen echter niet worden goedgekeurd. De minister maakt er zich vanaf met verklaringen, die niemand binden. Eenmaal de wet goedgekeurd heeft ze een autonoom bestaan, verklaringen in het parlement kunnen daarmee niet worden gelijkgesteld, zeker wanneer amendementen met eenzelfde strekking door dat parlement werden verworpen.
De minister verwees naar mijn allusie op de invloed van het hooliganisme op de behandeling van het ontwerp door de Senaat. Alsof ik zou geïnsinueerd hebben dat de Senaat voor het voetbalgeweld plooit. Dat is natuurlijk niet de teneur van onze kritiek. Om het met de woorden van de minister zelf te zeggen: dit is een onredelijk argument. Natuurlijk is onze redenering niet dat de Senaat, uit schrik dat hij voor het hooliganisme zou terugdeinzen, de problematiek dan maar niet moet behandelen. Dat is zeker niet ons uitgangspunt.
We hadden vandaag verbeteringen in de ontwerpen kunnen aanbrengen. Indien de ontwerpen na een eventuele amendering vandaag opnieuw naar de Kamer zouden worden overgezonden en indien de Kamer de argumenten van de Senaat binnen veertien dagen eventueel zou volgen, zou dat de bestrijding van het hooliganisme niet in de weg staan. Dat is het uitgangspunt.
De minister heeft verwezen naar het Heizeldrama. Het Heizeldrama heeft het voorwerp uitgemaakt van beoordeling door het Hof van Cassatie. Dit drama was geenszins te wijten aan een gebrek aan juridische middelen om de problemen het hoofd te bieden, maar aan het feit dat het bij de organisatie van de wedstrijd onmogelijk was enige veiligheidsverplichting na te leven wegens de toestand van het terrein en van de omgeving. Bovendien had men te maken met een gebrekkige organisatie en met een totale afwezigheid van coördinatie tussen rijkswacht en politie bij het uitbreken van de rellen. Men mag niet de indruk wekken dat het Heizeldrama het gevolg was van een onaangepaste wetgeving en van het feit dat er geen aangepaste maatregelen konden worden genomen. Zowel de ordediensten als de organisatoren zijn in dat geval tekortgeschoten.
Wij hebben vragen over het gebruik van de financiële middelen in het kader van het penitentiaire beleid. Bij de huidige overbezetting van de gevangenissen rijst de vraag waar de voorlopig gehechten die in toepassing van het snelrechtwet worden aangehouden, zullen worden ondergebracht. Hierover hebben we vandaag geen duidelijk beeld.
Ten slotte heb ik een opmerking bij de oproep van de minister tot loyauteit bij de toepassing van de wet. Hij doet hiermee uitschijnen dat wij, als oppositiepartij, de magistratuur moeten wijzen op haar plicht om de wet toe te passen. In een democratie heeft de oppositie de taak inhoudelijke kritiek te formuleren. Dat de waarde van de verschillende argumenten in een parlementair debat naar voren worden gebracht, behoort tot de essentie van de democratie. Het bekritiseren van ontwerpen, het bestrijden ervan en het aantonen dat de ontwerpen technisch-juridisch onvolkomen zijn, kan niet worden beschouwd als een oproep tot revolutionaire handelingen. Het lijkt wel alsof wij hebben gevraagd om De Stomme van Portici opnieuw op te voeren, maar dan in de justitiepaleizen. Dat is uiteraard niet onze bedoeling. Wij blijven echter volhouden dat de wet juridisch-technisch onvolkomen is en niet overeenstemt met de beginselen van de rechtsstaat. De toepassing van de wet door de magistratuur moet kaderen in het geheel van de beginselen van de rechtsstaat. Hierbij moeten echter prioritaire regels worden gerespecteerd. Zo primeren het Europees Verdrag tot Bescherming van de rechten van de mens en het gelijkheidsbeginsel op de wet. Wij hebben de problemen met betrekking tot de artikel 6 van het EVRM en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet onderstreept. De opmerking dat de magistratuur met deze problemen zal worden geconfronteerd en dat ze onafhankelijk en onpartijdig zal moeten beslissen, kan niet worden beschouwd als een oproep tot deloyauteit, maar als een oproep om de beginselen van de rechtsstaat altijd, ongeacht de regeringsmeerderheid, in volledige onafhankelijkheid en onpartijdigheid toe te passen.
Mme Clotilde Nyssens (PSC). - Je ne sais plus dans quelle langue encore vous dire que ce projet n'est pas bon. « Lex est araneae tela, quia si in eam inciderit quid debile, retinetur ; grave autem pertransit tela rescissa. »
En anglais, «Law catch flies but let hornets go free.» Soit en français, « Les lois attrapent les mouches mais laissent passer les gros bourdons ». Ou, plus finement, comme en latin : «La loi est une toile d'araignée ; si quelque chose de léger y tombe, la toile le retient, tandis que ce qui est pesant la déchire et s'échappe ». (Applaudissements.)
Cette maxime est attribuée à Solon, homme politique athénien, qui a vécu de 640 à 558 avant Jésus-Christ. On refait le monde ici ! Devenu archonte, haut magistrat, au sens non pas des magistrats que nous avons entendus mais de magistrat athénien, il releva l'esprit national des citoyens pauvres et rétablit ainsi l'harmonie dans la cité à laquelle il donna une constitution démocratique.
J'ajouterai : « Debilissimae republicae plurimae leges », soit «Trop de lois et trop de lois d'exception sont le signe d'un État affaibli ».
Comme nous l'avons écrit dans notre lettre ouverte aux acteurs de la justice, magistrats et avocats, syndicats et associations, qui nous ont écrit, le projet de comparution immédiate du ministre de la Justice est inutile et superflu.
Il existe une procédure accélérée depuis 1994. Il suffit de l'appliquer correctement et de prévoir les moyens nécessaires à son application. Pourquoi aujourd'hui une procédure superaccélérée ?
Mais que l'on nous comprenne bien. Nous ne sommes évidemment pas contre le principe d'une procédure rapide, ni même accélérée, puisque nous l'avons mise en place en 1994. Mais nous sommes contre une procédure hyperaccélérée, expéditive et bâclée. Ce qui nous importe, c'est de «bien punir», pas n'importe comment et pas dans la précipitation.
Nous voulons bien entendu répondre au besoin de sécurité des citoyens, qu'ils soient exaspérés par des faits répétés de petite délinquance ou inquiets devant des faits de délinquance plus grave. Mais nous ne voulons pas les leurrer avec un projet de loi qui n'apporte pas de réponse satisfaisante aux problèmes posés. Ce qui nous importe, c'est d'avoir des lois bien ficelées et effectives. Parce que la plus grande qualité des lois aujourd'hui, c'est bien d'être effectives.
Le projet sera inefficace. La plupart des faits de délinquance urbaine ne sont ni des flagrants délits, ni des affaires simples, susceptibles d'être mises en état en quelques jours.
Le projet sera inapplicable. Les délais sont beaucoup trop courts pour permettre aux services de police et aux magistrats d'accomplir tous leurs devoirs d'enquête et aux avocats d'assurer les droits de la défense, tellement importants. Comment, sauf de rares exceptions, un juge d'instruction peut-il décider en quelques minutes de délivrer un mandat d'arrêt à une personne et la mettre quelques jours en prison sans avoir eu le temps d'instruire le dossier ? Comment demander au tribunal de statuer séance tenante sans avoir eu le temps d'en délibérer avec le minimum de recul nécessaire ?
Ce projet sera discriminatoire. En ne retenant que les affaires simples, il va s'appliquer d'abord aux petits délinquants, aux plus faibles et aux plus paumés, aux sans-papiers. Les « gros poissons » seront suffisamment astucieux pour échapper aux mailles de la procédure accélérée. Il ne peut être question d'instaurer une nouvelle forme de détention qui s'écarterait de la philosophie sous-jacente à la détention préventive et le risque de recours à la Cour d'arbitrage sur ce point est énorme.
Enfin, ce projet est dangereux. Vu le manque de temps pour prendre en compte la personnalité du délinquant au-delà des faits, le risque existe pour le juge d'infliger une peine inappropriée. Pour la même raison, le système n'encouragera pas la condamnation à des peines alternatives. Enfin, le champ d'application étant large, le législateur délègue un grand pouvoir au parquet. C'est celui-ci qui sélectionnera les dossiers à envoyer en procédure accélérée. Les infractions commises dans le cadre des manifestations publiques ou de troubles consécutifs à une situation de malaise social ne sont pas exclues expressément par le texte.
En outre, ce projet n'est en rien conçu pour accélérer l'indemnisation des victimes. Elles n'auront pas de temps de faire valoir leurs intérêts. Ceux-ci seront systématiquement réservés.
Nous avons fait l'impossible pour que le Sénat soit pleinement éclairé sur les nombreuses faiblesses et insuffisances du projet. Nous sommes allés à Paris et nous avons obtenu des auditions publiques.
Si à situation exceptionnelle, comme l'Euro 2000, il faut une réponse exceptionnelle, c'est aux forces de l'ordre à prendre, à titre temporaire, les mesures nécessaires de maintien de l'ordre. Nous ne pouvons accepter que l'Euro 2000 donne lieu à une législation de circonstance.
En résumé, nous sommes contre une justice à plusieurs vitesses, une justice vitrine. Nous ne pouvons accepter un projet de loi qui, par ses imperfections, risque de porter atteinte aux principes fondamentaux - M. Vandenberghe l'a bien dit - de la procédure pénale, garantie de notre liberté à tous, que nous soyons prévenus ou victimes.
Un Sénat méprisé, des parlementaires non convaincus du vote qu'ils risquent d'émettre d'ici peu, une démocratie parlementaire confisquée, une population illusionnée...Tels sont mes sentiments, pour le moment.
Vous, les écolos et les socialistes, je vous sentais vraiment sur la même longueur d'ondes que moi. Vous avez dû peut-être abandonner vos convictions. Je sais très bien que participer à un gouvernement demande toujours des concessions, c'est évident, mais ce n'est pas parce que l'on est dans une majorité que l'on doit franchir certaines limites. Certains d'entre vous auraient pu s'abstenir en commission. Ils ne l'on pas fait. Pourquoi donc ? Il n'est pas trop tard pour le faire maintenant. Ce ne serait pas une défaite, mais un comportement digne que nous saluerions.
Le groupe PSC, après avoir dépensé beaucoup d'énergie dans ce dossier, votera contre le projet.
- La discussion générale est close.