2-30 | 2-30 |
Mevrouw Kathy Lindekens (SP). - Begin deze week deed de correctionele rechtbank in Mechelen een opmerkelijke uitspraak: een zestienjarige jongen werd tot vijf jaar cel met onmiddellijke aanhouding veroordeeld. De uitspraak kwam er nadat de jeugdrechter enkele weken geleden de zaak uit handen gaf omdat zijn maatregelen geen vat hadden op de minderjarige. Voor een ander door de betreffende jongen gepleegd misdrijf vordert de openbare aanklager nog eens tien jaar. Ik wil en kan mij niet uitspreken over de zaak in kwestie. Toch zijn er mijns inziens bedenkingen te formuleren bij deze strafvordering.
Na het eerste rapport van ons land aan het Internationaal Comité voor de rechten van het kind in Genève heeft België een aanmaning gekregen om ervoor te zorgen dat kinderen niet langer in gevangenissen terechtkomen. Artikel 37 van het Verdrag van de rechten van het kind is hierover ook duidelijk: een kind dat van zijn vrijheid wordt beroofd, moet gescheiden worden van volwassenen. De gevangenneming van een kind mag alleen als uiterste maatregel worden gehanteerd en voor de kortst mogelijke duur.
Ik constateer dat er jongeren zijn met wie de Bijzondere Jeugdzorg geen raad weet. Hier en daar klinkt de roep om jeugdgevangenissen. Kunnen we echter een jongen van 16, die in volle puberteit zit en zijn identiteit nog aan het vormen is, al opgeven? Moeten niet alle middelen gaan naar het voorkomen van dit soort van jeugddelinquentie en naar het optimaliseren van de Bijzondere Jeugdzorg?
Kan de minister mij zeggen hoeveel zaken betreffende minderjarigen er de laatste vijf jaar aan de gewone rechter zijn overgedragen en om welke redenen? Wat is de meerwaarde van een gevangenisopsluiting van een minderjarige? Wat zijn de concrete beleidsintenties van de minister terzake? Hoe ver staat het met de specifieke benoemingsvoorwaarden voor jeugdrechters en verder doorgedreven specialisatie? En hoe verloopt het overleg met de gemeenschappen?
(Voorzitter: mevrouw Sabine de Bethune, eerste ondervoorzitter.)
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik formuleer eerst een aantal algemene bedenkingen over de wijze waarop het jeugdrecht binnen ons algemeen rechtsstelsel fungeert.
Zodra een zaak uit handen is gegeven overeenkomstig artikel 38 van de wet van 8 april 1965 zijn de gewone strafprocesregels van toepassing en wordt het strafrecht voor volwassenen toegepast. Bij een vordering heeft het openbaar ministerie een grote vrijheid, althans wanneer het woord wordt gevoerd voor de jeugdrechtbank voor een uithandengeving. Dit wordt geconcretiseerd in het gezegde: «la plume est serve, la parole est libre». Geen enkele zaak is identiek, ook al kunnen sommige zaken vergelijkbaar zijn.
Er kan ook worden verwezen naar twee artikelen die een rol spelen in de het Verdrag van de rechten van het kind. Artikel 37, b) staat de gevangenneming van een kind toe zolang dit overeenkomstig de wet gebeurt. Artikelen 37 en 40 sluiten de gevangenneming niet uit, maar bepalen dat speciale aandacht moet gaan naar de duur, de voorwaarden van de gevangenneming en naar de rechtswaarborgen, die ook voor volwassen gelden.
Met betrekking tot uw concrete vragen, kan ik niet op de casus zelf ingaan, gelet op de scheiding der machten. De rechtsmachten moeten deze zaken beoordelen. De ene jongere van 16 is de andere niet. Dit blijkt ook uit artikel 38 van de wet op de jeugdbescherming. De jeugdrechtbank moet zich, zelfs bij bijzonder ernstige feiten, in de eerste plaats laten leiden door het antwoord op de vraag: is die jongere nog door het voorhanden zijnde arsenaal aan maatregelen binnen het jeugdbeschermingsrecht aanspreekbaar?
Voor de middelen ter voorkoming van de jeugddelinquentie zijn hoofdzakelijk de gemeenschappen bevoegd. Ze hebben te maken met sociale uitsluiting, gebrek aan communicatie, integratie, perspectief, schoolklimaat, leefomgeving, huisvesting, abdicatie van referentiepersonen, enzovoort. Het feit dat preventie een bevoegdheid is van de gemeenschappen en repressie van de federale overheid creëert wel een probleem. Blijkbaar zijn beide niveaus er nog niet in geslaagd elkaar te vinden om in overleg de passende maatregelen te nemen. De enige meerwaarde van een opsluiting, van een meerderjarige zowel als van een minderjarige, is het beletten van recidive door de fysieke uitsluiting uit het ruime maatschappelijke leven. Vanaf de eerste opsluitingsdag moet er reeds gewerkt worden aan de reïntegratie door gedragsverandering bij de dader, het inwerken op de oorzaken van de daad en de tegemoetkoming ten opzichte van het slachtoffer en de maatschappij.
Wat zijn mijn beleidsintenties? Een uitgebreide jeugdrechtbank zou de bevoegdheid verwerven om maatregelen en sancties uit te vaardigen voor de minderjarigen tot de leeftijd van 25 jaar die tussen hun 16e en 18e jaar bijzonder ernstige feiten hebben gepleegd. De uithandengeving zou alleen nog mogelijk zijn wanneer deze daders pas na hun 18e geïdentificeerd of aangetroffen worden. Ik ben niet verplicht om deze beleidsintentie mee te delen, maar ze toont aan in welke richting mijn beleid gaat.
Het artikel 79 van het Gerechtelijk Wetboek zal moeten worden aangepast, zodat de jeugdrechter niet meer afhankelijk zal zijn van de door zijn korpsoverste geplande taakverdeling in de rechtbank. We evolueren dus naar echt gespecialiseerde jeugdrechters, die daarvoor een speciale opleiding hebben gekregen. Magistraten zullen dus geen jeugdrechter meer worden gewoon op voordracht van de korpsoverste.
Het overleg met de gemeenschappen met betrekking tot het voorontwerp van nieuwe wet houdende antwoorden op delinquent gedrag door minderjarigen is gestart. In de interkabinettenvergaderingen groeit een gemeenschappelijke visie over de aanpak en nazorg van de minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, en over de voorwaarden en de invulling die aan "gesloten instellingen" moeten worden gegeven. Ik verkies die term boven "jeugdgevangenissen". Vermits we hier te maken hebben met een erg dunne scheidingslijn tussen gemeenschaps- en federale bevoegdheden, is een advies van een grondwetsspecialist wel noodzakelijk.
De voorbije vijf jaar, in de periode van 1 januari 1995 tot nu, zijn er 252 mannelijke en 40 vrouwelijke minderjarigen uit handen gegeven. De meesten onder hen werden opgesloten wegens meerdere feiten, maar uit een eerste analyse blijkt duidelijk dat de grote helft zich schuldig heeft gemaakt aan diefstallen, al dan niet met geweld, dus overvallen, aan inklimming of gijzeling. Daar is vaak heling aan gekoppeld. Drugsmisdrijven en bendevorming scoren goed. Een beperkt aantal heeft feiten gepleegd waarbij dodelijke slachtoffers vielen.
Bij een individuele controle van de resultaten valt tot slot op dat vele jongeren al een vrij lange lijst van verblijven in de gevangenis kunnen voorleggen, in toepassing van artikel 53 van de wet op de jeugdbescherming. Dat zijn dus echte probleemgevallen.
Mevrouw Kathy Lindekens (SP). - De minister heeft heel precies de vinger op een van de pijnpunten gelegd. Het federale niveau en de gemeenschappen hebben elkaar in het overleg nog niet echt gevonden. Het is ontzettend belangrijk dat dit overleg met de gemeenschappen goed verloopt. Ik heb de voorzitter van de Senaat voorgesteld dit overleg ook langs parlementaire weg gestructureerd te laten verlopen. Het zou voor de rechtspositie en de opvang van kinderen echt funest zijn indien het federale niveau beslissingen neemt die indruisen tegen de initiatieven van de gemeenschappen, de Vlaamse Gemeenschap in he bijzonder, zodat er in de opvang en bestraffing van kinderen nog meer chaos ontstaat dan vandaag.
Ik heb nog twee bijkomende vragen. Ten eerste, indien er voor jongeren specifieke instellingen komen, welk pedagogisch project hebben die dan en hoe wordt daarover onderhandeld? Ik heb er daarnet op gewezen dat een jongen van zestien nog in de puberteit zit. Als aan zijn plaatsing geen pedagogisch project verbonden is, dan wordt hij eigenlijk tot levenslang veroordeeld.
Ten tweede, komen de jongens en meisjes die nu uit handen worden gegeven, in een gewone gevangenis terecht?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik verwijs hier naar het federaal veiligheidsplan, dat nu in een ontwerpfase zit en waarin ook specifiek de jeugddelinquentie wordt behandeld en beschreven. Er wordt altijd volgens dezelfde methode aan oplossingen gewerkt. De integrale veiligheidszorg bestaat altijd uit twee stappen. De eerste en meest essentiële is de preventieve fase. Pas als deze fase mislukt is, wordt de repressieve fase in overweging genomen, met daaraan gekoppeld nazorg voor de samenleving en het slachtoffer, maar ook voor de dader. Specifiek voor de jongeren wordt er in de voorgestelde projecten van uitgegaan dat er een verticale invulling moet komen. Dit wil zeggen dat verschillende beleidsniveaus op elkaar moeten worden afgestemd. Dat wordt momenteel met de collega's van de Vlaamse en Franse Gemeenschap georganiseerd. We zijn dus op de goede weg naar samenwerking.
Komen minderjarigen nu in gevangenissen terecht? Bij toepassing van het fameuze artikel 53 is het inderdaad nog altijd mogelijk dat minderjarigen in gevangenissen worden opgesloten. Daar kunnen ze zich natuurlijk niet reïntegreren. Mijns inziens zullen we moeten overstappen op formules zoals in Duitsland, waar de minderjarige in een kamp een taak krijgt waardoor hij naast aan zijn reïntegratie ook aan het herstel van de door hem aangerichte schade werkt. Alleen op die manier kunnen we ontmoediging voorkomen en minderjarigen opnieuw met een toekomstperspectief in de maatschappij integreren. Alleen zo kunnen we ook vermijden dat we tijdbommen op twee benen de maatschappij in sturen. Dat is de wens van de regering en daaraan werkt ze ook in het kader van het federaal veiligheids- en detentieplan.