2-29

2-29

Belgische Senaat

Parlementaire handelingen

DONDERDAG 17 FEBRUARI 2000 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Jan Remans aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de problematiek van de hartkatheterisatie en de hartchirurgie» (nr. 2-63)

De heer Jan Remans (VLD). - Het federaal regeerakkoord bepaalt dat een regeling van het aanbod van zware medische diensten moet bijdragen tot de beheersing van het volume van prestaties. Dit aanbod moet gebaseerd zijn op de behoeften van de bevolking die door wetenschappelijke studies en internationale vergelijkingen worden bepaald.

Op het vlak van de hartchirurgie is er geen tekort aan wetenschappelijke studies en internationale vergelijkingen. België telt 33 hartcentra, of 1 per 350.000 inwoners, Groot-Brittannië telt 39 centra, of 1 per 1,2 miljoen inwoners, Nederland 18, of 1 per 1,3 miljoen inwoners, Duitsland heeft 1 hartcentrum per 1miljoen inwoners en Frankrijk heeft er 1 per 900.000 inwoners.

De wildgroei in de gespecialiseerde voorzieningen voor hartzorg was voor de overheid een reden om koninklijke besluiten uit te vaardigen - ik verwijs naar het koninklijk besluit van 19 oktober 1993 en naar dat van 28 maart 1995 - teneinde paal en perk te stellen aan het aantal diensten die in hartkatheterisatie of in hartchirurgie gespecialiseerd zijn.

Die regelgeving bevat evenwel geen specifieke bepalingen betreffende de mogelijkheid om, in geval van fusie of associatie, hartkatheterisatie- of hartchirurgiediensten op verschillende plaatsen uit te baten.

Het koninklijk besluit op de associatie voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om medisch-technische diensten op verschillende plaatsen uit te voeren. Er kunnen dus bypasses worden aangelegd van één bepaald centrum naar andere plaatsen. De statuswaarde van de hartchirurgie en de hartkatheterisatie en de aantrekkelijkheid van de nomenclatuur voor deze prestaties dreigen het reeds bestaande overaanbod nog verder te vergroten. Deze ontwikkeling kan een ernstige overconsumptie en een kwaliteitsverlies tot gevolg hebben.

Een ontwerp van koninklijk besluit houdende een zorgprogramma voor cardiale pathologie, werd nog net vóór de ontbinding van het Parlement goedgekeurd en door de Koning ondertekend. Het werd wel nog niet in het Staatsblad gepubliceerd. Het zorgprogramma steunt op een advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen en past in het kader van een ruimer geheel van zorgprogramma's.

Het zorgprogramma cardiologie beoogt het aantal hartcentra van 33 tot 23 te verminderen. Het pre-electorale klimaat heeft in de uiteindelijk goedgekeurde tekst echter sporen nagelaten, vooral desiderata van Franstalige zijde om versoepelingen aan te brengen. Zo kunnen B1-centra voor invasief onderzoek die vóór het moratorium niet waren erkend, maar eigenlijk al wel bestonden of zelfs tot zes maanden na de publicatie van het moratorium werden opgericht, ook nog voor erkenning in aanmerking komen. Daarmee is het hek van de dam.

De nieuwe regering moet orde op zaken stellen. Ten eerste zouden de gemeenschappen moeten nagaan of de vóór het moratorium erkende centra aan alle reglementaire voorschriften beantwoorden. De Vlaamse Gemeenschap doet dat nu al. Als dit niet het geval is, moet tot sluiting worden overgegaan. Ten tweede, zouden er geen nieuwe centra direct of indirect mogen worden erkend. Dit is om twee redenen gevaarlijk: de formule van de associatie of de fusie mag niet leiden tot het kloneren van erkende diensten hartkatheterisatie en -chirurgie naar andere nieuwe vestigingsplaatsen. Het koninklijk besluit betreffende de associaties en fusies zou op dit punt moeten worden gepreciseerd. In afwachting hiervan zouden de gemeenschappen dergelijke associaties niet mogen goedkeuren. Overigens moet het witwassen van zwarte centra of het oprichten van nieuwe centra onmogelijk worden gemaakt door een wijziging van het nog niet gepubliceerde koninklijk besluit over zorgprogramma's. Is het koninklijk besluit van 19 oktober 1993 betreffende de blokkeringen van hartcentra nog steeds geldig of wordt het opnieuw van kracht in afwachting van het zorgprogramma cardiologie?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ik zal een vrij technisch antwoord geven op de vraag om uitleg van de heer Remans, wiens bekommernissen ik zeer goed begrijp.

Tot op heden zijn inzake de beperking van het aantal hartcentra de volgende bepalingen van kracht. Ten eerste, werd het aantal hartkatheterisatiediensten voor invasief onderzoek en voor interventionele cardiologie geblokkeerd op het aantal dat op 23 december 1994 was erkend. Dat zijn er inderdaad 33. Op deze blokkering van beide types van hartkatheterisatiediensten werd bij koninklijk besluit van 28 maart 1995 een afwijking ingesteld voor die gevallen waarbij deze diensten worden uitgebaat door een ziekenhuis dat over een erkende hartchirurgiedienst beschikt en wanneer nog wordt voldaan aan een aantal voorwaarden inzake activiteitenniveau.

Vervolgens is er de blokkering van het aantal hartchirurgiediensten op het aantal diensten waar vóór 15 oktober 1993 verstrekkingen inzake hartchirurgie werden verricht.

De vorige ministers van Volksgezondheid en Sociale Zaken hebben een zorgprogramma "cardiale pathologie" geconcipieerd dat zowel programmatiecriteria als erkenningsnormen vooropstelt . Dit zorgprogramma "cardiale pathologie" is opgebouwd uit een zorgprogramma A, een zorgprogramma B, een zorgprogramma P een zorgprogramma E, een zorgprogramma C en een zorgprogramma T.

Elk zorgprogramma richt zich tot een homogene patiëntengroep. Zo is het zorgprogramma A gericht op patiënten met een cardiale problematiek, voor zover de diagnose kan worden gesteld zonder een beroep te moeten doen op invasieve diagnostische exploratie en de behandeling evenmin een uitgesproken invasief karakter heeft. Voor dit deelprogramma moet geen beperking of programmatie worden vastgelegd.

Het zorgprogramma B daarentegen richt zich tot die patiënten waarvoor een beroep moet worden gedaan op invasieve diagnostische exploratie en/of een behandeling met uitgesproken invasief karakter.

Teneinde een wildgroei van dit gespecialiseerde zorgprogramma B te voorkomen, werd een programmatie ingesteld en werden er in enkele erkenningsnormen garanties ingebouwd.

Wat de programmatie betreft, kan een zorgprogramma B worden ingericht in een ziekenhuis met ten minste 300 universitaire bedden en daarnaast kan één dergelijk programma worden aangenomen per begonnen schijf van 800.000 inwoners. Ook mag het aantal zorgprogramma's B1 niet hoger liggen dan het aantal hartkatheterisatiediensten voor invasief onderzoek dat op het ogenblik van de inwerkingtreding van voormeld koninklijk besluit erkend was of binnen een erkende associatie functioneerde.

Voor de erkenningsnormen geldt dat het globale zorgprogramma B slechts mag worden uitgebaat door een ziekenhuis met een hartchirurgiedienst met een minimum aantal interventies gedurende het laatste jaar of gemiddeld over de laatste drie jaren.

Alle deelprogramma's B moeten als een totaalprogramma op eenzelfde vestigingsplaats worden aangeboden. Voor deelprogramma B1, een zorgprogramma met invasieve diagnostiek,bestaat hierop een uitzondering. Dat programma kan onder een aantal voorwaarden geïsoleerd worden uitgebaat. Ten eerste moesten er gedurende het laatste jaar of gemiddeld over de laatste drie jaren, jaarlijks minimum 300 coronarografieën zijn uitgevoerd. Ten tweede, kan het geïsoleerd zorgprogramma deel uitmaken van een algemeen zorgprogamma B en ten derde, moet er een geformaliseerd samenwerkingsverband bestaan met het ziekenhuis dat dit algemene zorgprogamma uitbaat.

Het organiseren van het globaal zorgprogramma B op maximaal twee vestigingsplaatsen is uitzonderlijk mogelijk indien aan een aantal strikte voorwaarden wordt voldaan. Ten eerste, moet het gaan om een associatie met maximaal twee vestigingsplaatsen. Ten tweede, moeten op beide vestigingsplaatsen de drie deelprogramma's worden uitgebaat en ten derde, moet aan alle erkenningsnormen - met uitzondering van het activiteitenniveau - worden voldaan.

Samen met de minister van Volksgezondheid heb ik de Koning een ontwerp van wijzigingsbesluit voorgelegd dat nog een bijkomende voorwaarde bevat voor het organiseren van het globaal zorgprogramma B op maximaal twee vestigingsplaatsen, meer bepaald dat vóór de inwerkingtreding van het normenbesluit een hartkatheterisatiedienst voor invasief onderzoek, een hartkatheterisatiedienst voor interventionele cardiologie en een hartchirurgiedienst erkend zijn en worden uitgebaat. Die elementen zijn voldoende om een wildgroei van hartcentra te voorkomen. Nu het wijzigingsbesluit is ondertekend, zullen de diverse koninklijke besluiten met betrekking tot dit zorgprogramma eerstdaags worden gepubliceerd.

Met betrekking tot het deelprogramma B1 is het op basis van de zo-even vermelde normen duidelijk dat er geen wildgroei wordt veroorzaakt. De erkenningsnormen beperken de mogelijkheid tot uitbating op meerdere vestigingsplaatsen zodat associaties of fusies in principe niet kunnen leiden tot een toename van hartcentra.

De regelgeving inzake fusies en associaties werd met het koninklijk besluit van 23 juni 1998 ingrijpend gewijzigd en sindsdien is het toegelaten dat elk onderdeel van een associatie zich op meerdere vestigingsplaatsen bevindt, met dien verstande dat op elke vestigingsplaats volledig aan elk van de normen dient te worden voldaan, met uitzondering van het opgelegde minimale activiteitenniveau waarvoor twee derde voldoende is. Indien ziekenhuizen op basis hiervan nieuwe diensten en zorgprogramma's in associaties opzetten en uitbaten, is dit een onterechte toepassing van de regelgeving. Het is immers duidelijk dat de wetgever voor het vormen van associaties de bestaande zorgprogramma's en diensten voor ogen had.

Mijn diensten onderzoeken momenteel welke aanpassingen of wijzigingen nodig zijn om te vermijden dat de bestaande zorgprogrammacriteria op die manier worden omzeild.

Op de meer specifieke vraag van senator Remans naar de relatie terzake met de gemeenschappen kan ik antwoorden dat het eenieder bekend is dat de gemeenschappen de bevoegdheid en de eindverantwoordelijkheid hebben voor de erkenning en de controle op de naleving van de federale erkenningsnormen.

Tot slot kan ik hem ook meedelen dat het koninklijk besluit van 19 oktober 1993 houdende blokkering van het aantal hartchirurgiediensten slechts opgegeven wordt op de datum van de inwerkingtreding van de koninklijke besluiten van 16 oktober 1999. Van een lacune in de blokkering van het aantal diensten of zorgprogramma's is dus geen sprake.

De heer Jan Remans (VLD). - Begrijp ik het goed dat de minister in het B 1-programma door een fusie wel één bypass per centrum toestaat?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ja, maar wel onder de strenge voorwaarden die ik heb aangehaald.

- Het incident is gesloten.