Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-12

ZITTING 1999-2000

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Financiėn

Vraag nr. 400 van de heer de Clippele d.d. 4 februari 2000 (Fr.) :
BTW. ­ Wederverkoop door een belastingplichtige van een tweedehandsvoertuig. ­ Occasionele verrichting.

Artikel 26, § 1, van het BTW-Wetboek bepaalt : « Voor de leveringen van goederen en diensten wordt de belasting berekend over alles wat de leverancier van het goed of de dienstverrichter als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van degene aan wie het goed wordt geleverd of de dienst wordt verstrekt, of van een derde, met inbegrip van de subsidies die rechtstreeks met de prijs van die handeling verband houden. »

Artikel 4, § 1, van hetzelfde wetboek bepaalt : « Belastingplichtige is eenieder die in de uitoefening van een economisch activiteit geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend, leveringen van goederen of diensten verricht die in dit wetboek zijn omschreven, ongeacht op welke plaats de economische activiteit wordt uitgeoefend. »

In deze artikelen lijkt mij de nadruk te liggen op de professionele aard en het concept van gewoonte als criteria opdat BTW op een goed of een dienst verschuldigd is.

Moet een belastingplichtige zonder volledig recht op aftrek, die een voor zijn beroepsactiviteit gebruikt voertuig meer dan vijf jaar na de aankoop ervan opnieuw verkoopt, BTW betalen op deze occasionele verrichting ?

Antwoord : Krachtens artikel 2 van het BTW-Wetboek zijn de leveringen van goederen en de diensten die door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht aan de belasting onderworpen wanneer ze in Belgiė plaatsvinden.

Bijgevolg is de verkoop door een belastingplichtige van een investeringsgoed, in voorkomend geval een voertuig, dat hij gebruikt heeft in de uitoefening van zijn economische activiteit, onderworpen aan de BTW aangezien het een handeling is gesteld door een als zodanig handelende belastingplichtige in het kader van de activiteit die hem de hoedanigheid van belastingplichtige in de zin van artikel 4 van voornoemd wetboek verleent.

Noch de datum waarop de belastingplichtige het investeringsgoed heeft verworven, noch de omstandigheid dat hij bij de verwerving de belasting die deze aankoop bezwaarde slechts gedeeltelijk heeft kunnen aftrekken, spelen daarbij enige rol.