2-23

2-23

Belgische Senaat

Parlementaire handelingen

DONDERDAG 20 JANUARI 2000 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Didier Ramoudt aan de minister van Sociale Zaken en Pensioenen over «de achterstallige RSZ-bijdragen van voetbalclubs» (nr. 2-51)

De heer Didier Ramoudt (VLD). - Op 27 september 1999 heb ik de minister een aantal schriftelijke vragen gesteld teneinde te vernemen of de voetbalclubs van eerste en tweede afdeling al dan niet een achterstand hadden bij de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid. Tot mijn grote verwondering bleek er inderdaad dat er een opmerkelijke achterstand is. Eigenlijk is er niets nieuws onder de zon. Het antwoord van de minister heeft nieuwe vragen opgeroepen en daarom sta ik op deze tribune.

Ik heb onlangs gegevens gekregen die dateren van 1 januari van vorig jaar. Blijkbaar kan de administratie geen recentere verstrekken. Uit deze gegevens blijkt dat de helft van de clubs uit eerste klasse en bijna 80% van de clubs uit tweede klasse, meer bepaald veertien van de achttien, niet in orde zijn met de wettelijke voorschriften en vooral dan met de voorschriften van de RSZ. Ik verneem dat voor de eerste klasse de achterstallen op 1 januari 1999 ongeveer 50 miljoen bedroegen, voor de tweede klasse liep deze achterstand op tot 94 miljoen. Zowel in de eerste als in de tweede klasse beloopt de gemiddelde achterstand 24 kwartalen, oftewel zes jaar. De grootste achterstand in eerste afdeling is 13 jaar en in tweede afdeling bijna 16 jaar. Het probleem is dus niet alleen niet nieuw, de RSZ heeft blijkbaar niets gedaan om deze uit de hand gelopen toestand onder controle te krijgen.

In het antwoord stelt de minister ook dat de RSZ-diensten overgaan tot het betekenen van de nodige dagvaardingen tegen voetbalclubs met een achterstand. Tezelfdertijd antwoordt de minister dat het aantal dagvaardingen niet echt een relevante indicator is en dat alles afhangt van de controle en de nazichtprocedure van de RSZ. Er kan een algemene dagvaarding worden betekend voor meerdere kwartalen of een dagvaarding per kwartaal. Er bestaat dus een behandeling "selon la tête du client", of heb ik dit verkeerd begrepen? Als dit het geval is, had ik van de minister graag vernomen hoe ik dit deel van zijn antwoord moet interpreteren.

In het tweede deel van het antwoord stelt de minister enerzijds dat de afbetalingstermijnen worden opgesteld op basis van een vonnis, terwijl anderzijds andere clubs blijkbaar niet voor de rechter moeten verschijnen aangezien in onderling akkoord over een afbetalingsvoorstel wordt onderhandeld. Er worden dus twee maten gehanteerd.

Echt hilarisch wordt het wanneer de minister het heeft over de schending van het gelijkheidsprincipe. Er is sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel omdat clubs die hun wettelijke verplichtingen tegenover de RSZ wel nakomen, worden benadeeld. De minister antwoordt hierop dat de clubs met achterstallen worden gedagvaard wat tot gevolg heeft dat het gelijkheidsprincipe begint te spelen. In geval van een dagvaarding, of ze nu betrekking heeft op één kwartaal of meerdere kwartalen, kan er geen sprake zijn van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Hoe kan de minister dan een achterstand verklaren van zestien jaar en meer? De economische realiteit is toch anders. In het verleden zijn zeer veel bedrijven failliet gegaan na een dagvaarding door de RSZ.

Indien een bedrijf zijn kwartaalaangifte bij de RSZ een dag later indient dan de vervaldag, zijnde de laatste dag van de maand die volgt op het kwartaal, moet het 10% extra bijdragen en krijgt het een administratieve boete. Indien het bedrijf kan aantonen dat het recht heeft op tegoeden van de overheid, kan in het beste geval nog een maand uitstel worden toegekend. Nadien is er geen pardon. Geld te goed van de overheid of niet, een dagvaarding en een vonnis zullen volgen, vaak met faillissement tot gevolg.

Zo werkt het echter niet bij de voetbalclubs. Beweren dat alle RSZ-plichtigen gelijk zijn voor de wet, is dan ook een aanfluiting van de realiteit.

Bovendien handelt de RSZ objectief noch conform de wet. Bijgevolg is er sprake van een soort tolerantiebeleid voor voetbalclubs ten opzichte van andere economische sectoren. Maak me niet wijs dat voetbal- en andere sportclubs geen economische entiteiten zijn.

Met andere woorden, er worden twee soorten ongelijkheden in de hand gewerkt. Dat mondt uit in oneerlijke concurrentie enerzijds tussen de voetbalclubs onderling, waarbij de ene wel en de andere niet tijdig betaalt, waardoor deze laatste waarschijnlijk duurdere spelers kan aankopen en anderzijds tussen het gewone bedrijfsleven en de voetbalclubs, die een voorkeurbehandeling krijgen waardoor zij kunnen overleven en hun economische activiteiten verder kunnen ontwikkelen.

Niet alleen krijgen de clubs een voorkeurbehandeling conform de wet van 1978, die bepaalt dat de door hen verschuldigde RSZ-bijdragen op een maximum vastgesteld brutobedrag moeten worden betaald, waarbij zonder twijfel kan worden gesproken over een gunsttarief, bovendien moeten ze niet op tijd betalen. In elk geval worden die bijdragen niet op tijd geïnd.

De heer Vanvelthoven, die een gelijkaardige vraag omtrent de voetbalclubs heeft gesteld, verwees naar een krantenartikel van 27 maart 1999 waarin men kon lezen dat de achterstallen van de ploegen uit tweede klasse 94 miljoen en de gezamenlijke schuld van de ploegen uit eerste en tweede klasse 144 miljoen bedragen. Terloops merk ik op dat wij van elkaars vraag en het antwoord daarop niet op de hoogte konden zijn, gelet op het tijdstip van indiening. Waarschijnlijk maken de RSZ-diensten slechts eenmaal per jaar de balans op, want hoe valt het anders te verklaren dat ik een jaar later precies dezelfde cijfergegevens heb ontvangen?

In antwoord op de vraag van de heer Vanvelthoven naar de namen van de clubs die achterstallen moeten betalen, antwoordt de minister dat het ongebruikelijk is de geïndividualiseerde bedragen van achterstallen inzake sociale zekerheidsbijdragen per club en per afdeling te melden en aldus hun identiteit vrij te geven. Voorts is de minister van mening dat het wenselijk is de opportuniteit van de vraag voor te leggen aan het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Dit comité, bestaande uit werkgevers- en werknemersorganisaties, zou op 29 oktober 1999 unaniem hebben beslist dat het niet opportuun is de identiteit van deze clubs vrij te geven. In het antwoord vernemen we ook dat de minister heeft beslist de geïndividualiseerde gegevens met een persoonlijke brief aan het betrokken parlementslid te bezorgen en er bij hem op aan te dringen deze gegevens op een strikt confidentiële manier te behandelen. Misschien krijgen we dan de naam van de clubs die in orde zijn, misschien ook niet.

In een artikel van Het Laatste Nieuws van begin deze maand lees ik dat de ploegen uit eerste klasse een schuld hebben van 78 miljoen in plaats van 50 miljoen, het bedrag dat me nochtans werd meegedeeld. Ik vraag me af waarom ik het met oude gegevens moet stellen.

In hetzelfde artikel lees ik dat de Belgische voetbalbond een waarschuwing heeft gegeven en dat de minister daarover met de heer Peeters overleg zou plegen.

Volgens het VRT 1-journaal van maandag 17 januari zou de minister werken aan een oplossing voor de clubs uit eerste klasse. Over clubs uit tweede klasse werd niet gesproken. Welke afspraken zijn er daar gemaakt?

Is het normaal dat de Voetbalbond in de plaats treedt van haar leden die individueel verantwoordelijk zijn voor de achterstallen? Is er over het zoveelste afbetalingsplan gesproken? De minister zegt zelf dat hij daarin weinig vertrouwen heeft omdat in het verleden is gebleken dat de afspraken niet worden nageleefd.

Wat mij in hetzelfde artikel eveneens opvalt, maar dat verwijt ik de minister niet, is dat de ploegen plots met naam worden genoemd. Het gaat om de negen ploegen uit eerste klasse. Ik zal ze niet citeren zolang de minister mij geen antwoord heeft gegeven op mijn concrete vragen. Misschien zal hij de discretie motiveren.

Heeft een journalist echter meer recht op informatie dan een parlementslid, dan een assemblee?

In een antwoord op een schriftelijke vraag van de heer Leterme lees ik dat de basketbalploegen dezelfde weg opgaan. De bedragen zijn daar weliswaar niet dezelfde, maar aandacht is zeker geboden.

Ik wacht nog op een antwoord van minister Reynders, want het blijkt dat de clubs ook nogal bedrijfsheffing zouden zijn verschuldigd.

Dan kom ik tot mijn concrete vragen.

Beschikt de minister over gegevens die wijzen op een gelijkaardige situatie van achterstallen in de sociale zekerheid voor het bedrijfsleven? Zo ja, om welke termijnen en bedragen gaat het?

Hoe motiveert de minister een dergelijk op het eerste gezicht tolerant invorderingsbeleid ten opzichte van de voetbalclubs?

In welke maatregelen voorziet de minister om deze scheefgegroeide situatie recht te trekken en een verdere ontaarding ervan tegen te gaan?

Kan de minister mij de namen geven van de clubs die niet in orde zijn met de gestelde betalingstermijn? Op welke wetgeving beroept de minister zich indien hij op deze vraag niet wil antwoorden?

Worden er bij de voetbalclubs verwijlintresten en eventueel boetes kwijtgescholden en op basis van welke criteria?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Alvorens ten gronde in te gaan op de vragen van de heer Ramoudt vind ik het nuttig de problematiek van de inning van de achterstallige bijdragen bij sommige werkgevers te situeren in het algemeen kader van de bijdrage-inningen.

Zo inde de RSZ de laatste jaren voor ruim 1250 miljard frank aan socialezekerheidsbijdragen, inclusief de bijdragen voor de fondsen voor bestaanszekerheid en jaarlijkse vakantie. De RSZ haalt daarbij een gemiddeld inningsrendement van 99,1% ten opzichte van de aangegeven bijdragen. Dat betekent dat de invordering van achterstallige bijdragen, ook al is het bedrag op zich erg belangrijk, beperkt is tot ongeveer 1% van de te innen bijdragen.

De achterstallen omvatten, naast de schulden die betrekking hebben op werkgevers met betalingsmoeilijkheden, ook de achterstallen van de gefailleerde werkgevers, de schulden van de in vereffening zijnde rechtspersonen, de schulden die niet betaald werden omwille van hun principieel betwist karakter enzovoort.

Ik betreur dat in de persberichten verschillende zaken door elkaar zijn gehaald en namen verkeerd zijn geciteerd. Dat heeft geleid tot averechtse interpretaties en een onheuse behandeling van sommige clubs. Ik wil mij daar niet aan bezondigen, want om de ware toedracht te kennen, zou ik hele dossiers moeten toelichten.

Voor wat precies bedoeld wordt met schulden verwijs ik naar het jaarverslag van de RSZ, meer bepaald het afzonderlijke hoofdstuk over de navordering van achterstallen. Daarin zijn diverse analyses opgenomen met betrekking tot de inbaarheid van schuldvorderingen, het bedrag van de achterstallen, de spreiding van die achterstallen op basis van de economische activiteit en de vestigingsplaats van de werkgever.

Ten opzichte van de voetbalclubs wordt geen toleranter invorderingsbeleid gevoerd dan tegenover de andere debiteurs van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Bij de beoordeling van de schuldsituatie van de voetbalclubs moet men evenwel een onderscheid maken tussen een aantal oude schulden die betrekking hebben op een principieel debat in verband met de onderwerping aan het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers van de diverse categorieën voetballers - amateurs versus niet-amateurs -, en een aantal hoofdzakelijk meer recente schulden die betrekking hebben op specifieke betaalmoeilijkheden van sommige clubs.

Een aantal van de principieel betwiste zaken is nog steeds hangende bij de rechtbanken en hoven. Daaruit zou verkeerdelijk kunnen worden afgeleid dat er een grotere tolerantie bestaat ten opzichte van de voetbalclubs.

Als minister voel ik mij mee verantwoordelijk voor de correcte inning van de sociale zekerheidsbijdragen. Om aan de gestelde problematiek een oplossing te geven heb ik recent een onderhoud gehad met de secretaris-generaal van de Koninklijke Belgische Voetbalbond en de RSZ-ambtenaren. Secretaris-generaal Peeters wees erop dat er binnen de voetbalbond aan een reglement wordt gewerkt waarbij profclubs alleen nog een licentie zullen kunnen krijgen als ze kunnen aantonen dat ze in orde zijn met onder meer hun RSZ-betalingen. Dat geldt zowel voor de eerste als de tweede klasse. Misschien was dat niet duidelijk in de pers of heeft de interpellant het verkeerd geïnterpreteerd.

Dat de KBVB zich engageert om aan de gestelde problemen een oplossing te bieden, juich ik toe. Inmiddels heb ik de RSZ de opdracht gegeven om het voorstel op zijn technische aspecten te onderzoeken en daarover overleg te organiseren met de KBVB. Het is duidelijk dat de RSZ in afwachting daarvan zijn normale invorderingspolitiek voortzet.

Daarnaast zal de KBVB er bij de betrokken clubs op aandringen om met de RSZ over een afbetalingsschema te onderhandelen tijdens de eerstvolgende periode.

Het systeem van de licenties, dat problemen zal voorkomen en waardoor clubs die schuldenaar zijn bij de RSZ hun licentie kunnen verliezen, zou van toepassing zijn vanaf het competitieseizoen 2001-2002.

Intussen kunnen, zoals gezegd, de clubs met schulden een afbetalingsschema overeenkomen met de RSZ. Als blijkt dat ze dat niet naleven, zal de RSZ de gebruikelijke invorderingspolitiek voortzetten en kunnen de clubs hun licentie verliezen. Zeer concreet heeft de heer Peeters zich ertoe geëngageerd om in juni het nieuwe reglement voor te leggen aan de bond. Dat reglement kan pas van kracht worden in de zomer van 2001. Clubs die dan niet in orde zijn met de RSZ, krijgen geen licentie meer. Dat betekent dat ons nog anderhalf jaar de tijd rest om eventueel op basis van nieuwe afbetalingsplannen effectief te controleren of de clubs hun verplichtingen ten opzichte van de RSZ nakomen. Die planning komt mij perfect uit. Als we deze samenwerking met de voetbalbond in praktijk kunnen brengen, hebben we echt een structureel antwoord.

Wat betreft de bekendmaking van de namen van de clubs, wil ik rekening houden met het standpunt van het beheerscomité van de RSZ dat het niet past de identiteit van individuele schuldenaars van de RSZ openbaar te maken, ongeacht of het nu gaat om voetbalclubs of andere werkgevers.

In het parlement hebben we die anonimiteit ook altijd gerespecteerd. In een brief aan een parlementslid die mij daarom vroeg, heb ik namen bekendgemaakt zodat hij kon nagaan dat de gegevens die ik eerder had gegeven, juist waren, maar ik wees hem er wel op dat het niet mijn bedoeling was die gegevens publiek te maken. Mocht ik dat wel doen, dan zou ik overstelpt worden met vragen en is de schade aan de RSZ, de individuele werkgevers en werknemers niet te overzien. Ik wil dus voorzichtig zijn met het publiek maken van dat soort gegevens.

Het advies van het beheerscomité van de RSZ is redelijk en ik wil het dan ook volgen. De gegevens die ik vandaag verstrek zijn niet alleen correct, maar ook heel recent. Ten overvloede wil ik erop wijzen dat er voor voetbalclubs geen specifieke regeling bestaat. Evenmin als andere werkgevers die hun bijdragen niet tijdig betalen, kunnen zij een kwijtschelding van de wettelijke burgerlijke straffen krijgen. Voetbalclubs kunnen wel, net als andere debiteurs, een vermindering van die straffen krijgen, indien voldaan wordt aan de bepalingen van artikel 55 van het koninklijk besluit van 28 november 1969.

Ik denk dat ik hiermee een structureel antwoord heb gegeven. Het is belangrijk dat we op dit punt met de voetbalbond kunnen samenwerken. Voor de RSZ is het om een aantal technisch-juridische redenen moeilijk om beslag te leggen op wat een voetbalclub bezit, want dat is meestal niet zo tastbaar. Bovendien herhaal ik nogmaals dat men een onderscheid moet maken tussen langlopende juridische betwistingen en het gewoon niet betalen van de bijdragen zonder principiële juridische betwisting. Het licentiesysteem dat de voetbalbond wil invoeren, is mijns inziens het goede structurele antwoord en daarmee kunnen we een belangrijk hoofdstuk van het socialezekerheidsbeleid in een betere richting sturen.

De heer Didier Ramoudt (VLD). - In mijn vraag heb ik duidelijk willen maken dat men op het terrein de indruk heeft dat er tussen de ploegen een oneerlijke concurrentie bestaat. Dat is een belangrijk element en daaraan moet, eventueel in samenwerking met de voetbalbond, op korte termijn iets worden gedaan. De minister sprak van het seizoen 2001-2002 en ik hoop dan ook dat we erop mogen rekenen dat er tegen die tijd een grote schoonmaak is gebeurd.

Ik heb het over tolerantie gehad, maar als ik het goed heb begrepen, heeft de RSZ eerder een probleem van technische uitvoering om aan de achterstallige gelden te geraken. Voorlopig wil men de clubs eerder nog wat laten aanmodderen, maar ik weet niet of men ze daarmee op langere termijn een dienst bewijst.

Het is interessant te horen dat de licentie eventueel kan worden ingetrokken. Te gepasten tijde zullen we nagaan op basis van welke criteria en door wie de licenties al dan niet worden ingetrokken.

- Het incident is gesloten.

De voorzitter. - We zetten onze werkzaamheden voort vanmiddag om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 13.15 uur.)