2-6

2-6

Sénat de Belgique

Annales parlementaires

JEUDI 14 OCTOBRE 1999 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Hugo Vandenberghe au premier ministre sur «la Conférence interparlementaire et intergouvernementale pour le renouveau institutionnel et démocratique» (n° 2-7)

Demande d' explications de M. Joris Van Hauthem au premier ministre sur «la Conférence intergouvernementale et interparlementaire pour le renouveau institutionnel» (n° 2-8)

Demande d'explications de Mme Willame-Boonen au premier ministre sur «la Conférence intergouvernementale et interparlementaire pour le renouveau institutionnel» (n° 2-11)

M. le président. - Je propose au Sénat de joindre ces demandes d'explications. (Assentiment.)

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - In de regeringsverklaring wordt aangekondigd dat er, met het oog op een institutionele en democratische vernieuwing, een vaste ontmoetingsplaats komt voor discussie en evaluatie van de problematiek dienaangaande. De keuze van het instellen van een Intergouvernementele en Interparlementaire Conferentie voor Institutionele en Democratische Vernieuwing - een pompeuze omschrijving die door een journalist werd afgekort als "Costa", Conferentie voor de staatshervorming - is naar het oordeel van de CVP-fractie niet bijzonder vriendelijk voor de Senaat.

Door de grondwetsherziening van 1993-1994 is de Senaat in het leven geroepen als een ontmoetingsplaats voor de gemeenschappen en gewesten. Het volstaat de verslagen van de voorbereidende werkzaamheden erop na te lezen om dat bevestigd te vinden. Het is dus normaal dat de problemen inzake de verhouding tussen de gemeenschappen en gewesten, in de Senaat aan de orde komen. De Senaat is trouwens, krachtens de grondwet, bevoegd voor de belangenconflicten. Hij heeft dezelfde bevoegdheid als de Kamer inzake de herziening van de grondwet en voor alle materies waarvoor een bijzondere meerderheid vereist is.

Daarenboven is de Senaat op bijzonder democratische wijze gelegitimeerd, nu er 41 parlementsleden rechtstreeks zijn gekozen in de grootste kieskringen van het land en aangevuld worden met de door de gemeenschappen aangewezen senatoren.

Het is juist dat in het verleden voor het oplossen van de communautaire problemen in ons land altijd methodes werden gebruikt die sui generis waren - rondetafelgesprekken, groepen van 28 enzovoort - maar al deze methodes hadden enkel zin in de tijd toen er nog niet was gekozen om een Senaat van de gemeenschappen en de gewesten op te richten. Totaal nieuw is dat men, precies op het ogenblik dat de verhoudingen tussen de gemeenschappen en gewesten actueel worden, de Senaat, die daarvoor opgericht is, buiten spel zet.

Wel wordt in het vooruitzicht gesteld dat de mooie lokalen van de Senaat gebruikt zullen worden als plaats van de Conferentie. Daarmede wordt ongetwijfeld een grote waardering uitgedrukt voor het gebouw van de Senaat en eventueel voor diens wijnkelder, maar de senatoren lopen er toch verweesd bij. Ze worden beschouwd als "onroerende goederen door bestemming", als sierraden die het gebouw opsmukken. We hebben voortaan de rechtstreeks verkozen senatoren, de communautaire senatoren, de gecoöpteerde senatoren en de senatoren "ad pompam".

De keuze voor een eigen Conferentie blijkt des te ongelukkiger als we er de regeringsverklaring op nalezen, waar onder de punten 1) a en 2)a verwezen wordt naar het belangrijk verslag dat namens de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden onder meer door collega Caluwé werd ingediend.

In de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van de Senaat is in de voorbije regeerperiode een belangrijke knowhow gegroeid met betrekking tot de communautaire problemen. Dit is overigens gebruikelijk in de Senaat. Het is dan ook betreurenswaardig dat dit dossier wordt verwezen naar de Costa, waardoor de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden wordt gedegradeerd tot een studiebureau dat het resultaat van zijn studies moet doorgeven aan die Conferentie.

Tijdens de vorige legislatuur werd in de Senaat het gesprek tussen Nederlandstaligen en Franstaligen trouwens altijd gekenmerkt door openheid en respect voor de verschillende standpunten, zonder dat de tegenstellingen op schrille en kunstmatige wijze werden opgevoerd.

De bewering van de Volksunie en van de VLD dat de inrichting van de Costa een grote doorbraak betekent in vergelijking met de vorige legislatuur, is een politiek argument dat intellectueel oneerlijk is.

De hervorming der instellingen, goedgekeurd in 1993, is in 1995, bij het begin van de vorige legislatuur, in werking getreden. Het getuigt niet van een goed inzicht in de bestuurkunde te beweren dat de eerste dag dat nieuwe instellingen functioneren, onmiddellijk moet worden gestemd over de hervorming van deze instellingen. Heraclites heeft inderdaad gezegd "alles vloeit", maar wanneer nieuwe instellingen in het leven worden geroepen, moeten ze de kans krijgen te groeien en stabiliteit te vinden.

De bewering dat de meerderheid in de loop van de vorige zittingsperiode niets heeft gedaan, is onjuist. De staatshervorming van 1993-1994, de grootste sedert 1830, werd immers gerealiseerd. Het is dan ook logisch dat in 1999 wordt nagegaan welke correcties er noodzakelijk zijn wanneer moeilijkheden rijzen bij de toepassing van de staatshervorming.

Het gesprek tussen Nederlandstaligen en Franstaligen was tijdens de vorige regeerperiode wel degelijk mogelijk. Dit blijkt overigens uit het verslag dat werd opgesteld door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Het nieuwe unionisme dat door de regering werd uitgevonden, past in het beeld dat de regeringsmeerderheid inroept, want haar politiek is in de eerste plaats een kwestie van optiek en akoestiek. Door het aantreden van de nieuwe bewindsploeg bevinden wij ons nu in het land van de glimlach, het land van melk en honing. Een van de grote vernieuwingen van de bonte nieuwe meerderheid is de vervanging van het devies van het land "eendracht maakt macht" door de vermelding "slangen en partners".

De regering stelt de bijeenroeping voor van een Conferentie. Volgens de heer Vankrunkelsven, een van de voorzitters, zal deze conferentie bijna eeuwigdurend vergaderen. De titel van het interview in De Standaard van vorige week luidt: "De Conferentie Staatshervorming zal jaren duren". Men gaat dus niet naar de Costa, maar naar de Costa Brava om van een welverdiende rust te genieten. Hiermee wordt aangetoond dat het niet gaat om een conferentie, maar om de oprichting van een paraconstitutioneel orgaan, dat op geen enkele bepaling van de Grondwet is gebaseerd.

De verschillende regeringen - zowel de federale als de gewest- en gemeenschapsregeringen - zullen in de Interparlementaire en Intergouvernementele Conferentie worden vertegenwoordigd en ook de Kamer, de Senaat en de regionale parlementen, sturen hun afgevaardigden.

De regeringsverklaring vermeldt dat de besluitvorming dient te gebeuren bij consensus. Graag vernam ik van de vice-eerste minister wat dit betekent. Betekent besluitvorming bij consensus dat er een akkoord moet zijn onder alle regeringen, met andere woorden dat de één of andere regering, bijvoorbeeld de Duitstalige of de Brusselse, over een vetorecht beschikt? Impliceert dit een consensus tussen de regeringen en de parlementaire vertegenwoordigers? Of gaat het enkel om een consensus tussen de regeringen en de meerderheidspartijen, daarin begrepen de Volksunie, die voor de tweederde meerderheid in Kamer en Senaat moet zorgen.

De CVP-fractie vindt het ook ongelukkig dat, vooraleer de Conferentie is bijeengeroepen, de covoorzitters reeds zijn benoemd. Zoals de talrijke goede juristen hier aanwezig weten, behoort het normalerwijze aan een conferentie om zijn voorzitters zelf te benoemen. Gezien de rol die de voorzitters kunnen spelen bij de agendering van voorstellen, is overleg in de Conferentie aangewezen.

Nu wordt de indruk gewekt dat de conferentie mag worden voorgezeten door iemand van de meerderheid, collega Moureaux, en iemand van de oppositie, collega Vankunkelsven. Is dat dan de nieuwe politieke cultuur? Er wordt een conferentie in het leven geroepen. De oppositie wordt uitgenodigd en de meerderheid beslist dat de heer Vankrunkelsven de oppositie zal vertegenwoordigen. Wanneer het covoorzitterschap aan de oppositie wordt aangeboden, dan moet daarover overleg kunnen plaatsvinden

De reden waarom de heer Vankrunkelsven de conferentie mag voorzitten, ligt voor de hand. In feite bevindt de Volksunie zich op het federale niveau in het door de meerderheid aangelegd reservaat, waar ze vrij kan rondhuppelen en waar de voorzitter van die partij tevens de dienstpet van voorzitter van de Costa draagt, zodat hij de telegrammen en de brieven van de meerderheid kan ronddragen.We vinden dit een ongelukkig voorstel.

Maar, in feite wordt er een veel fijnere rolverdeling beoogt tussen de heer Moureaux en de heer Vankrunkelsven. De heer Moureaux zal altijd de bas zijn en de heer Vankrunkelsven de tenor. In ruil hiervoor ontvangt deze laatste enkele kruimels. Op die manier kunnen beide partijen zich profileren en kan de Volksunie haar nederlagen als overwinningen voorstellen. In haar initiële, stoere verklaringen heeft de Volksunie aangekondigd : "dat zij haar aanwezigheid in de Vlaamse Regering afhankelijk maakt van vooruitgang in de staatsconferentie ", maar na twee maanden verblijf in de regeringszetels, is zij reeds bedwelmd door de macht en blijft hiervan niets meer over.

De heer Van Grembergen zei een week geleden in een debat in het Vlaams Parlement dat " ook wanneer de Costa een dode mus blijkt te zijn, men verder instaat voor het bestuur in Vlaanderen".

De hypothese van de dode mus wordt dus reeds als een realiteit door de Volksunie onder ogen genomen. Nu al weten we dat de Volksunie het wapenarsenaal waarover ze beschikt, met name de drie zetels waarmee ze de tweederde meerderheid in de Senaat moet verzekeren, heeft afgelegd in de vestiaire en zonder enig drukkingsmiddel aan de conferentie deelneemt. De Volksunie aan de macht, is een partij zonder kniegewricht! (Applaus bij de CVP.)

De betwisting rond de 2,4 miljard voor het Franstalig onderwijs bewijst dat. Volgens diverse Franstalige kranten is dit in juli reeds toegezegd aan de Franstaligen. Wat de Franstaligen vragen, krijgen ze buiten de Costa, wat de Vlamingen vragen, gaat naar de Costa.

Precies omdat de Franstaligen in 1999 vragende partij waren voor de herfinanciering van de Franse Gemeenschap, werd het communautaire gesprek van Vlaamse zijde in ogenschouw genomen. Dat gesprek wordt nu ter zijde geschoven, met alle voor Vlaanderen nadelige gevolgen vandien.

Voor de CVP - die op de uitnodiging om aan de Conferentie deel te nemen ingaat - zijn de procedurele bezwaren en opmerkingen die wij als oppositie normalerwijze moeten formuleren, echter nooit beslissend voor een politiek inhoudelijke opstelling.

We blijven wel met een aantal inhoudelijke vragen zitten, vragen die we vroeger reeds in individuele gesprekken met de minister voor Institutionele Hervormingen hebben geformuleerd. Ik denk onder andere aan de omfloerste agendering.

Nu hier eergisteren op deze tribune werd verklaard dat ons land een puinhoop is, moet het mij toch van het hart dat de regeringsverklaring in 1992, vanuit het oogpunt van de communautaire hervormingen, in ieder geval van een veel grotere slagkracht en een veel grotere durf getuigde.

De regering Dehaene I heeft zich niet tevreden gesteld met een dode mus. De regering Dehaene I heeft in haar regeringsverklaring de punten opgesomd die in aanmerking kwamen voor een communautair akkoord en heeft haar lot verbonden aan de realisatie van deze punten binnen een termijn van zes maanden.

Van die overtuiging is in de regeringstekst niets terug te vinden. We feliciteren de regering omdat ze een staatkundige conferentie bijeenroept om beslissingen te nemen omtrent het toezicht over de brandweer. Dergelijke zaken kunnen toch even goed in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden worden behandeld. Ik hoop dat de eerste minister zal bevestigen dat de Costa niet tot gevolg zal hebben dat aan het recht om in het parlement vragen te stellen over communautaire materies zal worden getornd.

De verklaring over de agendering is te vaag in haar formulering en te eng in haar doelstellingen. Er moeten volgens de verklaring voorstellen worden opgemaakt voor de komende belangrijke problemen inzake de werking van de federale staat, vertrekkende van het beginsel van de solidariteit tussen personen. Voor ons is er geen reden om de solidariteit in een federale staat te verwerpen, maar het is veel te eng om de opbouw van staatsstructuren en een institutionele vernieuwing exclusief op solidariteit te schragen, zonder rekening te houden met bijvoorbeeld de subsidiariteit. Een land heeft nood aan institutionele kwaliteit, aan goed werkende instellingen. Die zijn maar mogelijk wanneer er een grote homogeniteit bestaat tussen samenleving en bestuur. De graad van homogeniteit in een samenleving is bepalend voor het succes van de politiek.

We stellen vast dat de uitgangspunten en de prioriteiten in Vlaanderen anders liggen dan in het Franstalig landsgedeelte. Dit komt ook tot uiting in de politieke samenstelling van het parlement. Wil men een deugdelijk bestuur uitbouwen, dan moeten er meer bevoegdheden naar de deelstaten gaan. Dit impliceert de vervollediging van de staatshervorming van 1993.

De politieke structuur moet ingepast en aangepast worden aan de eigenheid van iedere regio. Het maatschappelijk-, het bedrijfs- en het sociaal-economisch leven zijn op een andere wijze georganiseerd in Vlaanderen dan in het Franstalig landsgedeelte. Ik geef een voorbeeld om dit verschil te verduidelijken, zonder te willen stigmatiseren. 40 % van het bedrijfsleven in Wallonië wordt door de Waalse Regering gecontroleerd. Dit is ondenkbaar in Vlaanderen. In Wallonië zijn er streken waar 40 % werkloosheid heerst en waar men ofwel staatsambtenaar, ofwel werkloos is. In Wallonië moeten de problemen heel anders worden aangepakt dan in Vlaanderen waar de omstandigheden volledig anders zijn. Hetzelfde geldt voor de gezinspolitiek en het gezondheidsbeleid.

De CVP vindt dat vijf prioriteiten op de agenda van de Conferentie dienen te worden geplaatst. In de eerste plaats, een veel grotere fiscale autonomie. Dit is overigens eigen aan elke democratie. Vervolgens is er de defederalisering van het gezins- en gezondheidsbeleid, niet om de solidariteit te vergeten, maar wel om ze effectief te maken. De voorstellen van de CVP zijn erop gericht om elk deelgebied in een win-winsituatie te brengen. Er moeten geen winnaars of verliezers zijn. Solidariteit moet doorzichtig en verantwoord zijn en worden aangewend waar nodig. Ze mag niet het voorwerp zijn van een afgeleid gebruik.

De andere prioriteiten betreffen de positie van de Vlamingen in Brussel, de gemeente- en de provinciewet en de homogene bevoegdheden.

Het zou verkeerd zijn de staatsconferentie te laten verlopen op het ritme van een bantoe-gesprek. Vóór de verkiezingen riepen zowel de Volksunie als de VLD voortdurend uit dat de staatshervorming het tempo van "presto-presto" diende te volgen. Na de verkiezingen werd het "lento-lentissimo".

Verkeerde aanpak! Onze samenleving wordt gekenmerkt door een grote dynamiek in het sociaal-economisch leven, zodat de politiek niet de wet der traagheid mag volgen. De maatschappelijke dynamiek moet ook in de politieke opties terug te vinden zijn. De politieke besluitvorming moet worden gesitueerd op een tijdsas, zodat er een samenvloeiing ontstaat tussen de politieke beweeglijkheid en de maatschappelijke innovatie.

Er is een grote "sense of urgency" - zin voor urgentie - nodig bij de politieke wereld die deze zin voor urgentie te weinig percipieert. Derhalve moet op de tijdsas van de besluitvorming convergentie ontstaan tussen wat in de maatschappij beweegt en wat op het politieke forum wordt beslist.

Jarenlange besprekingen in de Conferentie zullen aan deze vereiste niet tegemoetkomen. Ze zullen de indruk wekken van politieke besluiteloosheid en politiek immobilisme. De regeringsverklaring mist visie en perspectief om vorm te geven aan de werkelijke verzuchtingen die in ons land leven.

Ik besluit. De evolutie van de staatsstructuur staat in de sterren geschreven. De politieke geschiedenis van ons land in de 20ste eeuw toont aan dat er permanente communautaire spanningen bestaan en dat het een uitdaging betekent voor de politiek om aan deze spanningen vorm te geven, wil de samenleving worden instandgehouden.

De CVP wenst derhalve deel te nemen aan de Conferentie, niettegenstaande de bezwaren die kunnen worden geformuleerd. De CVP is immers geen blokkadeoppositie. We doen niet zoals de Volksunie en de VLD, die in de vorige legislatuur het taalkader van de brandweer van Brussel wilden gebruiken om het bestuur van het gewest Brussel en het bestuur van ons land te gijzelen.

Wanneer het gaat om de staatshervorming - dat heeft de CVP de voorbije decades aangetoond - hebben we nooit de bedoeling gehad te functioneren als een rem, maar wel als een stimulans.

De staatsconferentie kan maar slagen indien ze de vijf prioriteiten op de agenda plaatst die ik heb vermeld en deze ook realiseert. Indien de Conferentie zich wentelt in de vage contouren van de regeringsverklaring en de onduidelijke opties die eraan ten grondslag liggen, dan beantwoordt die Conferentie niet aan wat er in Vlaanderen leeft noch aan het historisch perspectief dat voor ons ligt.

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - Proberen te achterhalen wat de conferentie voor de staatshervorming, met een bijzonder lelijke naam Costa genoemd, inhoudt, is niet bepaald een gemakkelijke klus. De regering zal moeten toegeven dat het regeerakkoord terzake niet bepaald een voorbeeld van duidelijkheid is.

Die vaagheid is echter aannemelijk, gelet op de bonte samenstelling van deze coalitie. Indien de regeringspartners alle punten die aan de Costa eventueel ter bespreking zouden worden toevertrouwd, had moeten opsommen, was de regering waarschijnlijk nog altijd niet samengesteld.

De term "staatshervorming" komt in het regeerakkoord niet voor. Er wordt gesproken over een institutionele en democratische vernieuwing en te dien einde start op 20 oktober de zogenaamde Intergouvernementele en Interparlementaire Conferentie voor Institutionele en Democratische Vernieuwing. De naamgeving is om te beginnen al misleidend. Ik citeer uit het regeerakkoord : "Dit overlegorgaan moet ervoor zorgen dat zowel de wetgevende als de uitvoerende macht van de federale staat en van de gemeenschappen en gewesten bij de institutionele besprekingen worden betrokken." De conferentie is echter niet de plaats waar afvaardigingen van de regeringen en parlementen bijeenkomen. Het is de plaats waar afvaardigingen van de partijen bijeen komen.

Ik wijs op een tweede eigenaardigheid, waarnaar ook de heer Vandenberghe heeft verwezen. Nog vóór de Conferentie van start gaat, zijn de covoorzitters reeds aangewezen. Ik moet toegeven dat dit een handige zet is. Iedereen weet immers dat de Volksunie uiteindelijk de sleutel van heel de paars-groene constructie in dit land in handen houdt, niet alleen op het federale, maar ook op het Vlaamse niveau. Door het voorzitterschap van de conferentie aan de voorzitter van de Volksunie te geven, is deze partij met handen en voeten aan de federale regering gebonden, ook al maakt ze op dat niveau deel uit van de oppositie. Dat is goed gezien en de Volksunie is er met handen en voeten ingetuimeld.

Een eerste beslissing van de covoorzitter van de Conferentie bestond erin het Vlaams Blok niet uit te nodigen. We nemen daarvan akte, maar vanuit louter democratisch oogpunt kan het niet, dat de op twee na grootste fractie van het Vlaams Parlement, straal wordt genegeerd. De argumentatie die daarvoor gegeven wordt, houdt geen steek. Wij zouden niet constructief meewerken! Ik vraag mij af of er aan de andere partners gevraagd is of ze bereid zijn om constructief mee te werken. Welke criteria werden er gehanteerd voor de samenstelling van de Conferentie ?

Er is een derde eigenaardigheid, alhoewel dit in België toch weer niet zo eigenaardig is, namelijk de paritaire samenstelling. Waarom is die Conferentie paritair samengesteld ?

De vooropgestelde timing is natuurlijk helemaal een lachertje. Iedereen kleeft blijkbaar zijn eigen timing op de werkzaamheden.

Voor de heer Vankrunkelsven moesten er, tot enkele weken geleden althans, tegen volgende zomer resultaten zijn, maar dat is nu al niet meer het geval. Minister Vande Lanotte verklaarde enkele weken geleden in De Morgen dat twee zittingsperioden realistisch zouden zijn, waarop vice eerste minister Michel zei dat hij met drie zittingsperioden ook vrede kan nemen. We zijn dus weg voor respectievelijk acht en twaalf jaar. En dan zei mevrouw Vogels van de Vlaamse regering dat volgens haar tien jaar ook nog voldoende is.

Graag meer duidelijkheid over die timing.

Wij hebben bovendien nog vragen bij de besluitvorming. In het regeerakkoord staat dat de Conferentie beslist bij consensus. Wat betekent een consensus in dit geval?

Is er na de bespreking in de Conferentie nog ruimte voor een parlement? Moet eerst het geheel van de besprekingen afgerond zijn, vooraleer er in het parlement ontwerpteksten worden ingediend of zullen er per afgerond thema teksten worden ingediend? Zal de Costa met andere woorden in schuifjes werken? Moet er eerst een akkoord over het geheel zijn of is er anders geen akkoord?

Wat de agenda zelf betreft, is het puzzelwerk helemaal onmogelijk. Het regeerakkoord is op dat punt inderdaad volslagen onduidelijk. Wat doen we met zinnen zoals : "op consensus berustende voorstellen opmaken voor de komende belangrijke problemen inzake de werking van de federale staat in al zijn geledingen, vertrekkend van het principe van de solidariteit tussen personen."... "mogelijke belangenconflicten voorkomen door op zoek te gaan naar een serene en constructieve convergentie"... "de reflexie en de onderhandelingen voortzetten in het licht van de dagelijkse werking en de opduikende moeilijkheden²" Wat moeten we daar in godsnaam onder verstaan?

Hoewel dit puzzelwerk bijna niet te doorgronden is, zien we toch een constante, sinds vorige week en vooral sinds gisteren een tipje van de sluier is opgelicht. De constante is dat de partijen aan Vlaamse kant kibbelen over de vraag wat er op de agenda van de conferentie moet komen. De resoluties van het Vlaams parlement? Het CVP-programma? Het Vlaams regeerakkoord? Aan Franstalige kant heerst vooral stilte. De Franstaligen zeggen niet wat er wel, maar vooral wat er niet op de agenda moet komen. Gezondheidszorgen en ziekteverzekering zullen dus niet worden besproken.

Voor wie tussen de regels door leest, is nu al duidelijk dat de partijen aan Vlaamse kant pogen de herfinanciering van het Franstalig onderwijs te gebruiken om de Franstalige partijen rond de tafel te brengen en vooral te houden. VLD-voorzitter De Gucht had het in dat verband over een hefboom. "De herfinanciering van het Franstalig onderwijs moet een hefboom zijn om de Vlaamse afcentiemen te bekomen", verklaarde hij. Sinds vorige week weten we dat de zaak van de Vlaamse afcentiemen naar de conferentie wordt verwezen. Dat heeft de minister-president van de Vlaamse regering in het Vlaams Parlement verklaard. Sinds gisteren weten we ook dat de herfinanciering van het Franstalig onderwijs niet naar de conferentie gaat. Het enige wapen dat de Vlaamse partijen hadden om de anderen te dwingen ten minste naar onze eisen te luisteren en eventueel zelfs iets uit de brand te slepen, is al uit onze handen geslagen, nog vóór de conferentie begonnen is.

Ik wil het hier niet hebben over de criteria voor de financiering van het Franstalig of het Nederlandstalig onderwijs. Daar gaat het eigenlijk niet meer om. De 2,4 miljard zijn binnen. Daar gaat het om. Volgens premier Verhofstadt zal dit alles geen implicaties hebben voor het federale budget. Dat betekent dus dat het hier om Vlaams geld gaat. Dat betekent ook dat de niet-verklaarbare en niet-objectieve transfers - waarover om te beginnen al geen sprake meer is in het regeerakkoord - niet worden verminderd, maar dat er integendeel nog een transfer bij gecreëerd wordt. En dat terwijl we weten dat al van bij de start van de financieringswet het Nederlandstalig onderwijs voor 6 miljard per jaar bedrogen wordt.

De regering argumenteert dat de herfinanciering van het onderwijs geen communautair probleem is, maar een uitvoering van de financieringswet. Als dat zo is, dan zijn de Vlaamse afcentiemen, die Wallonië geen frank kosten, evenmin een communautair probleem, maar een uitvoering van de financieringswet en moet deze aangelegenheid dus ook niet naar de Conferentie worden verwezen.

Ik vraag me trouwens af wie de agenda van de Conferentie bepaalt. Bij hun aanwijzing vernamen we dat de covoorzitters de agenda zouden bepalen. Ik stel vast dat dit hoegenaamd niet klopt, maar dat de regering naar gelang het haar uitkomt, bepaalde zaken wel en andere niet naar de Conferentie verwijst. De heer Vankrunkelsven is als covoorzitter dus maar een marionet van de meerderheid en het was een goed idee van de premier om de Volksunie op die manier te neutraliseren.

We willen graag duidelijkheid over de rol, de agenda en de timing van de Conferentie voor de staatshervorming. We hebben de indruk dat de regering niet geïnteresseerd is in een verdere staatshervorming. De afgelopen jaren werd nochtans een andere redenering gevolgd, werd een verdere staatshervorming gelinkt aan het begrip "goed bestuur". Blijkbaar wil de regering nu van geen goed bestuur weten en we vrezen dat dit een vergeetconferentie wordt. Blijkbaar wil ze rust op communautair vlak, maar het zal de rust van een kerkhof zijn met de absolutie van de Volksunie. We kregen dan ook graag meer duidelijkheid over de criteria voor de samenstelling van de Conferentie, over de agenda en de timing, maar we kregen vooral graag een antwoord op de vraag waarom de Vlaamse afcentiemen wel en de herfinanciering van het Franstalig onderwijs niet naar de Conferentie wordt verwezen. Hoewel we niet uitgenodigd zijn, zullen we de werkzaamheden van de Conferentie nauwgezet volgen. (Applaus bij het Vlaams Blok.)

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Mon parti se réjouit du vent nouveau communautaire qui souffle sur la Belgique depuis les élections du 13 juin dernier, du new spirit, comme vous le qualifiez vous-même, monsieur Michel, qui anime les responsables politiques des différentes communautés et régions les unes vis-à-vis des autres.

L'affrontement communautaire de ces dernières années va faire place, paraît-il, à une formalisation et à une institutionnalisation du dialogue nord-sud, par le biais de la future conférence interparlementaire et intergouvernementale du renouveau institutionnel, en français non pas COSTA , mais CIIRI.

Cette conférence, forum permanent de rencontres, de discussions et d'évaluations, devrait répondre aux attentes du citoyen et, il faudrait, pour reprendre les paroles du premier ministre « que les hommes politiques se traitent avec respect, qu'ils s'écoutent et qu'ils trouvent des solutions plutôt que de trouver de nouveaux conflits ». Bref, tout baigne.

Ce pari merveilleux d'avancer ensemble à l'aube de l'an 2000 nous enthousiasme et nous satisfait pleinement comme membres de l'opposition. Nous remarquons d'ailleurs que les ministres et les parlementaires de la majorité consentent de réels efforts pour que le dialogue nouveau aboutisse au mieux. Le ministre-président , M. Elio Di Rupo, a accueilli avec sympathie et chaleur son collègue néerlandophone M. Patrick Dewael aux fêtes de la Wallonie à Namur. Son homologue bruxellois, M. Jacques Simonet, consacre ses courtes vacances à l'apprentissage de la langue de Vondel dans nos Ardennes. M. Hervé Hasquin, un des historiens les plus incisifs du mouvement flamand, souhaite la bienvenue en néerlandais à Patrick Dewael lors des fêtes de la Communauté française le 27 septembre à l'Hôtel de Ville de Bruxelles. On dit même que l'irréductible M. Olivier Maingain aurait refusé un poste ministériel aux bonnes fins d'assurer une présence efficace au sein de la CIIRI. Donc, tout baigne.

Cependant, le paysage de ce renouveau - embellie logique d'une majorité arc-en-ciel - est assombrie par quelques petits nuages et la menace d'un gros orage. Pour les petits nuages, le ministre Sauwens, par exemple, a annoncé qu'il effectuerait dans les prochaines semaines des visites de travail, comme il les qualifie, aux six communes à facilités de la périphérie. Quoi de plus normal, vu ses compétences ?

Pour leur rappeler que leur avenir se situe exclusivement en Flandre, il a souligné que toute la législation linguistique devait être correctement appliquée et interprétée au sens le plus strict. De même, la circulaire Peeters reste, selon les termes employés par le ministre, purement et simplement d'application.

Deuxième petit nuage : le ministre Sauwens a également indiqué que le gouvernement flamand poursuivrait la politique de la chaise vide à l'Office belge du commerce extérieur aussi longtemps qu'une solution quant à la représentation flamande, conforme à la résolution du Parlement flamand, ne serait pas intervenue.

Quant au président de la Volksunie, M. Vankrunkelsven , par ailleurs président de la conférence dont nous parlons aujourd'hui, il déclare sans beaucoup d'état d'âme «un État confédéral me semble être un bon objectif".

La menace d'un gros orage après les petits nuages, ce sont les modifications qui seront apportées prochainement au mode de financement des communautés en faveur des francophones - j'ai entendu ce matin Mme Dardenne à ce propos - ; tout cela dans le but d'aboutir à un partage des moyens qui me semble juste entre le nord et le sud, fondé sur le nombre réel d'élèves et non d'enfants.

Tout cela fait scandale auprès de certains partis flamands et surtout auprès de la ministre de l'Enseignement du gouvernement flamand. Tous brandissent déjà en guise de menace un recours devant la Cour d'arbitrage. Les deux orateurs qui m'ont précédée à cette tribune n'ont d'ailleurs pas montré leur joie.

J'en arrive au c_ur même du sujet de ma demande d'explications.

À quoi ressemblera cette conférence ? Quelle sera sa forme ? Quels seront ses éléments de départ ? Son contenu ? Ses objectifs seront-ils définis de manière claire et précise ?

En ce qui concerne la forme, sur la base de quels critères a-t-on déterminé, d'une part, le nombre de représentants par parti et, d'autre part, les co-présidences ? A-t-on pensé à instaurer un système de suppléance pour les personnes désignées lorsque celles-ci seront dans l'impossibilité de siéger à la CIIRI ? Comment sera déterminé l'agenda de la CIIRI? Quelles seront les articulations entre la CIIRI, le Parlement fédéral, les parlements communautaires régionaux, le gouvernement fédéral et les gouvernements communautaires et régionaux ? Enfin, permettez à la Bruxelloise que je suis de s'exprimer. Quelle synergie sera trouvée avec le groupe de travail formé à l'initiative de François-Xavier de Donnea au Conseil régional bruxellois dont les réunions débutent le 26 octobre et qui, en principe, devrait s'occuper de la Région bruxelloise ?

Nous avons appris que la conférence siégerait dans les locaux du Sénat. M. Vandenberghe en a longuement parlé. Qu'advient-il pour autant de la commission des Affaires institutionnelles du Sénat où, par hasard, siégeaient quelques sénateurs ? Poursuivra-t-elle ses travaux ? Quel sera son rôle par rapport à la CIIRI ?

On en a parlé pendant quarante minutes lors de la réunion du Bureau du Sénat de ce matin : le fait que le Président du Sénat ne veuille plus présider la Commission institutionnelle laisse à penser que notre assemblée est dépossédée de cette compétence et de ce domaine dans son rôle de réflexion.

Après la forme, examinons le fond.

M. le président. - Madame, je m'étonne que vous évoquiez en séance publique les questions débattues au Bureau. Par ailleurs, je suis surpris que vous préjugiez les raisons pour lesquelles je demande simplement à être un sénateur comme les autres, qui a le droit de choisir la commission dans laquelle il souhaite travailler.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je crois qu'un membre de l'opposition a le droit de préjuger.

J'en viens aux problèmes de fond.

Quels seront les sujets déposés sur la table de la conférence ? Certains parlent d'une vingtaine de propositions issues du rapport rendu en mars dernier par le Sénat sur l'évaluation du fonctionnement des nouvelles structures fédérales. J'ai personnellement participé aux travaux de cette commission, le Premier ministre aussi d'ailleurs, un peu plus rarement, il est vrai... À ce propos, il est utile de rappeler que les points de convergence dans le rapport du Sénat étaient extrêmement limités tant quant à leur nombre qu'à leur objet et qu'ils étaient de nature intensément technique.

Je citerai quelques exemples. La suppression de l'autorisation du ministre de la Justice pour les travaux de reconstruction des églises recueillait tous les suffrages, la définition de la norme de produits dans la loi spéciale des réformes institutionnelles de 1980 faisait, elle aussi, l'unanimité. La modification de la loi spéciale pour permettre aux Régions de se constituer parties civiles dans le contentieux urbanistique et environnemental emportait l'adhésion de tous. Sur tous les autres points - soit 95% des discussions - relatifs, notamment, à l'emploi, à la santé, à la fiscalité, au commerce extérieur, à la recherche scientifique ou à la périphérie, les divergences étaient fondamentales et le consensus nul ; je puis en témoigner.

D'autres parlent, comme point de départ, des résolutions votées à la quasi-unanimité par le Parlement flamand avant les élections. Parmi ces résolutions, figure la régionalisation de la loi communale et provinciale. La déclaration gouvernementale fédérale prévoit qu'elle sera à l'ordre du jour alors que l'article 162 de la Constitution n'est pas ouvert à la révision. S'agit-il, dès lors, d'une simple discussion préparatoire en vue de la législature 2003-2007 ou faut-il imaginer que cette régionalisation se réalisera sans révision constitutionnelle et en violation de la Constitution ? Quelles seront les finalités de la CIIRI à court, moyen et long termes ? La conférence prendra-t-elle en charge les éventuels orages institutionnels susceptibles de surgir en cours de législature ? Devra-t-elle, sur ce plan, jouer un rôle de paratonnerre ? Bref, toutes mes questions témoignent d'un flou intégral à une semaine du début de la conférence prévu le 20 octobre.

Le nouveau PSC, seul parti francophone siégeant dans l'opposition, a quelques inquiétudes. Les revendications portées haut et clair par les autres partis francophones de l'actuelle majorité et leurs mâles déclarations préélectorales seront-elles rabotées par l'euphorie ambiante de cette rentrée parlementaire qui marque la fin, pour certains, de douze années d'opposition ?

M. Duquesne - que je suis ravie d'apercevoir à son banc - déclarait ainsi le 8 avril dernier au journal Le Matin : « Les Flamands ont sucé la Belgique tant qu'ils ont pu et quand ils ne peuvent plus rien en tirer, ils jouent la carte de l'autonomie. Ils doivent savoir qu'on ne leur donnera plus rien. » J'en prends bonne note...

De son côté, M. Reynders disait les 8 et 9 mai 1999 : « Quand on voit la liste des revendications flamandes, il n'y a pas de raison pour le moment d'entrer dans ce débat. Je ne vois aujourd'hui pas pourquoi nous ferions autre chose que de dire non. » . Qu'on ne se méprenne pas, nous nous réjouissons réellement du changement de cap et d'atmosphère, de ce nouveau climat de respect mutuel et de confiance retrouvée. C'est déjà une grande avancée...Toutefois, nous resterons attentifs, au jour le jour, à ce que le renouveau annoncé avec tambours et trompettes ne soit pas un grand coup de bluff.

M. Philippe Mahoux (PS). - Je voudrais formuler rapidement trois réflexions.

Je ne répondrai pas à la remarque de M. Vandenberghe qui pourrait apparaître comme une provocation en ce qui concerne certains arrondissements wallons. J'émettrai trois hypothèses : il s'agit dans son chef soit d'un fantasme, soit d'un désir, soit d'une méconnaissance de ce qu'est la Wallonie. Dans l'esprit qui présidera à cette Conférence intergouvernementale et interparlementaire, nous devrions nous rencontrer davantage et, peut-être, nous inviter respectivement dans nos régions afin que nous puissions avoir une connaissance exacte de la réalité.

Ensuite, j'ai écouté l'intervention de Mme Willame. À propos de sa remarque, je dirai que celle-ci vaut également pour nous: souvent parlementaire varie, et suivant que l'on se trouve dans l'opposition ou dans la majorité, on peut avoir des points de vue qui, sans représenter une contorsion totale sur le plan mental, peuvent présenter des variations en termes d'objectifs. C'est de bonne guerre, selon moi. En outre, l'opposition n'a pas le monopole de ce type d'attitude que l'on retrouve parfois chez des « néo-majoritaires ».

Enfin, n'anticipons pas. Selon moi, cette demande d'explications devait être centrée sur la forme que prendrait le dialogue à venir. Nous avons déjà largement abordé le problème du fond, mais pour pouvoir en discuter davantage, les objections quant à la forme doivent pouvoir être formulées et recevoir une réponse.

Les travaux de réforme de l'organisation institutionnelle de notre pays sont en cours depuis deux législatures. Nous avons discuté pendant quinze ans pour y arriver. Selon M. Vandenberghe, peut-être fallait-il laisser à la réforme de l'État le temps de s'installer et d'être évaluée. Je partage cet avis. Cependant, cela ne doit pas nous empêcher d'envisager des perspectives mais, bien entendu, dans un esprit qui ne remet pas en question ce qui a déjà été réalisé.

C'est ce qu'a proposé le gouvernement, à travers la commission intergouvernementale et interparlementaire.

Le gouvernement souhaite travailler dans le respect des uns et des autres, en associant l'ensemble des acteurs, ce qui me paraît un point de vue tout à fait positif. La volonté est de travailler dans un esprit de loyauté fédérale et cela mérite d'être encouragé. Les points de vue doivent bien sûr s'exprimer, mais l'objectif est évidemment d'aboutir à des solutions plutôt que de mettre en évidence tout ce qui sépare. À cet égard, il faut souligner une certaine nouveauté.

J'en viens à la forme. À votre demande, monsieur le président, les services du Sénat ont procédé à un inventaire de toutes les formules qui ont été trouvées, par des gouvernements successifs, depuis environ 1945, en ce qui concerne la manière d'organiser le dialogue. Ces mesures sont extrêmement variées. Elles ont fait l'objet, sur un plan de contrôle parlementaire, à la fois de contrôle, de contrôle préalable, d'acceptation préalable, de participation du parlement, des groupes qui se sont constitués complètement en dehors du parlement, des groupes qui étaient exclusivement composés d'exécutifs.

Cette formule vaut ce qu'elle vaut. Elle associe en tout cas l'ensemble des partenaires - exécutif et pouvoir législatif - et cela me paraît extrêmement important.

M. Vandenberghe a parlé de Sénat des régions. Je souhaiterais qu'il soit alors - mais n'anticipons pas par rapport au fond - un Sénat réel des régions, un Sénat paritaire.

M. Hugo Vandenberghe (CVP). - Nous sommes directement élus dans la Région

M. Philippe Mahoux (PS). - Mais, je vous l' ai dit, je ne veux pas aborder ici le problème du fond car il est bien entendu réservé à cette conférence interparlementaire et intergouvernementale.

En ce qui concerne la forme, elle me paraît tout à fait acceptable et souhaitable. Je forme le voeu que tout le monde y travaille dans un esprit positif.

Enfin, être comparé à une potiche ne peut que m'interpeller. La commission institutionnelle du Sénat aura bien entendu son rôle. Si cette conférence aboutit à des résultats - et vous remarquerez ma prudence -, ils seront traduits en textes de loi, dans le respect de la Constitution. La discussion de ces textes aura lieu au sein de la commission des Affaires institutionnelles. Personne n'a le droit de réduire qui que ce soit à l'état de potiche, mais cela dépend aussi de la volonté de chacun de ne pas y être réduit. Il faut prendre garde de ne pas ressembler à ce personnage d'Hervé Bazin dans Qui j'ose aimer : un pompier qui boutait le feu pour l'éteindre et avoir ainsi le sentiment d'exister.

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Je tiens à formuler deux remarques, l'une sur le contenu des interventions que nous venons d'entendre dans le cadre de ces demandes d'explications et l'autre sur le problème de la Conférence intergouvernementale et interministérielle.

Sur le fond, je constate que l'opposition reproche au gouvernement de ne pas faire jouer au Sénat le rôle qui est le sien, notamment depuis la dernière réforme institutionnelle. En effet, comme l'a dit voici un instant mon collègue M. Mahoux, il ressort d'une note fort savante rédigée par les services du Sénat que, de 1948 à 1994, on n'a pas arrêté d'organiser des commissions mixtes Chambre-Sénat.Il s'agissait d'un dialogue entre les deux assemblées parlementaires, sans prééminence de l'une sur l'autre, ou entre partis dont, en 1992, le célèbre DICOCO, madame Willame, qui vaut certainement le CIIRI. Que voulez-vous, ces petites bêtes figurent de plus en plus dans le jardin zoologique de nos problèmes institutionnels. Ce n'est pas nous qui avons commencé et je pense que vous et votre parti avez largement contribué à remplir ce jardin zoologique.

Depuis 1995, le Sénat a changé de visage, aussi bien dans sa composition que dans ses attributions. La question est de savoir si l'orientation que vous avez prise dans les débats institutionnels permet aujourd'hui au Sénat de revendiquer le droit d'être en quelque sorte le leader unique d'une nouvelle tentative de règlement des problèmes communautaires.

J'ai entendu et j'ai lu dans les journaux que l'opposition faisait grand cas de la présence des vingt sénateurs de communauté, estimant que le rôle naturel de notre assemblée consistait à s'emparer de tous les problèmes institutionnels, le Sénat comportant des représentants des deux communautés. C'est bien la première fois que la majorité d'hier, devenue l'opposition d'aujourd'hui, considère comme essentielle la présence des sénateurs de communauté au sein de notre assemblée. Je vais le prouver en faisant référence à ce qui est arrivé après que votre déclaration gouvernementale du 28 juin 1995 avait suggéré au Sénat de se pencher sur l'évaluation de la répartition des compétences et la cohérence des domaines de compétence. Qu'a-t-on fait à l'époque ? A-t-on confié cette tâche aux vingt sénateurs de communauté ? Absolument pas . On a décidé de confier l'étude et le travail à la commission des Réformes institutionnelles.

Mon prédécesseur de l'époque, Michel Foret, a proposé de donner aux vingt sénateurs de communauté le soin d'examiner ces problèmes. La majorité d'hier a refusé, comme elle avait refusé lors des débats préparatoires, l'idée du Sénat paritaire, lequel aurait permis de discuter de problèmes communautaires. Ayant une majorité représentative de la situation belge, avec une majorité flamande, vous avez préféré revenir à la commission des Affaires institutionnelles. C'est pour cette raison que le président Swaelen lui-même, dans une conférence de presse tenue le 2 avril 1999, parlant du travail du Sénat dans cette commission, a déclaré, et cela montre l'importance des débats du Sénat à l'époque : «Cet examen est avant tout une évaluation et non une négociation politique. L'objectif n'est pas d'arriver à des conclusions contraignantes. Les points de discussion et les suggestions d'amélioration du fonctionnement n'ont par conséquent pas été mis aux voix. Ni l'évaluation ni le rapport ne se veulent l'épure d'une éventuelle réforme de l'État ». Cette déclaration montre bien qu'il est inexact de dire que le rôle du Sénat est aujourd'hui pris en compte. Il ne l'a jamais été.

Par ailleurs, l'intervention de Mme Willame relative aux discussions du Bureau concernant les modifications du règlement de l'assemblée est, me semble-t-il, malvenue. Notre collègue ne sait peut-être pas que cela n'a rien à voir avec le problème qui nous occupe car elle a lu le journal pendant la moitié de notre réunion d'aujourd'hui et elle est partie avant la fin de celle-ci en claquant la porte, ce qui n'est, vous l'avouerez, pas très gentil pour les collègues ni pour la réputation et l'honorabilité que l'on attache à la personne d'un sénateur, qu'il soit ou non de communauté.

Voilà ce que je voulais dire à propos du passé et des raisons pour lesquelles il me paraît faux de crier au loup en disant que le Sénat a été amputé de ses compétences. En fait, il ne les jamais exercées sous la législature précédente, et c'était volontaire.

Deuxième élément en ce qui concerne la Conférence intergouvernementale et interparlementaire: je crois que le gouvernement actuel nous propose de mener une véritable négociation politique qui ne sera pas, comme en 1992-1993, imbriquée dans l'action gouvernementale, comme une sorte de condition de survie du gouvernement, mais une négociation qui sera menée en dehors de l'activité du gouvernement et qui permettra d'aborder un grand nombre de problèmes dans la sérénité. Je note d'ailleurs que les missions de la conférence seront progressives. On commencera par les 32 points sur les 236 qui ne posent aucun problème, d'après ce que j'ai lu dans les conclusions du Président Swaelen sur les travaux de la Commission d'évaluation. On passera ensuite à un certain nombre de problèmes évoqués dans la déclaration gouvernementale et sur lesquels je ne reviens pas.

J'en viens à un dernier point : en écoutant la demande d'explications de notre collègue Vandenberghe , je constate que ce dernier ainsi que d'autres d'ailleurs, fidèles aux vieilles habitudes, ont repris les cinq priorités essentielles du côté flamand : autonomie fiscale, défédéralisation des soins de santé, régionalisation de la loi communale et provinciale, problème de Bruxelles et des garanties pour les Flamands, paquet homogène de compétences. Or, tout cela, nous le savons, puisqu'il s'agit du programme électoral présenté par le Vlaamse Raad avant les élections.

Si on entame les discussions de cette façon, je crois que c'est mal parti ! Il ne faut pas s'imaginer en effet que cette Conférence intergouvernementale fixera son agenda en se fondant sur les revendications les plus extrêmes, notamment celles présentées par le CVP. Si vous voulez transformer la mise au point de l'échéancier en débat sur le fond, vous n'obtiendrez rien.

D'ailleurs, chers collègues, nous aussi avons nos revendications : extension des limites de Bruxelles au-delà des 19 communes, retour des Fourons à la province de Liège, sort des communes francophones, périphérie bruxelloise, circulaire Peeters... pas le décret Suykerbuyk, car je viens d'apprendre que, contrairement à l'impuissance du Sénat à régler ce problème, la Cour d'arbitrage l'a annulé ce matin.

Mais il me semble que cette conférence a un objectif qui est précisément de calmer le jeu. Je rappelle d'ailleurs que les partis flamands de l'actuelle coalition ont approuvé le texte de la déclaration et les missions de la conférence. Je suis certain qu'ils sont prêts à engager une discussion loyale selon l'échéancier prévu dans la déclaration gouvernementale et sans poser de préalables susceptibles de bloquer la machine.

Si donc nous avançons sagement dans un moment de « non-contentieux » parce que non lié à l'action gouvernementale, il me paraît qu'il sera possible de régler un certain nombre de problèmes, quitte à constater un jour qu'il y a de part et d'autre des éléments non négociables.

Cette conférence me paraît une chance réelle de mener un débat dans la sérénité. En tout cas, au PRL- FDF -MCC, nous voulons saisir cette chance et participons bien sûr loyalement au travail de la conférence. Nous avancerons avec l'opposition si elle participe de manière constructive aux travaux. Dans le cas contraire, la machine ne s'arrêtera pas et nous poursuivrons ce débat qui nous paraît fondamental pour la paix et la stabilité institutionnelle de notre État et de ses composantes.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Tijdens de vorige legislatuur was er helemaal geen dialoog mogelijk over communautaire zaken, nochtans werd er wel geregeld gevraagd om een en ander van gemeenschap tot gemeenschap te bespreken. In de vorige regering was zelfs overeengekomen dat de parlementen geen initiatieven konden nemen over thema's waarover niet voorafgaandelijk een akkoord was bereikt binnen de regering. Nu krijgen de verschillende assemblees de gelegenheid om in verschillende domeinen, bijvoorbeeld op communautair en ethisch vlak, naar een oplossing te zoeken. Er komt een ruim gespreksforum, niet tussen politieke partijen in een of ander kasteel, niet tussen de regeringen onderling, maar met de verschillende regeringen en parlementen, met leden van de meerderheid en van de minderheid. Nadien kunnen Kamer en Senaat overgaan tot het wetgevende werk. Het regeerakkoord verbiedt het parlement niet intussen zelf wetgevende initiatieven te nemen.

Uiteraard zal het forum, dat in deze legislatuur wordt gecreëerd, een eigen dynamiek ontwikkelen. De regering neemt hiermee een risico die de vorige nooit durfde te nemen. Premier Dehaene wenste immers geen instelling te creëren waarover hij zelf niet de controle had. Maar tegenover dat risico bestaat ook de kans dat er goede structurele oplossingen uit de bus komen. Laten we die uitdaging aangaan met een open geest en met respect voor de gemeenschappen en voor de instellingen. Dat is overigens ook de wens van de bevolking . De burgers wensen dat onze instellingen beter functioneren. Wat de bevolking echter niet wenst, is dat het normale werk van de regering en de parlementen voortdurend wordt geblokkeerd door discussies over de instellingen. Met dit aparte forum kan het terrein worden voorbereid, kunnen ideeën groeien en kunnen de partijen van de meerderheid en de oppositie en de taalgemeenschappen voorstellen formuleren die nadien, als ze interessant blijken, door de assemblees worden behandeld. In afwachting kan de Senaat zich bijvoorbeeld bezighouden met ethische problemen waarvoor deze regering onze instelling ruimte heeft gelaten, zonder dat we gehinderd worden door communautaire discussies.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Het is de eerste maal dat ik in de Senaat het woord neem.

Omdat ik daarstraks af en toe de indruk kreeg dat u mij interpelleerde, mijnheer Vandenberghe, zeg ik u in alle duidelijkheid: wees gerust,ik behoor nog steeds tot de oppositie. (Gelach)

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dat is pas nieuws!

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). -De heer Vandenberghe beweert dat het gesprek tussen de gemeenschappen beter in de Senaat gevoerd zou worden. Ik heb daarover een andere mening. Ik zou niet liever willen dan dat de Senaat een echte ontmoetingsplaats voor de gemeenschappen zou zijn, maar daarvoor moet hij een andere samenstelling krijgen. Op het ogenblik wordt de Senaat op een erg traditionele manier verkozen en blijft hij op de eerste plaats een soort Tweede Kamer, een reflectiekamer, zij het met andere opdrachten dan de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Een echte ontmoetingsplaats voor de gemeenschappen is hij in elk geval niet. Ik wens de Senaat dan ook niet meer eer te betuigen dan hij verdient.

De heer Vandenberghe spreekt nogal minachtend over de Conferentie. Toch kunnen we alleen maar vaststellen dat er in deze legislatuur tenminste een ontmoetingsplaats komt om over de toekomstige staatshervorming te discussiëren. Mijn leidraad is het streven naar een beter bestuur. Dit was overigens de rode draad van de regeringsverklaring, zowel van de Vlaamse als van de federale regering. Welnu, wij weten dat er in België nog altijd een heleboel blokkeringen bestaan, dat een goed bestuur quasi onmogelijk is in de Belgische context. Denken we maar aan de moeilijkheid om op federaal niveau een tewerkstellingsbeleid te voeren dat zowel voor Vlaanderen als voor Wallonië gunstig is. Of denken we aan de verschillen inzake de demografische ontwikkeling en de structuur van de industrie. Ook de opleiding is zo verschillend in de beide landsdelen, dat specifieke oplossingen moet worden gezocht. Het is dus nodig dat we op een rustige manier tot een nieuwe en evenwichtige verdeling van de bevoegdheden binnen de Belgische Staat komen, als voorwaarde om een goed beleid te voeren. Ook een eigen fiscaliteit is nodig.

Tijdens de vorige legislatuur hoorden we veel retoriek, maar zagen we weinig resultaat. Wij zijn voor minder retoriek en meer resultaat. Van daadkracht gesproken, mijnheer Vandenberghe, er zijn in het Vlaams parlement nogal wat resoluties goedgekeurd, maar het was eerste minister Dehaene, uw CVP-collega, die het Vlaams parlement telkens terugfloot en het vergeleek met een afdeling van het Davidsfonds. Uw partij is er nooit in geslaagd een grondwetsherziening voor te bereiden. Uw partij heeft het onmogelijk gemaakt dat er een echte grondige gespreksronde over de staatshervorming zou plaatsvinden. Dat is uw verantwoordelijkheid, u hebt gedurende de vorige legislatuur helemaal niets gedaan, wij zullen het anders doen. (Applaus bij VLD, Agalev, protest vanwege de heer Vandenberghe.)

Mijnheer Vandenberghe, ik heb u laten uitspreken toen u aan het woord was. Nu is het mijn beurt om te spreken.

U maakte een nogal zure vergelijking tussen de Costa en de Costa Brava. U mag blijkbaar niet mee naar de Costa Brava, mijnheer Vandenberghe. U maakt geen deel uit van de delegatie van de CVP. (Gelach.)

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Is dat het niveau waarop we voortaan de discussie in de Senaat gaan voeren?

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Uw luisterbereidheid zegt alles over het niveau dat u wil, mijnheer Vandenberghe.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dat is bijzonder flauw, mijnheer Vankrunkelsven. Ik zal u zeggen waarom ik niet aan de Costa deelneem. Ik ga daar niet naartoe, omdat ik als fractievoorzitter een specifieke rol heb, die ik ten volle wil vervullen. Dat heeft niets te maken met mijn waardering voor de Conferentie.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Wel, mijnheer Vandenberghe, ik ga liever naar de Costa met Vlamingen die wat anders nastreven dan uw unionistisch federalisme.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - U hebt alles al gezegd, mijnheer Vankrunkelsven.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Er wordt beweerd. dat deze Conferentie zich niet wil laten vastpinnen op een afgemeten termijn. Ik ben het daarmee volkomen eens. Voor mij mag die termijn zelfs meerdere jaren lopen, we hebben een hele legislatuur om een grondige staatshervorming voor te bereiden. We zitten niet in het keurslijf van een regeringsonderhandeling.

Uw partij, mijnheer Vandenberghe, was niet bereid van deze kwestie een breekpunt te maken bij de federale regeringsonderhandelingen. Geen enkele Vlaamse partij overigen wou daarmee een blokkering van de regeringsvorming veroorzaken. Wij zullen daar onze conclusies uit trekken. Dit is voor ons alleszins een van de redenen waarom wij nu akkoord gaan om in deze Conferentie de staatshervorming mee uit te tekenen.

De heer Vandenberghe heeft het over een reservaat. Ik hoop alleszins dat in dat reservaat vertrouwen groeit tussen Vlamingen en Walen, zodat een vruchtbare samenwerking mogelijk wordt.

Hij heeft het eveneens gehad over de subsidies voor het onderwijs. Ik wil dit probleem zeker niet ontkennen. De verdeelsleutel in de financieringswet is wel degelijk een punt van discussie tussen Vlamingen en Walen. Dit is het voorbije jaar in het overlegcomité meer dan eens gebleken, ook al beweert de eerste minister dat dit geen punt van politieke onenigheid is. Minister Van den Bossche die deel uitmaakt van de huidige federale regering, en ex-minister Baldewijns hebben zich in het overlegcomité verzet tegen een nieuwe verdeelsleute die gebaseerd is op het aantal leerlingen in plaats van op het bevolkingsaantal. Indien de federale regering een formule voorstelt - wat overigens haar goed recht is -, moet die formule aan het overlegcomité ter bespreking worden voorgelegd. Op basis van deze discussie moet de Vlaamse regering een standpunt innemen. Daarna zal moeten blijken of er al dan niet een akkoord tot stand komt. Indien er geen akkoord kan worden bereikt, blijft de huidige financieringswet van toepassing. In dat geval is het logisch dat de Costa een nieuw debat voert over de financieringswet.

Het federaal regeerakkoord bevat een summiere opsomming van de agenda van de Costa. Ik ben het eens met de heer Vandenberghe dat de 17 punten van de agenda niet veelzeggend en vrij technisch zijn. Alle punten in het senaatsrapport die wijzen op blokkeringen of op een slechte verdeling van de bevoegdheden, zullen het voorwerp uitmaken van een bespreking in de Costa. De agenda is dus ruimer dan men op het eerste gezicht zou denken. Er mogen in elk geval geen taboes zijn. Elke fractie - ook de CVP-fractie - heeft het recht onderwerpen ter sprake te brengen. Het bepalen van de agenda is niet de taak van de federale regering, maar van de Costa en haar covoorzitters. In tegenstelling tot wat de heer Vandenberghe wil doen uitschijnen, ben ik zeker niet bereid te fungeren als een marionet van de regering.

Tot slot wil ik even verwijzen naar het Octopusakkoord. De bespreking daarvan gebeurde over de grenzen van meerderheid en oppositie. Een tijd geleden stonden de veiligheid en de justitie enorm onder druk. Het was dan ook noodzakelijk dat alle democratische fracties van meerderheid en oppositie verantwoordelijkheid op zich namen. Zoals de VU en de VLD destijds, hoop ik dat nu de CVP en de PSC verantwoordelijkheid op zich zullen nemen. De hervorming van de staat is immers een aangelegenheid die het belang van de meerderheidspartijen overschrijdt. Ik ben er zeker van dat er binnen de Costa een vertrouwen kan groeien dat tot een win-winsituatie leidt.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Hoe ontroerend!

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Een discussie over hervormingen hoeft niet in termen van winnaars en verliezers te worden gezien. Zowel Vlamingen als Walen hebben baat bij een goed bestuur in Vlaanderen en in Wallonië. Ik ben ervan overtuigd dat we op die basis positieve resultaten zullen bereiken. (Applaus.)

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik merk dat het idee van een Interparlementaire en Intergouvernementele Conferentie voor Institutionele en Democratische Vernieuwing veel vragen en bekommernissen heeft opgeroepen bij de leden van deze kamer.

Ik wil dan ook opnieuw bevestigen, voor zover dat nodig is, dat ik een overtuigd democraat en legalist ben. Respect voor de rechtstaat en verbetering van de werking van onze democratische instellingen, vormen de basis van de regeringsverklaring en zullen de Ministerraad blijven inspireren.

Het was moeilijk om de assemblees voor de opening van het parlementair jaar in te lichten. Van het ontnemen van rechtmatige bevoegdheden is echter helemaal geen sprake . De Senaat, waarvan ik de eer heb deel uit te maken, is de uitverkoren ontmoetingsplaats voor de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en heeft de exclusieve bevoegdheid de belangenconflicten tussen de parlementen te regelen.

De Conferentie die op 20 oktober van start gaat, is als het ware een verlengstuk van de Senaat, aangezien zowel de parlementen als de regeringen bij de werkzaamheden van de Conferentie worden betrokken.

We willen in de eerste plaats en heel concreet de unanieme voorstellen, die in het verslag van de senaatscommissie voor de Institutionele Aangelegenheden van 30 maart jongstleden zijn uitgewerkt, kracht bijzetten door ze in ons beleid op te nemen.

In een tweede fase zullen wij punten van overeenkomst zoeken voor de problemen waarover geen consensus bestaat en die in het Senaatsverslag werden aangestipt.

Aldus willen we de loyaliteit en de samenwerking op het federale niveau versterken om de harmonieuze werking van de federale structuren te bevorderen en de communautaire spanningen te doen afnemen. Alle democratische politieke strekkingen van de meerderheid en van de oppositie, alle regeringen en alle parlementen zullen zodoende vanuit hun dagelijkse ervaring en kennis van de moeilijkheden, kunnen meewerken aan het uitbouwen van een federale Belgische staat.

De federale regering heeft de regeringen en de politieke fracties van de verschillende parlementen verzocht vertegenwoordigers aan te wijzen en heeft gevraagd dat ook Franstalige en Nederlandstalige Brusselaars en een vertegenwoordiger van de Duitstalige Gemeenschap zouden worden aangewezen.

Naast de voorstellen en de problemen die in het verslag van de senaatscommissie worden vermeld en waarop ik reeds heb gewezen, wil de regering volgende punten op de agenda van de Conferentie plaatsen: de organisatie van de lokale besturen; de technische aspecten van de regionale fiscaliteit; het uitoefenen van de gewestelijke en gemeenschapsbevoegdheden inzake statistieken, federale subsidies en onteigeningen; de verbetering van de contacten op Europees niveau, de uitvoering van de op een consensus berustende oplossingen tussen de Franstalige en de Nederlandstalige Brusselaars; het formuleren van voorstellen die anticiperen op de werkingsproblemen van de federale staat en die te maken hebben met de solidariteit tussen personen. Er kunnen ook andere problemen worden aangesneden. De Conferentie zal zelf haar agenda en werkmethode bepalen.

Pour éviter toute équivoque sur la portée - et j'oserais dire sur l'ambition - que nous avons à propos de cette conférence, je voudrais émettre un certain nombre de considérations. Tout d'abord, pour ce qui concerne l'agenda, comme je l'ai dit, il appartiendra à la Conférence de l'établir, à la fois quant au contenu et à l'agencement dans le temps.

Je suis reconnaissant à Mme Willame d'avoir reconnu que ce n'était pas nécessairement une mauvaise chose : ce qui a présidé à la constitution ou à la proposition de cette Conférence intergouvernementale et interparlementaire, c'est d'abord la conviction que le moment était peut-être venu de donner une chance à un mental de plus grande tolérance, de compréhension mutuelle et de changer de processus par rapport aux problèmes communautaires. Jusqu'ici, il faut admettre qu'il y a tout de même eu beaucoup de dégâts ; on a perdu beaucoup de temps et, sans doute, beaucoup de moyens ; on a usé beaucoup d'énergie et, me semble-t-il, le crédit existentiel de notre pays a été fortement et profondément miné.

Il nous est apparu qu'il convenait peut-être de changer de méthode, de sortir du processus habituel frontal d'opposition agressive, avec tout ce qu'il comporte de surenchère, et qui conduit nécessairement vers l'incompréhension mutuelle systématique, et donc vers beaucoup de dégâts.

Même si c'est un peu fou de croire à cela - ou naïf ou irréaliste selon d'aucuns- il nous est apparu important de changer le spirit et de mettre en place les conditions nécessaires et suffisantes d'une autre mentalité, d'une autre approche, d'une autre conviction, ce qui est peut-être encore possible, dans ce pays : faire en sorte que les uns et les autres, les Flamands et les francophones, les Bruxellois et les germanophones puissent au moins s'écouter. Plutôt que de s'engager systématiquement dans ce processus frontal, ce serait peut-être bien de voir ensemble op een rustige manier, mijnheeer Vandenberghe, ce qui serait intéressant pour les uns et pour les autres. Ainsi, on parviendrait peut-être à donner une configuration institutionnelle plus définitive à notre État.

Il est donc vrai que, par rapport à ce qui se passait auparavant, ce que nous voulons, c'est l'esprit de tolérance, de compréhension mutuelle. Et j'avoue que ceci, je le considère comme une chance pour un processus non pas frontal mais plus préventif, sinon pour un processus d'anticipation.

Je voudrais rassurer - je le dis à dessein en français - les néerlandophones de cette assemblée. Il n'est pas question - et ma volonté n'est pas - que cette Conférence intergouvernementale et interparlementaire soit une mise au frigo ou un prétexte pour ralentir l'évolution de la réforme de l'État. Au contraire, c'est l'acceptation - et j'avoue que ce n'est pas facile pour moi - et la consécration même du principe cher à M. Dehaene - c'est lui qui l'a inventé - à savoir le principe évolutif des réformes institutionnelles.

Aujourd'hui, j'ai la conviction, comme certains intervenants néerlandophones le disent à longueur d'année, que le statu quo institutionnel n'est pas supportable pour la sérénité politique notre pays. Donc, il faut accepter d'entrer dans une réflexion évolutive et d'anticipation.

Mais, simultanément, je veux évidemment dire que ce n'est pas davantage la promesse d'une réalisation unilatérale des exigences des uns et des autres, ou des uns ou des autres. Vous avez étalé cette démonstration dans toutes vos interventions de cette après-midi : les compromis communautaires ont toujours existé dans notre pays et ont toujours été équilibrés. C'est un modèle d'équilibre et, bien entendu, de concessions réciproques; personne ne peut avoir raison à 100 % dans ce domaine.

Il faut donc profiter de cette conférence pour rechercher ce qui est le plus convergent entre nous et aussi pour faire, dans certains cas, des concessions les uns envers les autres.

Pour conclure, je vous dirai - c'est peut-être un peu naïf de ma part - que je suis intimement convaincu que le bilan de la conférence pourra engranger des pas décisifs dans le sens de l'achèvement du modèle institutionnel de notre État. Mais je reconnais que cela dépendra d'abord de la capacité d'écoute des uns vis-à-vis des autres et de notre capacité à dépasser nos peurs respectives. Cela dépendra surtout de la bonne foi - c'est un pari - qui présidera à nos travaux. C'est un défi que, je le sais, la majorité s'emploiera à relever loyalement.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik wil onmiddellijk aansluiten bij een van de laatste overwegingen van de vice-premier, namelijk dat hij de in het verleden tot stand gekomen communautaire akkoorden als evenwichtig beschouwt. Ik herinner me op welke wijze de PRL en de VLD hier in 1993 en 1994 oppositie hebben gevoerd tegen het Sint-Michielsakkoord. Dat de verdiensten van de vorige eerste minister in deze nu worden erkend, staat in schril contrast met vroegere verklaringen. Ik neem daarvan akte.

Als ik mijn bezorgdheid heb geuit over twee essentiële punten, namelijk over de werking van de Senaat en over een oplossing voor de communautaire problemen, dan wilde ik daarmee geen polemiek uitlokken. Trouwens verschillen in stijl zijn in de politiek volkomen verantwoord. We zijn hier tenslotte niet in de Académie française waarvan de leden 70 jaar zijn of ouder. Als oppositie hebben we het recht én de plicht een duidelijk politiek alternatief aan te geven. De regering moet trachten een goede regering te zijn; de oppositie moet trachten een goede oppositie te voeren. Dat is normaal in het democratisch spel en ik hoef daaraan niets toe te voegen.

Als ik mijn bezorgdheid over de Senaat in kleurrijke beelden naar voren heb gebracht, dan wilde ik de Senaat niet discrediteren, maar wel de senatoren van de meerderheid waarschuwen. In de voorbije zittingsperiode hebben we immers een bijzondere inspanning geleverd om de nieuwe opdracht van de Senaat in te vullen en de Hoge Vergadering de plaats te geven die haar krachtens de Grondwet toekomt.

Ik zit wel met een dubbele bezorgdheid, namelijk dat de communautaire problemen in de Costa zullen worden behandeld en de ethische problemen in de Kamer van volksvertegenwoordigers. In de pers kon ik gisteren lezen dat, nu de heren Erdman en Coveliers zitting hebben in de Kamer, de ethische problemen daar zullen worden besproken. Dat wekt de indruk dat de ethische problemen een persoonsgebonden materie worden.

Zoals ik reeds in 1997 heb verklaard, is de CVP-fractie bereid om de ethische problemen op een serene en rustige wijze te benaderen. Ik ben ervan overtuigd dat een debat over ethische problemen op een andere wijze moet worden aangepakt dan een debat over om het even welke andere problemen. Het zal afhangen van de meerderheid of dat zal lukken.

De Senaat heeft een bijzondere democratische legitimering. Het is onjuist te beweren dat we geen Senaat van gemeenschappen en gewesten zijn. We zijn allen rechtstreeks gekozen door de gemeenschappen in de Nederlandstalige, de Franstalige en de Duitstalige kieskring, zodat we elk een specifieke verantwoordelijkheid hebben.

Op mijn moeilijke vragen over de wijze waarop de heer Vankrunkelsven tot covoorzitter van de Conferentie werd aangewezen, is de vice-eerste minister mij het antwoord schuldig gebleven. Er bestaat dus een verborgen agenda. Ik neem de vice-eerste minister wel op zijn woord wanneer hij beweert dat de Conferentie geen koelkast is.

De Costa mag dan geen koelkast zijn, de CVP is evenmin een ijsblok! De CVP zal ervoor zorgen dat alle partijen in een win-winsituatie terechtkomen. Wij hebben nooit een andere bedoeling gehad.

Daartoe dienen de vijf punten die ik reeds heb geciteerd, op de agenda van de eConferentie te worden geplaatst. Onze partij heeft nooit het standpunt verdedigd dat de heer Vankrunkelsven vóór de verkiezingen heeft verdedigd, maar ná de verkiezingen heeft laten varen, namelijk dat er geen federale regering tot stand mocht komen die de staatshervorming niet in haar programma opnam. De CVP heeft altijd verdedigd dat het onzinnig is communautaire problemen tijdens regeringsonderhandelingen te willen oplossen. Voor deze problemen dient het parlement een eigen specifieke aanpak te ontwikkelen.

Onze partij wenst ná de verkiezingen hetzelfde programma te verdedigen als ervóór en zal consequent dezelfde houding aannemen in de Costa. (Applaus.)

De heer Joris Van Hauthem (VL. BLOK). - De nevel die over de Costa hangt, is na de toespraken van de vice-eerste minister en van de woordvoerders van de meerderheid niet opgetrokken. Alles blijft even vaag, behalve dan de verklaring dat de Conferentie geen koelkast wordt. Tijdens het debat in de Kamer gisteren heeft de PS anders net het tegendeel verdedigd. Voor de PS moet de Conferentie wel degelijk een koelkast worden.

Verder zijn we niets wijzer geworden. De vice-premier heeft zich beperkt tot het voorlezen van het regeerakkoord terzake.

De heer Vankrunkelsven had zich de moeite kunnen besparen om het spreekgestoelte te bestijgen, want hij had niet veel te zeggen. Hij heeft wel een merkwaardige souplesse tentoon gespreid. Eerst moest de Costa resultaten opleveren tegen de zomer van het jaar 2000, nu mag dat jaren duren. Gisteren kon de herfinanciering van het Franstalig onderwijs onmogelijk buiten de Costa worden gehouden, vandaag mag het overlegcomité zich hierover buigen en moet daarover nadien misschien ook nog in de Costa worden gedebatteerd. Eerst zouden de covoorzitters de agenda bepalen, vandaag stel ik vast dat anderen dat doen.

De heer Vankrunkelsven heeft hier dus enkel blijk gegeven van een uitzonderlijke souplesse. Hij heeft geen verduidelijking gebracht.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - J'ai écouté attentivement la réponse du vice-premier ministre. Quant au fond, je note que son côté sentimental l'amène a en appeler à notre sens patriotique. Il nous invite à sortir de la confrontation pure pour au moins nous écouter mutuellement. Je suis bien entendu disposée à le suivre sur ce terrain.

Cependant, je suis confondue par le contraste entre les propos tenus avant les élections par d'éminents représentants de son parti, qui sont à présent membres du gouvernement fédéral - je songe en particulier aux expressions « Les Flamands doivent savoir qu'on ne leur donnera plus rien » et « Je ne vois pas pourquoi nous ferions autre chose que de dire non » ... et l'idée défendue aujourd'hui selon laquelle le statu quo ne serait pas supportable, étant entendu par ailleurs que la Conférence ne serait pas un frigo. Par conséquent, la position des partis francophones de ne plus rien accepter, qui paraissait unanime sous la législature précédente, est déjà battue en brèche. J'en déduis que l'exercice du pouvoir change bien des choses...

Quant à la forme, c'est toujours le flou total, nonobstant la réponse du vice-premier ministre. Certes, j'ai entendu que le Sénat ne perdrait pas de compétences, que la base du travail serait constituée par le rapport du Sénat, que l'ordre du jour était à fixer, qu'il y aurait un esprit d'entente, qu'il n'y aurait ni vainqueurs ni vaincus, qu'il y aurait des résultats tangibles, que l'on plancherait sur les pouvoirs locaux, la fiscalité, l'Europe, Bruxelles et tout et tout... Mais le flou subsiste.

Je retiendrai finalement une chose de ces vagues propos: les francophones de la majorité ont considérablement évolué.

- L'incident est clos.