2-7

2-7

Sénat de Belgique

Annales parlementaires

LUNDI 18 OCTOBRE 1999 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Discussion de la déclaration du Gouvernement

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - In de inleiding van de regeringsverklaring cultiveert de eerste minister het fin de siècle-gevoel. Het beeld dat hij van onze samenleving oproept, is de inventaris van een schipbreuk. Dit beeld is echter eenzijdig en onvolledig. Vele problemen die eigen zijn aan alle westerse democratieën, herleidt hij tot de "Belgische ziekte". In vergelijking met andere landen kan België niet als een ziek land worden bestempeld. Integendeel, het staat op de vijfde plaats van de ontwikkelingsindex van de Verenigde Naties en is hiermee het best gerangschikte land van de Europese Unie.

Zijn analyse wordt trouwens tegengesproken door de budgettaire ruimte waarover hij bij het uitwerken van de begroting voor volgend jaar beschikt. Men wordt niet groter door de anderen te vernederen. Het getuigt van een zeker populisme om alle schuld voor wat maatschappelijk verkeerd loopt, bij de politiek te leggen. Dat is onterecht, want sedert de jaren '60 is onze samenleving fundamenteel gewijzigd. Totaal nieuwe prioriteiten en een totaal nieuw waardebesef zijn sindsdien tot uiting gekomen. Het beeld van het verval van de overheid en de uitstekende conditie van de particuliere sector is kunstmatig.

De bijkomende uitdagingen voor de politiek hebben te maken met de evolutie in de samenleving en met de toename van het belang van de individuele waarden, die hebben geleid tot een relativering en tot een normerosie in de samenleving. Dit vormt een nieuwe uitdaging voor alle instellingen van de democratie. Het komt het best tot uiting op het vlak van de justitie. De problemen van de justitie zijn niet eigen aan België. Ook Frankrijk en andere landen van de Europese Unie worden geconfronteerd met het probleem van de redelijke termijn van rechtspraak.

Al deze problemen hebben te maken met de fundamentele wijzigingen in het onderscheid tussen goed en kwaad in onze samenleving. Het politieke antwoord hierop is een mechanisch antwoord. Het pleit immers voor meer strafrechters, meer gevangenissen en meer middelen om repressief op te treden. Deze middelen zijn echter onvoldoende en inadequaat om het herstel van de openbare veiligheid na te streven. Ook bij de burgers moet een gelijkgezindheid bestaan over bepaalde waardeoordelen. Die problematiek van de samenhang tussen de publieke en de private samenleving komt in de inleiding van de regeringsverklaring geen enkele keer voor.

De regeringsverklaring staat bol van het woord "nieuw". Het wordt 43 keer wordt het gebruikt in dit uitstekende nummer new speak. De eerste minister volgt de postmoderne analyse. De verklaring is een opsomming van concrete punten waarmee de regering aan de verlangens van de meerderheidspartijen wil tegemoetkomen. De regering streeft niet het algemeen welzijn na, maar het toekennen van electorale voordelen aan de aanhang van de meerderheidspartijen: een glas champagne voor de liberalen, een biertje voor de socialisten en een cola voor de groenen.

Door deze postmoderne benadering van de samenleving ontwijkt de eerste minister de sociale complexiteit waarin we leven en is hij blind - en hierin heeft hij mij verrast - voor de onrechtvaardigheden en de nieuwe ongelijkheden die ontstaan door de mondialisering van de economie. Hij spreekt over duurzame ontwikkeling en verwijst naar de infrastructuur en naar de kwaliteit van het overheidsbestuur. Duurzame ontwikkeling hangt echter steeds meer af van indirecte factoren. Het komt er daarbij op aan oog te hebben voor sociale en morele eisen zonder welke er geen aanpassing is tegen de wilde wet en de ontzettende druk van de mondialisering.

Dit vergt een politiek geïnspireerd door mensenrechten, wat de regeringsverklaring niet vermeldt.

De regeringsverklaring roept niet alleen een onjuist beeld op van de toestand van het land, ook essentiële beleidspunten worden niet eens vermeld. De gezinnen zijn wezen in deze regeringsverklaring; ze worden nergens vermeld. De sociale inzet voor de opvoeding van kinderen, vormt de basis voor de solidariteit van vandaag én voor de solidariteit in de toekomst, maar ze wordt niet gewaardeerd. Er worden voor 70 miljard begrotingsmaatregelen aangekondigd, maar daaronder is er niet één specifiek gericht op de gezinnen met kinderlast, die de jongste tien jaar relatief armer zijn geworden.

Het is weliswaar uitgesloten de discriminaties, waarvan de gehuwden in ons land het slachtoffer zijn, in één begrotingsjaar weg te werken. De regering, die toch over 70 miljard beschikt, had hiermee echter wel een aanvang kunnen nemen. Toch wordt hierover met geen woord gerept.

De regering hangt een onvolledig beeld op van de samenleving, vergeet een reeks problemen en gaat heel wat concrete politieke moeilijkheden uit de weg.

De regeringsverklaring maakt evenmin melding van het geheim akkoord over de herfinanciering van het Franstalig onderwijs, dat de Franse Gemeenschap een verhoging van de dotatie met 2,5 miljard frank toekent ten nadele van Vlaanderen. Het is een publiek geheim dat daarover een politiek akkoord bestaat. Dat is gebleken uit de verklaringen van Ecolo en uit de Franstalige pers. Daarenboven kent de Vlaamse regering dit regeerakkoord, maar ze heeft daaruit geen budgettaire consequenties getrokken.

De eerste minister stelt in diverse verklaringen dat dit probleem moet worden opgelost aan de hand van objectieve criteria, maar hij voegt eraan toe dat de Franstalige criteria de enige objectieve criteria zijn. Zelfs de heer Swinnen, gewezen Vlaams parlementslid voor de SP, heeft zaterdag op het SP-partijcongres verklaard dat de Franstaligen onophoudelijk hebben gesjoemeld met de leerlingencijfers. De leerlingencijfers die de Franse Gemeenschap opgeeft, wijken opvallend af van de cijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Volgens de Franse cijfers zijn er in het Franstalig onderwijs 40 000 leerlingen meer ingeschreven dan er leerplichtige jongeren zijn.

De CVP-fractie zou het op prijs stellen, mocht de eerste minister eindelijk eens willen uitleggen hoe hij de aangekondigde toegeving zal inkleden. Ik zou ook graag weten of deze dotaties inderdaad worden gekoppeld aan het bruto binnenlands product, zoals verklaard werd in de Kamer.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Die koppeling heeft altijd bestaan.

De heer Ludwig Caluwé (CVP). - Dat is niet waar.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). -Niet alleen over de herfinanciering van de Franse Gemeenschap blijft elke duidelijkheid uit. De meest recente cijfers uit het verslag-Jadot over de uitgavenstromen in de sociale zekerheid, die aantonen dat de ongelijkheid tussen Vlaanderen en Wallonië aan de uitgavenzijde toeneemt, baren de eerste minister evenmin zorgen. Ik neem aan dat een en ander bespreekbaar is.in de Costa

Wat de Costa betreft, wens ik ook de vragen te herhalen waarop de vice-eerste minister mij donderdag laatstleden geen antwoord heeft gegeven, met name de vragen over de besluitvorming bij consensus. Waarin bestaat die besluitvorming bij wijze van consensus?

De loonkosten op de arbeid worden verlaagd, maar tegelijkertijd kondigt mevrouw Onkelinx de aftandse maatregel aan om 4 miljard uit te trekken voor de verplichte aanwerving van jonge werknemers voor bedrijven met meer dan 25 werknemers.

De regering gewaagt van een `snel en efficiënt' gevoerd asielbeleid. Het arrest van de Raad van State is inmiddels reeds meer dan een week oud en de standpunten van de regering zijn nog steeds niet bekend. Niemand weet welke maatregelen de regering zal nemen en evenmin welke regularisatiecriteria ze uiteindelijk in aanmerking zal nemen. In antwoord op de vraag van collega De Schamphelaere heeft de regering vorige week gezegd dat ze de rechtsstaat wil respecteren, maar ze weigert het arrest van het Europees Hof van de Mensenrechten na te leven. Het werd nochtans tijdig medegedeeld, wat de regering ook moge verklaren.

Ik besluit. Bij de toren van Babel ontstond verwarring omdat de mensen, ook al wilden ze hetzelfde, een verschillende taal spraken. Nu ontstaat verwarring omdat de meerderheidspartijen wel formeel dezelfde taal spreken, maar in feite verschillende dingen nastreven. De regeringsverklaring mist een algemene, brede maatschappelijke visie en is het vlaggenschip van particuliere belangen, die primeren op het algemeen welzijn. De socialistische partijen, die gedurende twaalf jaar met de CVP het land hebben bestuurd, aarzelen vandaag niet om de regeringsverklaring toe te juichen, hoewel daarin wordt gesteld dat het afgelopen beleid door schandalen en achtergelaten puin gekenmerkt is. Voor hen is deelname aan de macht blijkbaar belangrijker dan zelfrespect.

De politieke omstandigheden hebben gemaakt dat de CVP in de oppositie vertoeft. Op zich is dat geen merkwaardige vaststelling; het merkwaardige is dat de CVP gedurende 41 jaar aan het bewind was. De CVP wenst een zichtbare oppositie te voeren die het politieke, democratische alternatief duidelijk maakt. Desnoods verkiezen we te verliezen voor onze eigen beginselen, dan te winnen voor de beginselen van anderen.

Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Ik dank de eerste minister namens de VLD-fractie omdat hij het nodig en nuttig achtte om de beleidsverklaring van de nieuwe regering ook in de Senaat voor te stellen. Dit is een blijk van waardering die we heel erg appreciëren. We zouden graag hebben dat hij ook in de toekomst erover zou waken dat debatten, die in de Senaat thuishoren, bij voorkeur aan de Senaat worden toegewezen. Dit zou een nog grotere blijk van waardering zijn. (Applaus.)

We moeten in de Senaat trachten te komen tot een serene bespreking, met de uitsluitende bedoeling een beter beleid uit te werken dat alle burgers van ons land ten goede komt. De VLD-fractie wil niet opnieuw een waardeoordeel vellen over het beleid van de vorige regeringen. Het is een feit dat de kiezer op 13 juni duidelijk heeft gekozen voor een koerswijziging, voor een nieuwe aanpak. Hiermee moeten we rekening houden. We moeten het waarom van deze keuze kritisch durven te onderzoeken en er voor onszelf, voor onze partijen en voor het toekomstig beleid, de nodige lessen uit trekken.

We moeten ons er allen van bewust zijn dat een nieuwe regering, een nieuw beleid, vertrekt met de erfenis van de uittredende regeringsploeg. Wat voorbij is, is voorbij. De erfenis is daar, met alle voor- en nadelen.

Er moet nu worden gewerkt. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle nieuwe uitdagingen, met alle oude problemen die nog op een oplossing wachten en met de nieuwe problemen waarmee we worden geconfronteerd. Om die reden verheugt het de VLD-fractie in de beleidsverklaring een aantal welgekomen voorstellen te vinden, die een oplossing moeten bieden voor een aantal pijnpunten die de burgers van ons land in stijgende mate ergeren en moedeloos maken.

Dit is niet allemaal nieuw. Wel wordt nu tegemoet gekomen aan de terechte verlangens van onze burgers. De bergen papierwerk en het doolhof van diensten die moeten worden doorworsteld als men een dossier in orde wil krijgen zullen verdwijnen In een geïnformatiseerde maatschappij moet ook de administratie over de nodige technologie beschikken, zodat elk dossier aan één loket snel en efficiënt kan worden afgerond.

Tevens juichen we toe dat wordt gepleit voor een bereikbare lokale politie die altijd ten dienste van de bevolking staat, preventief werkt en optreedt waar het nodig. Ook wordt gewerkt aan een gerecht dat snel tot een uitspraak komt en problemen en dossiers niet voor zich uitschuift. Het verheugt ons tevens dat werk wordt gemaakt van een betrouwbare en verantwoorde controle van alles wat onze voeding en gezondheid aangaat. Hopelijk komt er eindelijk ook een oplossing voor het ingewikkelde mobiliteitsprobleem. Dit is een wens van iedereen. Duizenden burgers ergeren zich iedere dag opnieuw omdat ze tijd en geld verliezen.

De VLD-fractie is tevreden omdat de regering maatregelen gaat nemen om de werkloosheidsvallen weg te werken. Een job zoeken en werk aanvaarden moet immers "lonend" zijn. Al te vaak levert een baan minder geld op dan een uitkering, omdat uit werken gaan supplementaire uitgaven voor vervoer, kledij enzovoort met zich meebrengt. Ik wijs in het bijzonder op de kosten van kinderopvang die het zoeken naar werk eerder ontmoedigen dan aanwakkeren. Ook de verhoging van de minimumlonen en de afkondiging van tewerkstellingsbevorderende, in plaats van tewerkstellingsbestraffende, maatregelen voor oudere werknemers, die nog heel wat te bieden hebben, verheugen ons.

De maatregel om de laagste werknemerspensioenen en in het bijzonder het minimumpensioen voor zelfstandigen te verhogen, vinden we ook positief. Het wegwerken van alle pijnpunten en discriminaties waarvan zelfstandigen al jarenlang het slachtoffer zijn, is voor de VLD een absolute prioriteit.

Uiteraard staat de VLD achter de actieve welvaartsstaat die de tewerkstelling wil verhogen, onder meer door de lasten op arbeid drastisch te verminderen. Werk hebben en werk behouden, is immers de hefboom tot meer welvaart en meer welzijn, tot een betere en grotere betrokkenheid in onze maatschappij en tot een grotere responsabilisering. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld is de criminaliteit gedaald na een aanzienlijke toename van het aantal jobs.

We juichen ook de maatregelen toe die worden genomen met betrekking tot de tewerkstelling van jonge werknemers en pas afgestudeerden. Die maatregelen moeten voor de bedrijven evenwel draaglijk zijn en kunnen dan ook alleen worden toegepast volgens de draagkracht van de bedrijven. Lineaire maatregelen achten we uit den boze. De beste waarborg tegen sociale uitsluiting, en dus voor sociale bescherming, is inkomen uit arbeid.

Reeds jaren pleiten we ervoor dat inspanningen worden beloond. Het stemt ons dan ook tevreden dat een einde zal worden gemaakt aan de fiscale afstraffing van de jongste jaren waarbij elke hardwerkende burger fiscaal werd gestraft en dat een aanvang wordt gemaakt van de belastinghervorming. We hopen dat deze trend zich zal verder zetten, want hoe minder arbeid belast wordt, hoe meer mensen tot de arbeidsmarkt zullen toetreden. Fiscale maatregelen zijn werkelijk arbeidsvernietigend.

Ook de verlaging van de BTW van 21% tot 6% voor arbeidsintensieve diensten stemt ons tevreden, evenals de maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen, die de grootste troefkaart van ons land zijn. Al deze maatregelen beantwoorden aan de reële noden.

België is geen eiland. Onze ligging tussen Oost en West, in het hart van Europa, is een buitengewone troef die we optimaal moeten benutten door het voeren van een dynamisch buitenlands beleid. Onze ligging heeft echter ook minder positieve gevolgen. Ons land is immers een aantrekkingspool en de ideale operatiebasis voor internationale misdadige organisaties.

Daarom juichen we maatregelen voor een verhoogde inzet en een strijd met de meest moderne middelen toe. We vragen de regering zo snel mogelijk op te treden. De meerkost die deze maatregelen zullen veroorzaken ingevolge de inzet van meer en beter opgeleid personeel en meer middelen, zal een terugverdieneffect hebben als de criminaliteit hierdoor wordt verminderd. Vergeten we niet dat criminaliteit een zware financiële weerslag heeft.

De VLD fractie staat volmondig achter het asielbeleid van de regering. Asielzoekers, die beantwoorden aan de bepalingen van de Conventie van Genève, moeten snel asiel krijgen. Daarentegen moet worden opgetreden tegen de gelukzoekers, al kunnen we hen wel begrijpen. Het is echter aangewezen ervoor te zorgen dat de levensomstandigheden van deze mensen in hun land van herkomst verbeteren: meer werk, betere woongelegenheid en betere gezondheidszorg. België beschikt daartoe over de nodige drukkingsmiddelen. Binnen het budget van Ontwikkelingssamenwerking en met supplementaire steun kunnen in dit verband maatregelen worden genomen.

Alleszins moet de mensenhandel worden bestreden. De gelukzoekers en de asielzoekers zijn immers meestal het slachtoffer van filières. We staan achter de maatregelen in verband met de regularisatie, maar willen dat elk dossier individueel wordt behandeld en dat dit zo spoedig mogelijk en voor iedereen op dezelfde manier gebeurt. Reeds twaalf jaar wachten we op een behoorlijk asiel- en regularisatiebeleid. Zelfs indien het nu een jaar duurt vooraleer zo'n beleid uitgewerkt is, kunnen we spreken van een snel en efficiënt optreden.

Uiteraard zijn we ook voorstander van de organisatie van de intergouvernementele conferentie. Sta me toe in dit verband te verwijzen naar een oud Chinees gezegde: als men een probleem opsplitst in talrijke kleine deelproblemen en die een voor een oplost, zal men vaststellen dat het grote probleem mee verdwenen is.

Mijnheer de eerste minister, wij wensen u succes met uw regering. We zullen waakzaam toekijken en u steunen. We zullen bovendien voorstellen doen en onze mening terzake duidelijk kenbaar maken. In elk geval hopen we dat deze regering, die echt vernieuwend is, ons land en onze burgers van vele pijnpunten zal verlossen. We willen positief en opbouwend samenwerken om te komen tot een betere maatschappij waarin iedereen zich goed voelt.

M. Philippe Mahoux (PS). - Si j'ai l'occasion d'intervenir aujourd'hui, c'est parce que vous avez accepté de faire, contrairement à votre prédécesseur, une déclaration devant le Sénat, ce dont nous vous savons gré.

Bien sûr, si l'information et le débat trouvent place dans nos deux assemblées, celles-ci n'en conservent pas moins leurs spécificités. Nous souhaitons que le Sénat assume son rôle dans les grands problèmes de société. En particulier, il devra le faire sur des questions que l'accord de gouvernement réserve expressément à l'initiative parlementaire : je veux dire les questions éthiques. J'y reviendrai en fin d'intervention.

Monsieur Vandenberghe, en politique comme dans la vie, nous ne connaissons jamais de parfaite allégresse. Il en va de même quand on siège dans un gouvernement de coalition. Mais deux principes me paraissent importants. Premièrement, il importe de retrouver dans un programme de gouvernement la partie essentielle qui a été présentée aux électeurs et, deuxièmement, la loyauté par rapport à ce gouvernement.

Je relèverai d'abord les points de la déclaration du gouvernement qui satisfont particulièrement les membres du groupe socialiste.

Premièrement, le volet social de votre déclaration, au travers de laquelle nous retrouvons nos priorités: lutte contre le chômage, consolidation du système de sécurité sociale, justice sociale pour toutes et pour tous, particulièrement pour ceux qui sont les plus exposés.

Le gouvernement s'engage de manière volontariste dans la lutte pour l'emploi. Il le fait sur plusieurs fronts.

Le premier, c'est l'accès au marché du travail des jeunes diplômés. C'est essentiel. Nous devons éviter à tout prix qu'un jeune connaisse la stigmatisation du chômage de longue durée avant même d'avoir eu l'occasion de travailler.

Il y a un côté pathétique, presque indigne, de voir la société incapable de répondre à la disponibilité des jeunes au sortir des études. Comment demander aux jeunes un engagement citoyen s'ils sont exclus du marché de l'emploi ?

Une évaluation commune du Conseil central de l'Economie et du Conseil national du Travail note que, depuis 1988, « c'est surtout le chômage des jeunes qui est problématique en Belgique, tant par rapport aux autres catégories d'âge que par rapport à la moyenne des partenaires commerciaux ».

Nous saluons donc le plan d'envergure mis en chantier par la vice-première ministre et ministre de l'Emploi et du Travail, Laurette Onkelinx, qui prévoit d'offrir un emploi ou une formation à tous les jeunes de dix-huit à vingt-cinq ans dans les six mois de leur sortie de l'école.

Toutes les entreprises publiques ou privées seront amenées à embaucher un jeune supplémentaire par tranche de vingt-cinq travailleurs ; les réductions de cotisations sociales seront directement liées à l'embauche des jeunes.

Cette liaison obligatoire des réductions de charge avec l'embauche provoque des cris d'orfraie dans certains milieux patronaux. Ce n'est plus admissible. Sur 100.000 jeunes qui arrivent chaque année sur le marché du travail, 26.000 sont encore au chômage un an après, surtout les moins qualifiés.

La croissance économique depuis 1998 n'a pas profité suffisamment aux jeunes, c'est clair. L'incitation n'a pas suffi. Il est donc légitime que le gouvernement ait recours à des mesures obligatoires.

Nous approuvons la baisse du coût du travail si elle mène à plus d'emploi. Mais nous avons constaté qu'il n'y avait pas corrélation - en tout cas automatique - entre baisse des charges sociales et diminution du chômage. Nous serons donc très attentifs, à cet égard, à l'évaluation annoncée par la déclaration gouvernementale.

Dois-je souligner le soutien appuyé que nous apportons aux mesures complémentaires sur le Maribel social?

Si travail il y a, il doit être rémunéré justement, dans le cadre d'un vrai contrat de travail. Le groupe socialiste se félicite de l'augmentation des salaires les plus bas qui interviendra par des mesures fiscales ou des réductions de cotisations.

Cette mesure contribue aussi à la lutte contre les pièges à l'emploi. Nous prenons acte avec satisfaction des mesures concrètes annoncées par le gouvernement.

Moderniser la sécurité sociale pour la consolider est notre préoccupation.

Pour nous, consolider la sécu, c'est d'abord en assurer l'équilibre financier. Vous comprendrez que nous sommes attachés à la compensation, pour la sécurité sociale, des réductions de cotisations.

Nous nous réjouissons bien sûr de la revalorisation des pensions les plus modestes, que ce soit pour les travailleurs indépendants ou les travailleurs salariés, et de l'augmentation similaire du revenu garanti pour personnes âgées. Nous serons particulièrement attentifs aux mesures spécifiques prises par le gouvernement en faveur des personnes handicapées.

En ce qui concerne les soins de santé, je me réjouis du passage de la norme de croissance d'1,5 à 2,5%.

Il s'agissait, monsieur le premier ministre, d'une mesure indispensable face à l'augmentation des besoins de la population.

Vous nous savez très attachés au principe que chaque citoyen, chaque homme, chaque femme et chaque enfant de ce pay ait accès aux soins de santé, quels que soient sa situation sociale, son origine ou son niveau de fortune. Les économies projetées de 7,5 milliards ne peuvent avoir de répercussion sur les patients. J'entends qu'un effort particulier soit demandé à l'industrie pharmaceutique et que soit favorisée l'utilisation des médicaments génériques. Cette mesure ne sera possible que si l'on avance dans la problématique de la liberté de substitution en matière de médicaments.

Chaque franc dépensé dans le secteur des soins de santé, comme en sécurité sociale d'ailleurs, doit l'être exclusivement en fonction de l'objectif poursuivi. Pour ce qui est de la santé, le taux de croissance des dépenses en soins de santé doit faire l'objet d'une évaluation régulière et éventuellement d'une adaptation à la hausse. Evaluer les besoins, y adapter les moyens, c'est cela la solidarité responsable.

Je me réjouis de la prise de conscience par le gouvernement du caractère particulier des maladies chroniques génératrices de dépenses régulières pour le patient. J'attire votre attention sur la charge que représente souvent pour ce patient certaines factures d'hospitalisation due à la non-intégration dans l'assurance obligatoire de dépenses inévitables; je pense de manière particulière à toutes les prothèses ou au matériel de viscéro-synthèse.

Nous approuvons enfin la volonté affichée par le gouvernement de lutter contre le travail au noir qui déséquilibre la sécurité sociale, insécurise le travailleur et enrichit des filières criminelles.

Ce qui nous intéresse au plus haut degré dans les corrections en matière fiscale, c'est leurs répercussions sur les revenus les plus faibles et sur l'emploi.

Nous approuvons la baisse à 6% du taux de TVA dans des secteurs à haut coefficient de travail. Plus particulièrement, la réduction des taux de TVA sur les travaux de rénovation des bâtiments vieux de plus de cinq ans peut avoir également un effet positif sur l'emploi. Il nous semble cependant qu'à moyen terme, il serait important de cibler davantage les effets d'une politique fiscale de ce genre, dans le cadre d'une politique de la ville.

Mais nous rappelons nos priorités : l'impôt est un moyen de rééquilibrage et de redistribution des ressources dans une société solidaire. Les années de crise ont nécessité des efforts auxquels ont contribué aussi les plus faibles. Si les marges budgétaires permettent une réduction plus large de la fiscalité, celle-ci doit être tournée en priorité vers les revenus les plus bas.

Nous saluons donc la suppression progressive de la cotisation complémentaire de crise et de la cotisation de solidarité.

Nous approuvons aussi la réindexation des barèmes fiscaux, mais nous serons attentifs à ce que fiscalité, équité et solidarité soient conjuguées.

En ce qui concerne la politique extérieure, je relève dans votre déclaration la volonté de prendre en compte la prévention et la maîtrise des conflits, le respect des Droits de l'homme et la coopération internationale. Je me réjouis, vous le comprendrez, de l'augmentation du budget de la coopération. Pour nous, il s'agit d'un premier effort, certes modeste ; il doit se poursuivre tout au long de la législature.

Je relève la volonté de votre gouvernement de mener une politique active en Afrique centrale. J'insiste sur la nécessité, là aussi, d'intégrer dans cette politique l'exigence d'une démocratisation. Il n'y a pas de développement sans démocratie. Il n'y a pas de démocratie sans développement.

C'est en cela aussi que le millenium round qui s'ouvre est important.

À cet égard, que de chemin parcouru, à tout le moins dans la forme, depuis le défunt accord multilatéral sur l'investissement négocié presqu'en catimini. Nous voulons que la nécessaire réglementation du commerce mondial intègre le respect des normes internationales en matière de Droits de l'homme, de droits sociaux et relatifs à l'environnement, prenant en compte les règles de l'OIT, les conclusions des conférences de Rio et de Kyoto. Je mesure la difficulté d'élaborer une politique commune européenne à cet égard, y compris en ce qui concerne l'exception culturelle, mais nous souhaitons que le gouvernement pèse de tout son poids dans ce dossier.

Seattle n'est qu'un premier pas, il est important que l'information et la discussion se poursuivent au Parlement pendant toute la durée des négociations.

Ce n'est pas à vous, monsieur le premier ministre, que je dois rappeler combien, dans le domaine de la politique étrangère, cette concertation entre le gouvernement et le Parlement est importante, particulièrement dans les périodes de crise et, de manière plus spécifique, lorsque des troupes belges sont engagées dans des missions à l'étranger.

L'investissement dans la coopération au développement est lié à la problématique des migrations.

La commission de l'Intérieur du Sénat a entamé la discussion sur la politique des réfugiés.

Nous soutenons une politique d'asile humaine et responsable.

Le ministre doit pouvoir exiger de la part de l'administration un comportement démocratique et respectueux des personnes dans la procédure de régularisation, que nous souhaitons la plus large possible.

J'attire votre attention sur le problème de l'aide aux demandeurs d'asile en termes de charge pour les pouvoirs locaux. Il ne faudrait pas qu'une politique fédérale entraîne au niveau des CPAS des charges de travail et des charges budgétaires telles qu'elles rendent impossible l'application de ces politiques, nonobstant la volonté des CPAS et des pouvoirs locaux d'y contribuer.

Monsieur le premier ministre, je n'ai pas trouvé dans votre déclaration, de passage sur l'acquisition de la nationalité, sans doute parce que le gouvernement l'évoque - avec difficulté, semble-t-il - en ce moment. Mon groupe est très attentif à ce problème. Nous voulons faciliter l'acquisition de la nationalité en reléguant définitivement aux oubliettes ces interrogatoires inquisitoriaux sur les comportements ou les habitudes des candidats à la nationalité... C'est un pan essentiel d'une politique d'intégration.

J'en arrive à ma conclusion. En ce qui concerne la réforme de la justice et des services de police, nous avons contribué à des modifications essentielles. Nous voulons bien entendu poursuivre ce travail. À ce propos, nous serons particulièrement attentifs aux projets relatifs à la procédure pénale accélérée et à la protection des mineurs, que nous nous proposons d'examiner avec circonspection.

Je vous avais dit, que je reviendrais sur les problèmes éthiques. Je le fais en terminant. Notre groupe est particulièrement sensible à la problématique de l'euthanasie, de la recherche sur l'embryon et à tout ce qui concerne la bioéthique. Nous avons la volonté que chacun dans sa vie privée puisse obtenir les conditions de son épanouissement, sans discrimination liée à la race, au sexe, à la religion, à l'orientation sexuelle. Il me plaît de souligner le renvoi de ces problèmes vers le parlement. Le Sénat relève ce défi, avec la volonté d'aboutir dans un délai rapproché. Cela n'exclut pas, bien entendu, le recul nécessaire, mais cela implique aussi la volonté rapide d'aboutir : c'est celle que nous avons.

Vous avez exprimé, monsieur le premier ministre, vos ambitions quant à l'entrée de notre pays dans le XXIe siècle. Nous partageons l'ambition de votre gouvernement, en ce qu'elle rencontre la foi dans le progrès, dans une société plus juste et plus solidaire.

M. Philippe Monfils (PRL-FDF-MCC). - Nous sommes toujours sensibles à la présence du chef du gouvernement dans notre assemblée et nous espérons revoir le premier ministre lors des débats de politique générale.

Dans sa déclaration d'investiture de juillet dernier, le gouvernement s'engageait à respecter certaines lignes de force considérées comme essentielles pour permettre à notre pays d'aborder le 21ième siècle de manière ambitieuse. J'en relève deux. Les moyens financiers attribués au système de sécurité sociale restent garantis, compte tenu des nouveaux besoins de la société, et ensuite, la pression fiscale et parafiscale, en général, et la pression sur le travail, en particulier, qui sont trop élevées, doivent être abaissées progressivement.

Trois mois plus tard, la déclaration de politique fédérale de ce 12 octobre révèle que des avancées concrètes se sont déjà manifestées dans le cadre de ces deux lignes de force.

Dans le domaine de la fiscalité et de la parafiscalité, dès l'année prochaine, les taux de prélèvement qui avaient atteint en Belgique un seuil intolérable seront revus à la baisse. Pour la première fois depuis de nombreuses années, la fiscalité va, pour le contribuable belge, pouvoir s'accommoder d'un signe moins. Cette embellie fiscale, que le nouveau gouvernement considère comme une priorité après de longues années d'austérité imposée au nom de l'orthodoxie budgétaire, le contribuable pourra en bénéficier sur les revenus de cette année même, puisque le seul rétablissement de l'indexation des barèmes fiscaux équivaut à une réduction d'impôt d'environ 8 milliards sur ces revenus.

La mise en place immédiate d'un système de suppression de l'impôt complémentaire de crise et de la cotisation de solidarité ainsi que la diminution substantielle du taux de TVA sur un certain nombre de services à haute intensité de main-d'oeuvre - mon collègue Mahoux en a parlé - gonflent ce ballon d'oxygène fiscal dont la population avait bien besoin en attendant, en cours de législature, d'autres mesures de réduction fiscale.

Il ne s'agit pas là d'un chèque en blanc. Le gouvernement a en effet fait preuve de prévisions fort prudentes du budget en termes de croissance, puisqu'il n'a retenu qu'un taux d'accroissement de 2,5% là où certains instituts prévisionnistes allaient jusqu'à parler de 3,6% d'accroissement.

Il était urgent, dans ce pays, de rompre avec la logique de l'impôt qui a trop longtemps tenu lieu de ligne politique directrice. Pendant des années, nous n'avons cessé, nous, libéraux, de réclamer une convergence de la pression fiscale par rapport à la moyenne européenne dont nous étions fort éloignés. Ce mouvement vient d'être actionné par la nouvelle majorité gouvernementale et les libéraux veilleront à ce que cette convergence, qui doit essentiellement bénéficier aux revenus du travail, se poursuive pendant toute la législature.

C'est la même volonté politique qui a présidé à une réduction substantielle des charges patronales qui grevaient le coût du travail au détriment de la compétitivité de nos entreprises. Les 24 milliards de réduction complémentaire que leur accorde le gouvernement dès le 1er avril 2000, réduction de l'ordre de 32.000 francs en moyenne par travailleur, devraient permettre de développer l'activité économique. Mais comme M. Mahoux, j'insiste, il ne s'agit pas là d'un cadeau aux entreprises. Celles-ci en effet n'auront pas d'excuses s'il apparaissait que, en contrepartie, elles ne jouent pas correctement le jeu de l'emploi et de l'embauche.

Enfin, comme nous le souhaitions, les départements d'autorité ont fait l'objet d'un refinancement.

L'espoir n'est pas réservé seulement à ceux qui travaillent ou qui entreprennent. La croissance ne peut oublier les plus démunis. Je note à cet égard, entre autres éléments positifs, que près de 2 milliards seront consacrés à une amélioration des salaires les plus bas, tandis que le budget des petites pensions des salariés et des indépendants sera augmenté de plus de 2,5 milliards. C'était une promesse qui avait été faite depuis longtemps par les libéraux et je me réjouis de voir qu'elle est concrétisée.

En ce qui concerne la politique du gouvernement, nous pouvons donc marquer une large satisfaction.

J'en viens maintenant à quelques considérations sur les résultats du Sommet européen de Tampere, événement d'actualité.

On peut certes se réjouir du fait que ce qu'on appelle le troisième pilier, c'est-à-dire la politique intérieure et de sécurité commune, ait fait l'objet d'un débat de la part des Quinze.

Pour l'instant, malheureusement, il ne s'agit dans la plupart des cas que de la réaffirmation des dispositions pourtant bien timides qui se trouvaient dans le Traité d'Amsterdam. C'est l'article 73k de ce traité, d'ailleurs, qui ouvrait la possibilité de prendre dans les cinq ans des mesures relatives aux normes minimales régissant l'accueil des demandeurs d'asile, les conditions que doivent remplir les ressortissants des pays tiers, la procédure d'octroi ou de retrait du statut de réfugié, les mesures relatives aux réfugiés, aux personnes déplacées, etc.

Dans l'état actuel des délibérations des Quinze, je ne vois pas d'éléments particuliers de concrétisation qui dépasseraient la volonté exprimée par le Traité d'Amsterdam. Mais enfin, c'est déjà un élément positif de décider d'actions concrètes à construire dans le cadre du troisième pilier.

Au-delà des problèmes d'asile et d'immigration, je ferai la même remarque concernant les petits pas faits par les Quinze pour développer un espace européen commun de sécurité et de justice. On y verra là, une fois de plus, la réaffirmation de principes qui jusqu'ici n'ont pas été concrétisés. J'avais dressé il y a moins d'un an, en tant que parlementaire européen, un panorama décrivant les réalisations concrètes de l'Union européenne dans ce secteur et j'avais constaté que toute une série de projets de convention extrêmement bien rédigés n'avaient pas été adoptés par les États membres. C'était notamment le cas de l'entraide judiciaire mutuelle en matière pénale, des conventions d'extradition, des actions communes relatives aux bonnes pratiques d'entraide judiciaire, de la création d'un réseau judiciaire européen, de la mise en _uvre de l'action commune de 1997 concernant un plan international de lutte contre la criminalité organisée. Même Europol, qui avait fait l'objet d'une installation en fanfare le 31 décembre 1998, n'était dotée que de compétences de coordination de renseignement. Là encore, le Traité d'Amsterdam permettait d'octroyer à Europol une capacité opérationnelle mais pour l'instant, ce n'est pas le cas. J'ai noté que l'on reprend le dossier et que, peut être, des décisions concrètes interviendraient à l'avenir.

Bref, jusqu'à présent, objectivement, le Sommet de Tampere n'a fait que reprendre des déclarations d'intentions fort positives, mais j'attends qu'elles soient réalisées.

La satisfaction, par contre, est beaucoup plus mitigée en ce qui concerne cette fuite en avant de l'élargissement de l'Union européenne. Ce n'est plus six pays qui seront appelés à négocier mais bien douze.

Même s'il ne manquerait plus que ça -les critères de Copenhague sont toujours brandis par les États de l'actuelle Union- on ne peut s'empêcher de penser que cette ouverture désordonnée tient plus d'une vision politique imposée par les grands pays, surtout l'Allemagne, pour des raisons évidentes, que d'une analyse approfondie des capacités de ces pays à s'intégrer dans l'Union européenne. Par ailleurs, il faudra bien un jour s'interroger sur cette Union européenne qui s'élargit de plus en plus à l'Est, alors que le Sud ne fait pas l'objet des préoccupations des Quinze; je pense notamment au pays du Maghreb et à Israël. Ce débat beaucoup plus approfondi devra avoir lieu, un jour ou l'autre et je l'espère, au Sénat. Et ce qui est inquiétant, c'est que les négociations avancent avec les pays alors que rien n'est décidé concernant la future structure de l'Union européenne. Jusqu'ici, le fonctionnement de l'Union européenne est toujours celui qui a été prévu à l'origine pour 6 ou 12 pays. A 27, la structure actuelle rend l'Europe complètement ingérable. Il faudra quand même bien poser le problème un jour de savoir comment on va envisager ce type d'Europe. On n'en sortira pas si on n'envisage pas la possibilité de créer - je sais qu'on n'aime pas le mot mais il faut quand même bien le dire ! - une Europe à deux vitesses, c'est-à-dire un socle d'actions à mener en commun à 27 et pour ceux qui veulent aller plus vite et plus loin, la possibilité de ce qu'on appelle une coopération renforcée. Encore faut-il que les traités soient modifiés. En effet, le système de coopération renforcée actuel est pratiquement inapplicable dans la mesure où un seul État peut évidemment bloquer cette demande de coopération. Si demain l'Estonie décide, dans le cadre actuel du traité, qu'elle refuse toute possibilité de coopération renforcée entre l'Allemagne, la France, la Grande-Bretagne ou la Belgique, aucune action ne pourra être développée. Si on ne détermine pas une structure européenne adéquate avant l'élargissement à tous ces pays, c'est à terme la transformation de l'Union européenne en une simple association de libre échange, ce qui serait un recul de l'Union européenne.

J'en viens enfin à ce que j'estime être une faute des dirigeants européens, à savoir la proposition faite à la Turquie d'entrer à moyen terme dans un processus de prénégociation avec l'Union européenne.

Je sais bien que la morale internationale est particulièrement élastique. Mais tout de même, il faut rappeler qu'indépendamment des problèmes graves de droits de l'homme qui se posent en Turquie, notamment en ce qui concerne la minorité kurde, ce pays occupe militairement la moitié de Chypre. La Turquie est condamnée depuis des années par l'ONU pour cette invasion. Elle a toujours refusé toute négociation sur le sort de Chypre. Alors que depuis des années, des solutions existent visant à organiser Chypre sur une base bizonale et bicommunautaire, le dirigeant turc du Nord, M. Denktash, refuse tout début de négociation à cet égard. Et pendant que l'Europe des Quinze joue l'hymne européen devant des Turcs ravis, les enfants de Chypriotes otages au nord de Chypre ne peuvent pas être élevés dans leur langue ; aucun Chypriote grec enclavé ne peut exercer d'activités économiques dans le Nord et lorsqu'un enfant rejoint le Sud pour rencontrer des amis ou des parents, il ne peut pas rentrer dans sa maison d'origine. Je trouverais scandaleux, monsieur le premier ministre, que Chypre soit sacrifiée sur l'autel de la realpolitique menée par les Quinze à l'égard de la Turquie. Ce serait évidemment un signe désastreux donné à la Communauté internationale. Comment voulez-vous, après cela, que l'Union europénne puisse encore intervenir pour pacifier des conflits extérieurs alors qu'elle ne serait pas capable de s'occuper de ce qui se passe à l'intérieur de ses frontières en s'aplatissant littéralement devant l'attitude hautaine et intransigeante de la Turquie ?

Bien entendu, la Belgique n'a qu'un rôle très faible à jouer dans le concert des États européens et notamment par rapport à la politique des grands pays. Nous le savons, mais je tenais néanmoins à vous communiquer un certain nombre de réflexions sans doute un peu critiques mais que j'estime positives et qui doivent, me semble-t-il, occuper les débats dans les prochaines semaines et les prochains mois. Je crois profondément au destin de l'Europe mais il se développera non pas sur du bricolage entre États mais bien par la mise au point de véritables projets politiques.

Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Deux remarques pour commencer. Tout d'abord, monsieur le premier ministre, je tiens à vous remercier de votre courtoisie envers le Sénat. Le fait d'être venu présenter votre déclaration de politique fédérale est une marque de respect envers notre institution, dont vous êtes d'ailleurs issu. Nous étions le seul groupe à le demander au mois de juillet, puisque vous faisiez de la communication votre cheval de bataille. Je viens d'entendre que mes collègues présidents de groupe n'en sont pas trop mécontents.

Certes, nous ne sommes pas habilités constitutionnellement pour vous donner un satisfecit, vous accorder ou refuser la confiance. Nous avons pour mission principale au Sénat de contrôler votre politique par l'_uvre législative que nous sommes appelés à faire, tantôt en examinant les projets du gouvernement, tantôt en exerçant notre droit d'évocation, tantôt en proposant des lois pour combler les silences du gouvernement. Notre rôle est aussi de veiller à ce que vous répondiez à des politiques que nous voulons voir développées pour notre société, après avoir joué notre rôle important de chambre de réflexion.

Deuxième remarque, au moment où vous avez lancé un appel à une union, au-delà des frontières de la majorité et de l'opposition, pour que le "renouveau démocratique" que vous prônez avec beaucoup d'emphase prenne sa signification, il faudrait aussi veiller à ce que l'opposition ait le temps et les moyens de s'exprimer. Je voudrais que vous y veilliez de manière à la fois générale et ponctuelle.

Après ces remarques, venons-en aux grands axes de réflexion que sous-tend pour nous la déclaration gouvernementale, puisque le temps nous est compté. Cela me permet de jeter les jalons de ce que sera l'opposition du groupe PSC du Sénat. Cette opposition sera courtoise, constructive. Elle visera le long terme mais ne laissera rien passer en matière d'erreurs de parcours.

Pour en revenir à la déclaration gouvernementale, de façon générale, il est clair que votre défi sera d'améliorer effectivement la qualité de la dépense et de l'action publique. Il s'agit non seulement d'affecter adéquatement les marges budgétaires qui se dégagent, mais aussi de veiller à ce que ces moyens supplémentaires se traduisent par une amélioration effective du service au public.

Vous promettez, monsieur le premier ministre, un paradis chargé de cadeaux : le train deviendra gratuit pour beaucoup, Internet également, nous ne payerons bientôt plus d'impôts, les charges sociales vont diminuer drastiquement. Bientôt notre pays, la Belgique, deviendra un petit Lichtenstein, un nouveau Monaco.

Êtes-vous certainde pouvoir tenir l'ensemble de vos promesses ? Êtes-vous certain que vos divers cadeaux font bien partie d'un ensemble intégré et ne constituent pas des actions ponctuelles ? Combien de fois n'avez-vous par reproché ce fait au gouvernement précédent ? Bien que votre gouvernement se soit attaché à vouloir nous démontrer que ses actions s'intégreraient dans une politique budgétaire prudente, orthodoxe et audacieuse - mener une politique à la fois prudente et audacieuse, étymologiquement, c'est difficile - il faut souligner qu'en agissant de la sorte, vous ne suivez absolument pas les avis du Conseil supérieur des Finances en matière de réduction du déficit public ce qui, compte tenu de l'explosion démographique prévue et du vieillissement incontestable de notre société, s'avère extrêmement dangereux et inquiète mon groupe.

Si l'on se penche sur l'aspect social de la déclaration gouvernementale, nous ne pouvons que souligner l'aspect positif de certaines des mesures proposées, même si le flou qui les entoure nous pose problème.

Parmi les mesures qui nous paraissent intéressantes, citons l'emploi des jeunes, le relèvement des pensions modestes des indépendants, une mise en question de la fin de carrière des travailleurs âgés.

Mais tous ces thèmes, épinglés séparément par le gouvernement, ne relèvent-ils pas tous d'une même idée : quelle place voulons-nous laisser à chaque être humain dans notre société et dans notre sécurité sociale ?

Le Sénat s'est déjà penché sur ces questions lors de la précédente législature, lorsqu'il a débattu longuement de l'exclusion sociale et a amorcé la discussion sur les droits dérivés et les droits directs.

Il nous semble que le Sénat a le devoir, comme nos précurseurs en 1945, de réfléchir à une sécurité sociale ouverte à tous, où chacun aurait une place contributive et une place de bénéficiaire.

Notre rôle à nous, sénateurs, n'est-il pas de réconcilier l'intérêt individuel de chaque citoyen et l'intérêt de la collectivité ? Nous nous devons de réinventer une sécurité sociale juste, humaine, qui ne repose plus sur des principes propres à une société seulement industrielle, mais qui réinvente des concepts fondés sur notre vie sociale actuelle. Telle est, à notre sens, la mission que le Sénat doit s'assigner et nous sommes partants pour ce débat. Mais votre déclaration n'en parle que peu, beaucoup trop peu. Je suis là aussi pour voir les lacunes.

En matière de politique d'asile, monsieur le ministre, faites mieux, beaucoup mieux s'il vous plaît. Ce qui s'est passé, malgré le discours du ministre de l'Intérieur, chargé d'humanité et d'excuses, mais aussi de beaucoup de reproches envers son administration et l'Office des étrangers, m'a profondément choquée, comme beaucoup d'autres personnes. Négliger l'avis de la Cour européenne des droits de l'homme, se faire casser par le Conseil d'État, se faire rappeler à l'humanité et à la dignité par des sages qui ont connu, eux, la déportation, cela nous a fait mal. Je n'ajouterai rien d'autre et j'espère que vous arriverez à rectifier le tir.

En justice, nous disons oui à la poursuite d'Octopus. Mais nous ne vous suivons pas dans votre empressement pour les procédures accélérées en matière de flagrants délits. Consultez les magistrats, consultez les avocats, mais n'agissez pas dans la précipitation. Avant de créer de nouvelles institutions, ne vaut-il pas mieux faire fonctionner de façon optimale celles qui existent déjà et nommer là où il faut les gens qui conviennent ?

Sur le plan de la politique extérieure, et Dieu sait si vous vous en êtes occupé sous le gouvernement précédent, le gouvernement actuel annonce une réduction de la participation de la Belgique à des opérations humanitaires à l'étranger. Je vous rappelle que vous étiez président au Sénat du groupe chargé des missions de paix à l'étranger. Vous précisez bien, dans votre aperçu des dépenses primaires du pouvoir fédéral pour l'année 2000, que si nécessaire, les opérations humanitaires à l'extérieur seront réduites. Sans doute pour avoir une politique extérieure dynamique... Sans doute pour utiliser à plein l'expérience que nos soldats ont acquise, au risque de leur vie, aux quatre coins de la planète... Je ne comprends pas. Pour rappel, le programme de mon parti demandait au contraire que le montant fixe prévu annuellement dans le budget pour les opérations extérieures soit augmenté afin que celles-ci puissent être exécutées avec un risque minimum pour le personnel militaire engagé sur le terrain. Je peux vous promettre que nous serons scrupuleusement vigilants à la mission, à l'encadrement et à l'équipement de nos troupes lors de telles opérations.

En conclusion et pour concrétiser votre demande d'action positive de la part des hommes et femmes politiques, je tiens à vous dire que le PSC est partant pour la création d'une commission sur le renouvellement politique en prolongement des « Assises de la démocratie » qu'avait initiées Raymond Langendries, président de la Chambre, et qui ont abouti à l'adoption de seize lois.

Nous sommes également partants pour la mise en place d'une commission de déontologie. Maintenant que M. Di Rupo ne fait plus partie de votre équipe, votre gouvernement est peut-être favorable à une remise en question des cumuls de mandats de premier plan.

Monsieur le premier ministre, malgré la courtoisie dont vous avez fait preuve vis-à-vis de notre assemblée, je me dois de vous inviter néanmoins au réalisme et à la prudence. Au réalisme, car ce qui était considéré jadis comme cadeau pré-électoral par l'ancienne opposition est devenu votre nouvelle politique. C'est un hommage très clair au gouvernement précédent, gouvernement qui vous a ouvert des marges de manoeuvre budgétaire intéressantes, mais attention à la fable de La Fontaine « La cigale et la fourmi ».

À la prudence également. Vous avez un don pour la communication. Vos intentions sont bonnes ou moins bonnes selon les cas, mais les actes devront suivre. Nous y serons particulièrement attentifs et nous veillerons à vous le rappeler. Sinon, je me permettrai également en toute courtoisie de vous offrir le compact-disc de Dalida qui comporte cette ancienne chanson « Paroles, paroles ». Cela sera mon cadeau et je vous assure que, moi, je tiens en général mes promesses. Tâchez, monsieur le premier ministre, de ne pas être un bluffing man.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Onder druk van een hysterische PSC zijn de afspraken die in het bureau zijn gemaakt, niet nagekomen. Ik hoop dat de voorzitter mij in ruil daarvoor enkele minuten extra spreektijd zal toestaan. Dit incident toont alvast aan waar de Vlamingen tijdens deze legislatuur aan toe zijn.

Sta me toe de eerste minister te feliciteren. Hij verving de inspiratieloze en bijna domme anglofiele benaming State of the Union door "federale beleidsverklaring". Tot zover de felicitaties. Buiten de titel valt er in deze veredelde nieuwjaarsbrief trouwens weinig te rapen. Gelukkig zijn er nog de mediamomenten van de eerste minister, waaruit tenminste enkele achterliggende bedoelingen blijken.

Zo is er bijvoorbeeld de Interparlementaire en Intergouvernementele Conferentie zonder beginselvaste nationalisten. Het betreft een alibivergadering om de Vlamingen het geschenk van 2,4 miljard aan het Franstalig onderwijs te doen slikken. Zonder enige tegenprestatie zijn die 2,4 miljard nu al weggegeven op basis van sjoemelcijfers over kinderen tussen 6 en 18 jaar. Wie denkt dat het Franstalig onderwijsdepartement zelfs maar overweegt om met deze Vlaamse centen het wettelijk verplichte Nederlandstalig onderwijs in de faciliteitengemeenten te betalen, is er aan voor zijn moeite. De wet is er blijkbaar enkel voor Vlamingen. Uit de verklaringen van covoorzitter Vankrunkelsven vorige donderdag in de Senaat, blijkt alvast dat hij geen enkel tegengewicht vormt voor zijn tegenhanger, een zwaargewicht en zeg maar een Gauleiter uit de sterkste Waalse partij. De Vlaamse covoorzitter heeft hier gedemonstreerd dat hij de uitstraling heeft van een gedoofde gaslantaarn. In Antwerpen heet dat "een pispaal ". Met zo iemand moeten wij naar de Interparlementaire en Intergouvernementele Conferentie trekken en dan nog hopen dat we gelijk krijgen ook. De kronkelweg van geleidelijke Vlaamse ontvoogding , die ik af en toe wel kon begrijpen, is nu vervangen door een snelweg naar persoonlijke schijnmacht. Of moet ik zeggen dat de kronkelweg vervangen is door een kronkelpad, waarbij ik enkel kan betreuren dat de CVP zich, als excuuspartij, bij het spektakel laat betrekken.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dat zult u nog wel zien !

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Inzake de asielproblematiek is het onevenwicht nog duidelijker, niet tussen de politieke actoren, maar wel tussen de regulariseringen en de uitwijzingen. Sinds 1989 ontvingen van de 175.000 aanvragers ongeveer 160.000 onterechte asielzoekers een zogenaamd « bevel tot het verlaten van het grondgebied », zeg maar een bevel tot het onderduiken in de illegaliteit. Het is uiteraard onmogelijk dit gekende cijfer aan te vullen met het uiteraard ongekende cijfer van de helemaal niets aanvragende illegalen. We kunnen alleen vaststellen dat de eenmalige uitwijzingsoperatie van pakweg 50 illegalen gevolgd moet worden door de regularisatie van vele duizenden andere illegalen. Hier is van evenwicht geen sprake. Een medewerker van de Antwerpse dienst voor vreemdelingenzaken vertelde mij vorige vrijdag nog dat op bevel van Binnenlandse Zaken, niemand meer voor repatriëring mag worden doorgestuurd, omdat het om een illegaal kan gaan die in aanmerking komt voor regularisatie wanneer de aangekondigde wet er komt. Dus geen enkele uitwijzing meer, maar wel een de facto-witwassing van illegalen. Hier hebben de sterke liberale verklaringen die voor 13 juni werden afgelegd, duidelijk afgedaan. De groene nivellerende visie heeft het gehaald.

Ik weet dat de Senaat geen inspraak heeft in de begroting, maar ik mag wel inpikken op de verklaring van de eerste minister en op de accenten die hij legde. Zo noteerde ik « de totstandkoming van een rechtvaardige samenleving », waarbij volkomen wordt voorbijgegaan aan de onderbouwde stelling van Alexandra Colen over de fiscale bestraffing van gehuwden. Haar standpunt werd destijds verontwaardigd weggewuifd door de regering-Dehaene, maar wordt vandaag wel overgenomen door de CVP. Dat kan ons alleen maar verheugen. Deze regering die « snel en efficiënt » de vorige regeringen wil doen vergeten, doet niets aan die fiscale discriminatie. Ze wil een rechtvaardige samenleving, als daarmee de nivellerende groenen een plezier kan worden gedaan, maar niet om een fiscale discriminatie tussen de burgers weg te werken.

De eerste minister pleit voor politieke vernieuwing. De burger moet volgens hem vat krijgen op de politiek. Dat hij dan consequent is en bijvoorbeeld een referendum over de regularisaties organiseert. Om het hem gemakkelijk te maken stel ik hem deze tekst voor "Bent u voor of tegen de regularisatie van illegalen, met het daaraan gekoppelde stemrecht?" Een referendum over deze vraag zal hem duidelijk maken of een maatschappelijke meerderheid de groene oekazen ondersteunt.

Indien de eerste minister echter voortwerkt zoals hij vandaag bezig is, zonder de regeringsvisie te toetsen aan de maatschappelijke draagkracht, dan is hij helemaal uit de bocht aan het gaan. Hij danst mee in die linkse eisenpolka van voormalig senator Boutmans. Deze loopjongen van minister Michel slaagde erin om in zijn kabinet een medewerker aan te werven, naar wie de Computer Crime Unit van de gerechtelijke politie een onderzoek heeft ingesteld. Via de omweg van een buitenlandse provider bestookt deze medewerker de Internetbladzijden met gegevens uit een volkomen onwettige database. De doctrinair-linkse Boutmans wikt, en de eerste minister slikt. Mevrouw Onkelinx en de heer Michel verwijten de Raad van State fascistoïde tendensen. En de eerste minister slikt dat. Nadat hij Gent zelf instructies gaf voor de voorbereiding van uitwijzingen, zegt minister Duquesne dat Gent nu eenmaal een Vlaamse stad is. En de eerste minister slikt deze blijk van anti-Vlaamse racisme.

In deze zeven minuten dat ik gesproken heb, heb ik al een blunderboek gevuld.

De voorzitter. - Acht minuten !

De heer Wim Verreycken (Vl. Blok). - Wel in die acht minuten dan, heb ik een blunderboek gevuld. Voor die blunders verwijs ik nogmaals naar het optreden van Boutmans dat nivellerend werkt, naar het anti-Vlaamse tweespan Moureaux-Vankrunkelsven, naar de beledigende uitspraken van de Nederlandsonkundige minister van Binnenlandse Zaken en de uitspraken tegen de rechtstaat van de ministers Michel en Onkelinx. Maar de eerste minister slikt en knikt. Ik kan alleen maar zeggen: het bekome hem slecht.

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (SP). - Bij de verkiezingen van 13 juni heeft de SP aan de kiezers een contract voorgelegd. Onze deelname aan deze regering is het rechtstreekse gevolg van het feit dat we de 21 punten van dat kiescontract voor het overgrote deel terugvinden in het regeerakkoord. De SP wil dit laatste dan ook met volle overtuiging helpen waarmaken.

We keken met een bijzondere belangstelling uit naar de eerste regeerverklaring en de daaraan gekoppelde begroting 2000. Komt ons project voldoende aan bod en zijn er voor de SP effectief genoeg redenen voor regeringsdeelname? Het antwoord is over de hele lijn ja, zowel op het Vlaamse als op het federale niveau.

De regering biedt de bevolking een ambitieus project aan, met als voornaamste thema's de kwaliteit van het leven, gelijke kansen voor iedereen en een efficiënt werkende overheid. De bevolking werd de voorbije jaren overspoeld met negatieve berichten en heeft op de vooravond van de 21ste eeuw recht op een project dat hoop geeft en perspectieven biedt.

De SP-fractie dringt erop aan dat zowel de dioxinecrisis als de vluchtelingenproblematiek standvastig en efficiënt worden aangepakt. Geen van deze dossiers mogen het overige regeringswerk in het gedrang brengen.

We rekenen op deze regering om een positieve communautaire dialoog gaande te houden rond de centrale vraag wat het beste is voor alle inwoners van het land. Ook in het onderwijsdossier willen we vertrekken van het principe dat alle kinderen in België gelijk zijn, waar ze ook geboren zijn.

De SP-fractie ijvert voor werk voor iedereen en wil de mensen uitzicht geven op een echte job of op een startbaan voor jongeren. Het verheugt ons dan ook dat we dit woordelijk terugvinden in de regeerverklaring.

Meer mensen aan het werk vereist ook meer aandacht voor de juiste omkadering van de gezinnen inzake kinderopvang, huishoudelijke hulp, mogelijkheden om uit de loopbaan te stappen, enzovoort. Bij de uitwerking van beleidsbeslissingen moet een nieuwe standaard worden gehanteerd. Dat is niet langer het gezin met één kostwinner, maar het gezin met twee inkomens. Met deze nieuwe realiteit moeten we bij alle beslissingen inzake werkgelegenheid veel meer leren rekening houden dan de beleidsmakers vandaag plegen te doen. De betaalbaarheid van een goede omkadering van de gezinnen is eveneens van kapitaal belang, vooral voor de eenoudergezinnen met kinderlast.

Het kiescontract van de SP beloofde extra geld voor de chronisch zieken en een aanpassing van de laagste pensioenen. Het sprak zich uit tegen geschenken aan de farmaceutische industrie. We zijn verheugd dat we deze drie elementen terugvinden in de begroting 2000.

Verheugend vinden we ook dat de regering in de gezondheidszorg een centrale plaats toekent aan de patiënt. We hechten ook groot belang aan de uitbreiding van het globaal medisch dossier. De verhoging van de efficiëntie van het beheer van de sociale zekerheid moet volgens ons leiden tot een stelsel waarop we ook na het jaar 2000 trots kunnen blijven.

Onze bevolking heeft recht op een globaal mobiliteitsplan. Een beter uitgebouwd openbaar vervoersnet, met daaraan gekoppeld de nodige stimuli om de wagen thuis te laten, zien we als een recht van de bevolking. Dit is overigens een absolute prioriteit van onze partij.

Met de moderne technologische mogelijkheden moet het perfect mogelijk zijn het overheidsapparaat efficiënter, meer toegankelijk en meer klantvriendelijk te maken. De mensen moeten aanvoelen dat de overheid er is om hen te helpen. Vandaag is dat spijtig genoeg wel eens anders.

Veiligheid voor de burgers in het algemeen begint voor ons bij het respect dat we de anderen betonen. Investeren in de leefbaarheid van de steden en de gemeenten en een verhoging van de efficiëntie van het politie- en justitieapparaat zijn een absolute noodzaak om een veilige samenleving voor iedereen te kunnen waarborgen.

Ook hieraan heeft de eerste minister gelukkig voldoende aandacht geschonken.

Teneinde de politieke vernieuwing te realiseren, pleiten we voor de oprichting van een commissie die alle wetsinitiatieven grondig zal evalueren. Het komt erop aan de democratie te versterken. Vernieuwen om te vernieuwen, om vervolgens vast te stellen dat er niets is veranderd, heeft geen enkele zin.

De vage zin over de betere vertegenwoordiging van vrouwen geeft mij niet het gevoel dat er dienaangaande al concrete voorstellen op papier staan.

In ons contract met de kiezer was er heel wat aandacht voor ontwikkelingssamenwerking. Het verheugt ons dan ook dat op dit vlak de nodige inspanningen zijn gedaan.

De regering ziet tevens in dat er nood is aan een sterk Europa en dat ons land op dit vlak een voortrekkersrol kan spelen. Dit sterk en sociaal Europa moet, gesteund door ons land, oog hebben voor de vele armen en daklozen binnen de Unie. Een rijk en ontwikkeld Europa kan en mag een dergelijke situatie niet toestaan. België moet de pleitbezorger zijn van de invoering van een armoedenorm. Ook op het vlak van de strijd tegen de kinderarbeid moet ons land een voorloper zijn en blijven.

De beleidsverklaring en de begroting voor 2000 geven blijk van de vaste wil van deze regering om de bevolking een hoopvol toekomstproject te bieden. Uiteraard zal de samenleving, zelfs bij de volledige uitvoering van dit project, geen perfecte samenleving zijn. Wij zullen steeds met nieuwe problemen worden geconfronteerd.

De SP is ervan overtuigd dat de regering met dit beleid streeft naar een samenleving met meer en betere kansen voor iedereen.

De ademruimte die na vele jaren van budgettaire ademnood is ontstaan, wordt op de juiste manier aangewend. De SP zal de regering dan ook met de nodige waakzaamheid steunen bij de realisatie van dit ambitieuze project.

M. Jacky Morael (ÉCOLO). - Je voudrais tout d'abord m'associer aux autres groupes qui ont salué la présence, parmi nous, du premier ministre, lequel est venu nous faire son exposé de politique fédérale et s'est déplacé aujourd'hui au Sénat pour écouter les réponses des différents groupes. Je n'y vois pas qu'un simple geste de courtoisie. J'y vois aussi le signe que le premier ministre, contrairement à son prédécesseur, a compris que si les prérogatives du Sénat ont changé, cette assemblée constitue toujours avec la Chambre le pouvoir législatif. Au-delà de la courtoisie, il y a donc la reconnaissance par le premier ministre de cette prérogative partagée du Sénat. Je pense que cela méritait d'être souligné.

La semaine dernière, à la Chambre, le groupe des Verts a apporté son soutien unanime à la déclaration du premier ministre. Je voudrais néanmoins commenter quelques aspects de la politique de cette nouvelle majorité. J'évoquerai tout d'abord une série d'aspects éminemment positifs à nos yeux - je passe sur la pacification communautaire même si, à l'écoute de certains groupes, on se rend compte que la vigilance est toujours de mise. Je pense plus particulièrement à la mise en place d'une agence fédérale pour le contrôle de la qualité des aliments, au budget supplémentaire pour le rail et la mobilité durable, à la réforme fiscale orientée essentiellement vers les bas revenus, au financement des communautés, à l'augmentation des budgets de coopération au développement, à la politique de l'emploi et à la priorité qui est donnée au premier emploi pour les jeunes, défi que tout gouvernement dans ce pays se devait de relever. Sur l'un des points majeurs pour les écologistes et pour les autres groupes de la majorité, il faut espérer que le gouvernement puisse avancer assez rapidement et assez positivement. Sur le plan de l'emploi, nous serons particulièrement attentifs à ce que les baisses de charges patronales décidées par ce gouvernement aboutissent à des créations d'emplois, à de véritables emplois nouveaux et ne débouchent pas sur des effets de substitution ou d'aubaine comme ce fut le cas à de nombreuses reprises ces dernières années. Voilà pour les mesures qui nous paraissent les plus positives.

Je voudrais par ailleurs évoquer la question de la loyauté. Beaucoup de commentateurs et d'acteurs politiques se sont en effet interrogés sur la loyauté des Verts et sur leur solidarité avec cette majorité arc-en-ciel. Sans doute ces remarques ont-elles été suscitées par l'expression inhabituelle - parce que forte - de certains des parlementaires écologistes. C'est peu fréquent dans ce pays mais je crois qu'il va falloir s'y habituer. Nous soutenons l'action de ce gouvernement. Nous sommes solidaires de ce gouvernement et des accords de majorité. Je le réaffirme ici. Mais pour nous, loyauté et solidarité ne signifient pas silence. Pour nous - et c'est peut-être aussi un des signes de la nouvelle culture politique - entrer dans une majorité ne signifie pas que nos parlementaires se transforment automatiquement en « presse-boutons ». Au contraire, faire partie de la majorité, c'est, tous les jours, maintenir la vigilance et une grande capacité de créativité critique à l'égard du travail législatif en général et de l'action du gouvernement en particulier. Je ne vois pas pourquoi il en serait autrement et c'est en tout cas ainsi que nous considérons cette solidarité et que nous la mettrons en oeuvre. Nous n'avons aucune difficulté à nous trouver dans un rapport conflictuel : le conflit par essence est l'objet même de la vie politique. Tous, nous sommes là pour régler des conflits et apporter des solutions à des problèmes : l'unanimisme n'existe pas ou n'est que de façade. Mais nous voulons le faire dans un climat de partenariat et de dialogue, dans une volonté de complémentarité avec les différentes composantes de la majorité. Puisqu'on parle de loyauté, je voudrais souligner qu'elle requiert la vigilance de tout un chacun dans l'expression médiatique mais aussi beaucoup d'attention de la part des ministres quant à la manière dont ils mettent les accords de gouvernement en application.

À cet égard, je voudrais adresser à notre estimé collègue ministre de la Justice, M. Verwilghen, une mise en garde, sereine, mais ferme. À plusieurs reprises, en peu de temps, M. Verwilghen me semble s'être écarté, parfois de l'esprit, souvent de la lettre, des accords de gouvernement.

Dans un premier temps, il s'est agi de sa convention de recherches en matière de liens entre la délinquance et l'origine ethnique, alors que les accords de gouvernement parlent bien d'une approche globale de la sécurité devant intégrer les aspects économiques, sociaux, financiers, culturels, urbanistiques ainsi que la qualité des services publics. Je crois que cette convention était une erreur sur le plan intellectuel mais aussi au regard de la déclaration gouvernementale.

De même, on devrait reconsidérer le projet - dont on a entendu parler - de suppression du Service de politique criminelle, car ce service menait une approche de réflexion globale par rapport aux questions de sécurité et de justice.

Je trouve également assez inquiétante la précipitation avec laquelle le projet de loi sur les comparutions rapides a été déposé. Ce projet méritait un peu plus de préparation et aussi de consultation des différents acteurs de terrain : magistrats, barreaux, travailleurs sociaux, médiateurs. On sait que ces politiques nécessitent des moyens, qu'elles se sont mises en place avec difficulté et qu'elles ne fonctionnent pas encore de façon optimale. Avant de déposer un nouveau projet, je pense qu'il aurait été utile de consulter.

Je sais que la perspective de l'Euro 2000 peut nous faire craindre à tous des débordements, des violences, des faits qui ne peuvent pas rester impunis. Je ne pense pas que cela suffise comme prétexte pour avancer de n'importe quelle façon, dans n'importe quelle direction et sans procéder à toutes les consultations nécessaires.

On sait combien, dans ce pays, les attentes en matière de justice et de sécurité sont fortes. On parle de sentiments, mais aussi de réalité. Ces attentes et besoins doivent être rencontrés. Mais nous savons tous que cela ne pourra se faire que par des politiques réfléchies qui envisagent non seulement les techniques à mettre en _uvre mais aussi les moyens nécessaires à ces techniques. Aussi longtemps que l'on pensera aux techniques sans envisager les moyens humains et financiers, on passera à côté des solutions à apporter à ces problèmes. (Applaudissements sur les bancs du PSC.)

M. le président. - Monsieur Morael, je vous prie de bien vouloir conclure.

M. Jacky Morael (ÉCOLO). - Je vais conclure, par la politique d'asile et d'immigration. Je signalerai simplement à certains groupes de cette assemblée que Le Monde a publié, le 1er octobre, une interview très intéressante de M. Juppé, ancien premier ministre français, qui faisait une sorte d'examen de conscience, de mea culpa. En gros, il disait que la droite française s'était trompée pendant quinze ans. Tout d'abord sur la réalité des flux migratoires. Il relaie d'ailleurs dans cette interview des appels qui commencent à se faire pressants d'un certain patronat européen disant : « Nous allons manquer de main-d'_uvre, il faut reconsidérer la question des migrations. » Cette considération est intéressante sur le plan intellectuel.

Mais M. Juppé fait un autre mea culpa que je trouve aussi très intéressant, surtout de sa part. Il dit que la droite française a cru qu'elle devait battre les fascistes du Vlaams Blok sur leur terrain et que le résultat de cette politique est que les fascistes ont gagné et que la droite a perdu. »

Par rapport à de telles argumentations, qui ne viennent pas d'un observateur mais de quelqu'un qui a vécu les choses et qui les a mises en _uvre, je trouve qu'on peut dire : à bon entendeur, salut !

Ce gouvernement s'est donné de grandes ambitions, on le sait. Il doit relever le défi d'un développement durable qui intègre à la fois dans un même ensemble, dans une même synthèse, les préoccupations économiques, sociales et écologiques. Tant que ce gouvernement continuera à poursuivre ce grand défi, les Verts le soutiendront.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - De regeringsverklaring is toekomstgericht. Ze wil de problemen aanpakken waarmee de bevolking vandaag wordt geconfronteerd. Het is overigens daarom dat Agalev tot deze coalitie is toegetreden.

Tot nu toe hebben we ons helaas moeten bezighouden met het ruimen van puin. We hopen dat we nu stilaan op een meer constructieve manier kunnen beginnen werken.

In de eerste plaats was er de dioxinecrisis. De industrialisatie van de landbouw tijdens de voorbije decennia had tot doel een maximale productie en winst te realiseren tegen zo laag mogelijke productiekosten. Dit adagio van de Europese landbouwpolitiek, dat overal wordt gesteund, leidt onvermijdelijk tot risicoproductie. De dioxinecrisis is een duidelijk bewijs van de risico's die we daarbij lopen. Voor deze regering staat de voedselveiligheid dan ook centraal. Dit betekent dat we ons voedsel op een andere manier zullen moeten produceren, maar het betekent ook dat er een permanente externe controle moet zijn op de hele voedselketen. Deze controle moet worden georganiseerd door het departement van Volksgezondheid, dus niet langer door het departement van Landbouw. Het federale agentschap is het instrument dat de controle op de voedselketen zal uitoefenen. De volgende dagen zal de laatste hand worden gelegd aan het wetsontwerp dat de oprichting van dit agentschap regelt.

Gezien de actualiteit wil ik het ook even hebben over het asielbeleid. Het politieke akkoord tussen de partijen van de meerderheid bevat drie pijlers. Ten eerste, een betere en snellere procedure met een blijvende garantie voor het asielrecht. Ook op dit vlak moeten we puin ruimen: de dossiers uit het verleden moeten worden weggewerkt. Voorts is het de bedoeling van de regering de mensen zonder papieren zoveel mogelijk uit de clandestiniteit te halen. Hiertoe werd een regularisatieprocedure uitgewerkt, die in de loop van de volgende dagen een definitieve vorm zal krijgen in een wetsontwerp. Ten slotte zijn we het ermee eens dat uitwijzingen een onderdeel vormen van het asielbeleid, maar dat zij op een humane manier moeten plaatsvinden.

Dit wil zeggen, na een zo kort mogelijke maar voldoende ernstige procedure, bij voorkeur vrijwillig, zo nodig met dwang, maar uiteraard steeds zonder geweld. Een overheid kan bij een dergelijke procedure geen geweld gebruiken, al is enige dwang soms wel nodig.

Een humaan uitwijzingsbeleid betekent ook dat er meer werk wordt gemaakt van de voorbereiding van de uitwijzing, waardoor het aantal vrijwillige vertrekkers kan toenemen. Er moet echter ook veel meer werk worden gemaakt van de opvolging bij aankomst.

Wanneer deze principes worden toegepast, dan zal er een humaan uitwijzingsbeleid kunnen totstandkomen, dat alleszins stukken beter zal zijn dan dat van de vorige regering die de mensen aan hun lot overliet zodra het bevelschrift tot verlaten van het grondgebied was opgezonden.

Agalev steunt dit nieuwe beleid volledig en zal blijven waken over de evenwichtige en humane uitvoering ervan. Wanneer morgen de conclusies van Tampere worden besproken, zal iedereen zich ervan bewust moeten worden dat de migratiestop, die in Europa officieel nog steeds van kracht is, eigenlijk een utopie is. Zolang de tegenstellingen in Europa en in de wereld blijven wat ze zijn, zullen we met migratie te maken blijven hebben.

Als men op het Europese niveau niet bereid is dat debat te openen, dan zullen er geregeld problemen ontstaan en zal er telkens tot regularisatie moeten worden overgegaan.

Ik ben dan ook blij dat de Belgische regering samen met de Benelux-partners geijverd heeft voor het openen van dit debat. Het verhoopte succes werd nog niet behaald, maar er werden stappen gedaan in de goede richting.

Verder wil ik nog even het thema van de mobiliteit aansnijden. De term "mobiliteit" zullen we van langsom minder kunnen gebruiken, want we kampen nu met het probleem van "stilstand".

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - De regeringsverklaring rept daarover met geen woord!

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Toch wel. Deze regering wil het probleem van het openbaar vervoer prioritair maken om het recht op mobiliteit voor eenieder te vrijwaren. Dat kan niet worden ontkend. De voorrang die aan het openbaar vervoer wordt gegeven, blijkt ook uit de begrotingscijfers. Vooral de kritiek op het door de NMBS gevoerde beleid was in de voorbije periode ook van regeringszijde niet van de lucht. De NMBS moet opnieuw een maatschappij worden die voor zoveel mogelijk mensen en goederen betaalbaar vervoer organiseert, veeleer dan een immobiliënkantoor dat gebouwen rond stations koopt en verkoopt of een beursspeculant die waar ook in Europa op zoek is naar lucratieve overnames. De NMBS moet zich opnieuw bij voorrang op het openbaar vervoer concentreren.

Ten slotte vormen de ethische dossiers een belangrijke opdracht voor de Senaat. De regering wil ruimte maken voor de inbreng van de parlementen in het debat. Tijdens de vorige regeerperiode heeft de Senaat grondig werk geleverd op dit vlak. Als gewezen volksvertegenwoordiger kan ik dat appreciëren. Er moeten nu conclusies worden getrokken, want de tijd is rijp voor wetgevend werk. Ik hoop dat de Senaat het initiatief zal nemen. Hij kan, wat deze dossiers betreft, zeker op onze steun rekenen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik ben het als partijvoorzitter gewoon om de pispaal voor de eigen partijleden te zijn, maar nu ik vorige week ook de pispaal voor de CVP werd en vandaag voor het Vlaams Blok, wordt het toch wel heel warm aan mijn benen.

Ik wens enkele korte vragen te stellen alvorens het woord te geven aan Vincent Van Quickenborne, die op een aantal zaken dieper zal ingaan. Ik heb een paar vragen over punten die in de beleidsverklaring staan, en één vraag over iets wat er niet in staat.

De beleidsverklaring heeft het over de actieve welvaartsstaat. De tekst staat dan ook bol van maatregelen die mijns inziens op één grote illusie zijn gebouwd, namelijk dat er in België één economische ruimte en één sociaal-economisch weefsel bestaan. Welnu, die bestaan niet en een beleid dat op illusies gebouwd is, is als een huis dat gebouwd is op drijfzand.

In de federale beleidsverklaring wordt gesproken over startbanen. De Vlaamse regeringsverklaring heeft het over begeleidingstrajecten die in een baan voor jongeren moeten uitmonden. Ik vraag me af hoe deze twee principes zullen worden verzoend. Zou het niet beter zijn om de trekkingsrechten en de hefbomen voor de activering van de werkloosheidsuitkeringen toe te wijzen aan de gewesten, zodat een degelijk beleid voor de werkloze jongeren kan worden uitgewerkt?

De beleidsverklaring kondigt een loonkostenverlaging van 32.000 frank per werknemer aan. Ook die maatregel is voor Vlaanderen verre van ideaal. In Vlaanderen is er, zeker voor de hoger opgeleide beroepen, een zeer groot tekort aan werknemers. De non-profitsector, waar heel wat arbeidsintensieve functies zijn, valt echter buiten deze maatregel. Ik zou graag weten hoe dit juist zit.

De beleidsverklaring heeft het ook over een verlaging van de nettolonen. Vooral voor Wallonië lijkt me dit een slechte maatregel, omdat ze de concurrentiepositie binnen Europa in gevaar kan brengen.

Ik kan nog een aantal gelijkaardige opmerkingen maken over de gezondheidszorg. Mijn conclusie is echter dat ook deze beleidsverklaring de regio's niet geeft waarop ze recht hebben, namelijk de instrumenten om de welvaart en het welzijn in de eigen regio op peil te brengen. Dat is de echte Belgische ziekte, die ook vandaag blijft voortwoekeren.

Tot slot een vraag over iets wat niet in de beleidsverklaring terug te vinden is, namelijk over de oplossing die wordt aangereikt voor het probleem van de financiering van het onderwijs. Vooral tegen de VLD-fractie wil ik zeggen dat geheime akkoorden niet van een nieuwe politieke cultuur getuigen, maar eerder van een canapé-politiek. Geheime akkoorden maken slechte vrienden. Eigenlijk bestaan ze niet. De regeringspartijen mogen zich in de komende weken dan ook niet laten leiden door afspraken die niet in het regeerakkoord vastgelegd zijn.

De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - De Senaatsfractie van VU&ID wil de premier in de eerste plaats bedanken voor de kans die hij ons, senatoren, en mij, benjamin van deze Assemblee, in het bijzonder geeft om enkele kritische bedenkingen te formuleren bij de federale beleidsverklaring. Nog twee dagen en de paars-groene regering is honderd dagen onderweg. Het past dan ook om even stil te staan bij het afgelegde parcours en kanttekeningen te maken bij de plannen van de eerste minister voor het komende jaar.

VU&ID behoort op het federale niveau tot de oppositie. Dit weze duidelijk. We steken echter niet onder stoelen of banken dat dit regeerakkoord en deze beleidsverklaring meer perspectieven openen dan de vorige regeringsverklaringen. Onze fractie zal geen oppositie voeren omwille van de oppositie. Onze oppositie is een "coöperatieve" oppositie. Goede initiatieven en beslissingen zullen we mee ondersteunen en zelfs toejuichen. Ik verwijs maar naar de doorbraak in het dossier van het statuut van de samenwonenden en het snoeien van het NCMV-onkruid in de economische wetgeving. De regering mag zich echter geen illusies maken. Door goede zaken te onderstrepen kunnen we met des te meer geloofwaardigheid verkeerde beslissingen bekritiseren.

We missen in de beleidsverklaring vooral een rode draad, een toekomstvisie op de 21ste eeuw. De eerste minister geeft aan elk wat wils. Hij zet de door hem vervloekte traditie voort en dekt de tegenstrijdige belangen van drukkingsgroepen toe door aan iedereen cadeaus te geven. Het echte probleem is dat hij keuzes uit de weg gaat.

Zo'n keuze is de keuze voor ontzuiling. Ziekenfondsen, vakbonden, werkgeversorganisaties, ordes van advocaten, architecten en geneesheren krijgen de kans hun monopolie van staat in de staat te consolideren en te verstevigen.

Een andere keuze betreft de uitdaging van de pensioenen. Repartitie blijft het sleutelwoord in het regeerakkoord, ook al weet iedereen dat de vergrijzing als een rollende sneeuwbal op ons afkomt.

Een laatste voorbeeld. De regering moet durven te kiezen voor een echte regularisatie. Ik herhaal wat ik reeds sedert twee weken verklaar. Criterium 4 van het koninklijk besluit, het criterium van het verblijf, dat overgenomen wordt in het ontwerp, is een lege doos. De vertraging bij de indiening van het ontwerp wordt afgedaan als een technische discussie, maar in Le Matin van dit weekend lees ik wat het echte probleem is: er bestaat hierover een groot meningsverschil. De hamvraag is of een verblijf van vijf of zes jaar een voldoende voorwaarde is voor regularisatie. De minister van Binnenlandse Zaken weigert stelselmatig op deze vraag te antwoorden. Ik vermoed dan ook dat zowel de socialisten als de groenen in de maling worden genomen.

Een echte trendbreuk is meer dan verdelen en herverdelen. Ze ontstaat pas als men ook eens "neen" durft te zeggen. Ik begrijp het echter wel. De eerste minister zit nu eenmaal vaak in een grand écart, met aan zijn ene been een minister die droomt van een geprivatiseerde Post, Belgacom en NMBS, en aan het andere een staatseconome die dweept met communistische recepten. De breuklijn is inderdaad niet rechts versus links. De taalgrens is de sociaal-economische breuklijn geworden. Vóór de eerste minister het beseft, haalt hij het wafelijzer opnieuw boven. Terwijl de Vlamingen zich oriënteren naar Blair en Kok, staren Onkelinx en Durant naar Jospin en Aubry. De grote last van het kabinet zijn de Franstalige fundi's en planeconomen.

De eerste minister nodigt de oppositie uit om mee te werken aan de nieuwe samenleving. Onze fractie is bereid de uitgestoken hand te grijpen en coöperatief oppositie te voeren. We stellen evenwel een belangrijke voorwaarde. We vragen uitdrukkelijk het Parlement, en in het bijzonder de meerderheidsfracties, vrij spel te geven. De geloofwaardigheid van het beleid zal sterk afhankelijk zijn van de mate waarin de regering wisselmeerderheden toestaat. Geef de SP dus de kans ons wetsvoorstel om migranten in 2001 gemeentelijk stemrecht te geven, mee goed te keuren. Laat de groene parlementsleden mee aan de kar trekken voor de legalisering van softdrugs. Leg niets in de weg van de VLD als we morgen een wetsvoorstel voor de afschaffing van de opkomstplicht indienen. Kortom, verklein zoals in Nederland de kloof tussen meerderheid en oppositie in ruil voor een grotere controle van het voltallige Parlement op de regering.

Ik besluit met volgend wijs citaat: "Ten slotte is er naast al deze radicale hervormingen ook een nieuwe politieke mentaliteit noodzakelijk, een andere politieke stijl. België heet nog wel een democratie, maar er zijn nog nauwelijks politici die zich gedragen zoals het in een democratie hoort. De regering is voortdurend onderhevig aan discussies en ruzies, waarbij sommigen alle deontologische regels met voeten treden. Om dan nog maar te zwijgen van die politici die er stelselmatig genoegen in scheppen de meest elementaire regels van hoffelijkheid en beleefdheid aan hun laars te lappen." Deze woorden zijn niet van mij noch van VU&ID, maar het zijn de woorden van premier Verhofstadt. De regering moet daar eens aan denken als ze zich tot de leden van de oppositie richt, vooral als ze meent onze rechtspraak te moeten bekritiseren.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Ik zal zo uitvoerig mogelijk ingaan op de verschillende uiteenzettingen en een zo volledig mogelijk antwoord geven op de gestelde vragen.

De heer Vandenberghe vindt dat ik mij bezondig aan "postmodernisme", maar op een bepaald ogenblik leek zijn toespraak volgens mij ook fel op een postmodernistische toespraak, zeker wanneer bij beweerde dat ons land niet ziek is en dat er geen problemen zijn. Er moeten dus nauwelijks maatregelen worden getroffen. Het was misschien zelfs niet nodig een begroting voor het jaar 2000 op te stellen.

Ik ben van oordeel dat hij met deze stelling de waarheid toch een beetje geweld aandoet. Ik heb hier het Wereldcompetitiviteitsjaarboek voor het jaar 1999 voor mij liggen. Dat geeft een overzicht van de overheidspolitiek in 47 landen. We hebben het dus niet over de kracht van onze bedrijven of over de productiviteit van onze arbeiders, maar over de invloed van de overheidspolitiek op de samenleving. De heer Vandenberghe kent deze studie ongetwijfeld ook en hij had deze cijfers ook zelf kunnen citeren.

Wat de resultaten van ons overheidsbeleid betreft, komen wij op de 43ste plaats. Met de productiviteit van onze arbeiders zitten we goed, op de tweede plaats. Voor het BNP komen we op de elfde plaats, dus daar zijn er geen noemenswaardige problemen. De levenskwaliteit, niet te onderschatten, is in orde, want we behalen de dertiende plaats. Dan komt het echter! Voor de transparantie van de overheid blijven we op de 25ste plaats hangen en voor ons imago in het buitenland op de 32ste plaats. De graad van tewerkstelling is goed voor de 38ste plaats en de werkloosheidsgraad voor de 40ste plaats. De aanpak van het leefmilieu zorgt voor een 40ste plaats. Mijnheer Morael er is dus nog een toekomst voor Ecolo. Voor de vennootschapsbelasting en de schuldratio scoren we op de 42ste plaats. Tot slot belanden we met de werkgelegenheidswetgeving als incentive en de personenbelasting, de fiscale druk dus, op de 45ste plaats.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik heb nog andere statistieken!

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Met statistieken kan men alle kanten uit. In het jaarlijks gepubliceerd jaarboek met betrekking tot de wijze waarop het overheidsbeleid op al die punten scoort, staan wij op de 43ste plaats, op een totaal van 47. Wij boeken goede resultaten met onze arbeiders en bedienden, die productief zijn, en met onze ondernemingen en bedrijven, die creatief zijn. Op economisch vlak scoren we nog altijd goed. We behoren immers nog altijd tot de rijkste landen ter wereld. Alleen op het vlak van het overheidsbeleid bewijzen verschillende studies dat wij falen. De Belgische overheid biedt onvoldoende stimulansen om op heel wat terreinen betere resultaten te boeken. Daarom spreek ik over de Belgische ziekte. Ik denk daarbij dan vooral aan het overheidsoptreden, aan de werking van onze administratie, aan onze papiermolen, aan het feit dat onze overheid meer afremt dan stimuleert, meer betuttelt dan bevrijdt. Om daarin verbetering te brengen, moeten er in de komende maanden en jaren nog wel degelijk maatregelen worden getroffen. Wij moeten een actieve welvaartsstaat oprichten met aandacht voor de verschillende problemen waarmee we worden geconfronteerd. Vanuit die visie stippelt de regering haar politiek uit.

Onze werkgelegenheidsgraad, de laagste in de Europese Unie, moet absoluut worden opgekrikt. Te weinig mensen zijn hier aan het werk. Minder dan 56 % van de actieve bevolking heeft werk, tegenover 60 % in de ons omringende landen.

Wanneer we spreken over de actieve welvaartsstaat hebben we het tegelijkertijd over een staat die minder met fiscale en parafiscale heffingen de bevolking verzwakt en de burgers versmacht met formulieren en reglementeringen, over een staat die meer aandacht besteedt aan wat in het regeerakkoord "de duurzame ontwikkeling" wordt genoemd. Het is de hoogste tijd om in elke politieke beslissing rekening te houden met het element duurzame ontwikkeling, wat het effect ervan is op het leefmilieu, vooral voor de toekomstige generaties.

De visie van de regering is dat er een sprong moet worden gemaakt in de kwaliteit van ons overheidshandelen. De overheid moet in plaats van een remmende factor een stimulerende factor worden.

De heer Vandenberghe verwijt de regering dat ze niets doet op het vlak van de gezinspolitiek, dat de huidige regering in minder dan honderd dagen tijd er niet in geslaagd is een regeling uit te werken voor de fiscale discriminaties. Wat hield de vorige regeringen tegen om de afgelopen veertig jaar een definitieve regeling uit te werken ?

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dat is geen argument.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - U hebt gelijk dat dit geen argument is. Immers, de regering heeft in de begroting maatregelen betreffende de gezinspolitiek opgenomen. Ik heb die overigens in de Kamer toegelicht en ik wil ze hier herhalen. In de begroting 2000 zitten twee specifieke fiscale maatregelen voor gezinnen met kinderen. In de eerste plaats wordt het fiscaal aftrekbaar bedrag per dag voor de kinderopvang verhoogd van 345 naar 450 frank. Daarnaast wordt voor ouders die hun kinderen jonger dan 3 jaar thuis opvoeden het van belasting vrijgestelde bedrag opgetrokken van 10.000 naar 13.000 frank, geïndexeerd betekent dit dat in 2000 het bedrag stijgt van 13.000 naar 16.000 frank.

Het is trouwens onze intentie de fiscale discriminatie van de gezinnen weg te werken. We zullen dat doen in het kader van de algemene fiscale hervorming, meer bepaald van de hervorming van de personenbelasting tijdens de tweede helft van de legislatuur. Het probleem van de discriminatie van verschillende samenlevingsvormen zal in die hervorming definitief uit de wereld worden geholpen. Er mag, net zomin als discriminatie van gezinnen, een onderscheid bestaan tussen de diverse vormen van samenleving.

De heer Vandenberghe vraagt zich af of er een geheim protocol is over de centen voor het onderwijs. Ik heb reeds verschillende keren gezegd dat er geen geheim protocol is. De afspraak gemaakt bij de regeringsvorming werd bevestigd bij de begroting van 2000. Er zal een wetsontwerp worden ingediend ter uitvoering van artikel 39 van de financieringswet. Dat moest trouwens al lang zijn gebeurd.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dat is niet waar.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Lees aandachtig artikel 39 van de financieringswet. De stelling van de heer Vandenberghe is dat wetten niet moeten worden nageleefd tenzij er een sanctie op staat.

Het verbaast mij enorm dat een professor in de rechten van de KUL zo een anti-legalistisch standpunt durft innemen. Ik heb altijd geleerd dat de wetten van het land in alle gevallen moeten worden gerespecteerd, ook wanneer er op de niet-naleving geen straf staat.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dat is totaal onjuist. De financieringswet zegt dat de oude verdeelsleutel blijft bestaan zolang er geen akkoord is bereikt over nieuwe criteria.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Mijnheer Vandenberghe, u mag mij straks altijd van repliek dienen, als u dat wil. Deze regering zal werk maken van wat er in de financieringswet is vastgelegd. Artikel 39 daarvan bepaalt dat er voor 1999 - dat loopt toch al een tijdje - een criterium voor de verdeling van de onderwijsdotatie moet worden gevonden "op basis van bij de wet vastgelegde objectieve criteria". Die wet hadden we al in 1998 moeten kunnen goedkeuren, zodat ze in 1999 kon worden toegepast. Het verbaast me dat ze aan mijn rechterzijde blijven herhalen dat dit niet waar is, want tijdens het begrotingsdebat in de Kamer is de CVP-fractie mij daarin volmondig bijgevallen. Wel beriep ze zich op de moeilijkheden om in de regering hierover tot een akkoord te komen, om uit te leggen waarom de vorige regering artikel 39 nooit ten uitvoer heeft gebracht. Wij gaan dat wel doen, en dat op een manier die objectief is, die artikel 39, paragraaf 2, letterlijk toepast. Ik herhaal wat ik reeds in de Kamer heb gezegd, namelijk dat het mijn bedoeling is een wetsontwerp in te dienen waarin het aantal leerplichtige leerlingen tussen zes en achttien jaar als basis zal worden genomen. Om alle verwijten over gesjoemel te voorkomen...

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Er is al gesjoemeld!

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Om alle gesjoemel uit te sluiten zullen we het Rekenhof de bevoegdheid geven de cijfers te controleren. Wellicht heeft de heer Vandenberghe nu kritiek op de inschakeling van het Rekenhof.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Dat is een controle post factum.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Helemaal niet. Mijn bedoeling is om in de wet zelf een controlemechanisme op te nemen, dat niet post factum of ex ante is, maar wel sluitend, en het Rekenhof daarin een belangrijke rol te laten spelen.

We zullen ook verhinderen dat het wafelijzermechanisme in werking komt, want al te veel geleerde grondwetspecialisten schuiven dat telkens weer naar voren om de problemen in ons land op te lossen. Het enige wat er moet gebeuren is artikel 39, paragraaf 2, volgens de letter ten uitvoer brengen, een verdeelsleutel vastleggen "volgens het aantal leerlingen op basis van bij de wet vastgelegde objectieve criteria". Die kunnen volgens mij het best gezocht worden in het aantal leerplichtige leerlingen tussen zes en achttien jaar. Met een sluitende controle zullen we er bovendien voor zorgen dat er noch in het noorden noch in het zuiden van het land enige betwisting over deze materie kan ontstaan en geen van de twee gemeenschappen de andere van gesjoemel kan beschuldigen.

De heer Vandenberghe maakte een opmerking over het asielbeleid. Ik kan hem alleen antwoorden dat het wetsontwerp daarover morgen in de ministerraad wordt besproken en dat we dit daarna onmiddellijk bij het parlement zullen indienen.

Aan mevrouw Leduc en de heer Mahoux, die het in hun uiteenzetting hebben gehad over het werkgelegenheidsbeleid, wil ik het volgende zeggen.

Je voudrais aussi dire à M.Mahoux qu'il s'agit en réalité du problème de la formation des personnes, en particulier des jeunes, dans notre société. Je suis persuadé que les mesures prévues dans l'accord de gouvernement et dans la déclaration de politique fédérale ouvrent des perspectives en matière d'embauche et de réduction du taux de chômage des jeunes. Toutefois, le pouvoir fédéral et les entités fédérées doivent accentuer leurs efforts pour accomplir à cet égard des progrès significatifs. La mise sur pied dans les meilleurs délais d'une conférence interministérielle consacrée à cette problématique devrait permettre de franchir une étape significative.

En ce qui concerne les soins de santé, le budget a cette fois été élaboré en tenant compte d'un taux de croissance réaliste et en prenant des mesures d'assainissement structurelles dans les secteurs de l'INAMI et des soins de santé. J'attire votre attention sur ce dernier point car, auparavant, les prévisions relatives au taux de croissance des dépenses - fixé normalement à 1,5 % - étaient systématiquement dépassées de sorte que les mesures prises initialement s'avéraient inopérantes. Mon gouvernement a, en collaboration avec le ministre des Affaires sociales, privilégié une approche différente, davantage réaliste, ce qui devrait nous conduire à une politique saine et réaliste dans ce domaine au cours des prochaines années.

J'en viens à présent à la question de l'élargissement de l'Union européenne évoquée par M. Monfils. À ce sujet, je préciserai tout d'abord que les décisions seront prises à la fin de l'année, lors du sommet qui se tiendra à Helsinki au mois de décembre.

En ce qui me concerne, je pense - et beaucoup partagent mon avis - que la proposition formulée par la Commission dans ce dossier est à la fois intelligente et réaliste. En effet, la Commission s'est prononcée pour qu'il ne soit procédé à l'élargissement qu'après la réforme interne des institutions, soit au terme de la conférence intergouvernementale qui doit avoir lieu dans le courant de l'année 2000, laquelle devrait normalement aboutir à un traité sous la présidence française. En tout cas, cette conférence intergouvernementale appelée à définir les règles du jeu à l'intérieur de l'Europe est indispensable avant de se diriger vers une Union composée de vingt, voire vingt-cinq pays. Il conviendra notamment de trancher la question de savoir s'il faut garantir à chaque État membre la présence d'un commissaire - je suis personnellement favorable à cette option - , étudier le problème des rapports de forces entre les États membres au sein du Conseil européen, en particulier en ce qui concerne la place des petits pays, aborder la définition de la responsabilité individuelle de la présidence et des membres de la Commission, sans oublier l'étude du devenir de la coopération renforcée entre les différents membres, qu'impliquera nécessairement l'élargissement de l'Union.

En tout état de cause, il est important d'organiser d'abord la conférence intergouvernementale et de discuter ensuite des nouvelles adhésions à l'Union européenne sur la base des conditions qui doivent être remplies et des critères de Copenhague.

En ce qui concerne la Turquie, la Commission a proposé non pas de commencer les négociations, mais de simplement désigner ce pays comme candidat à l'adhésion. En effet, avant toute négociation, la Turquie doit répondre aux critères de Copenhague.

Les propositions de la Commission européenne, telles que présentées par M. Romano Prodi voici quelques jours, constituent une bonne base de départ pour finaliser la décision concernant l'élargissement de l'Union européenne en décembre prochain à Helsinki.

J'en viens à l'intervention de Mme Willame. Je tiens à signaler ici que les hypothèses de base du budget sont des hypothèses prudentes. En effet, nous avons pris un taux de croissance économique de 2,5 %, alors que tout le monde évoque un taux de 3 %, voire plus. En matière de taux d'intérêt, nous nous sommes également montrés très prudents. Lorsque nous avons établi le budget, nous n'avons pas tenu compte du produit d'une éventuelle vente d'actifs qui peut être réalisée l'année prochaine : le résultat de cette vente viendrait encore diminuer le déficit de l'État et la dette publique.

In dit verband wil ik onderstrepen dat de overheidsschuld zal dalen van 114,9 % naar 112,4% van het bruto binnenlands product. Dit is een daling met 2,5%. Uiteraard zou ik liever hebben dat deze daling 3% of zelfs meer dan 3% bedroeg. Ik vermoed eerlijk gezegd dat de daling meer dan 3% zal bedragen omdat wij de verkoop van activa niet hebben meegerekend in het vaststellen van het overheidsdeficit, noch in de daling van de overheidsschuld. Indien er dus activa worden verkocht voor meerdere miljarden, zal de overheidsschuld nog dalen. Het overheidsdeficit zal dan wellicht slechts 0,8 tot 0,9 % en de overheidsschuld misschien minder dan 112 % van het bruto binnenlands product bedragen.

Mme Willame a formulé une autre remarque concernant les opérations humanitaires et les fonds militaires. Il faut savoir ce que l'on veut. Au total, les dépenses de la Défense nationale s'élèveront à près de 101 milliards, soit 99 milliards pour le budget proprement dit, augmentés de quelque 1,4 milliard pour les opérations humanitaires. Les frais de personnel représentent près de 60 % de ce budget. Le reste porte sur des achats militaires et des frais de fonctionnement. Je vous signale qu'actuellement, nous avons 2000 soldats à l'étranger. Selon moi, il est impossible de conserver de tels effectifs avec un budget de l'ordre de 101 milliards. En effet, pour 2000 soldats à l'étranger, un effectif de 8000 personnes est nécessaire : tous les trois mois, d'autres soldats doivent aller relayer le personnel en place. En outre, des exercices doivent être organisés. J'ai donc indiqué devant la Chambre qu'il conviendrait peut-être de ramener à 800, 900, voire 1000, le nombre de soldats impliqués dans des opérations à l'étranger pour pouvoir rester dans les limites du budget de 101 milliards. Cela ne signifie pas pour autant qu'il ne soit pas nécessaire de tenir une discussion plus générale, plus profonde sur l'organisation de notre armée.

En ce qui concerne la comparution immédiate évoquée par M. Morael, je ne pense pas que nous ayons agi trop vite. Ce dossier important aboutit pour la deuxième ou troisième fois devant le Conseil des ministres. En principe, il sera finalisé vendredi prochain et pourra être déposé au parlement.

Les commissions de la Justice de la Chambre et du Sénat pourront analyser cette matière en profondeur et voir si ce projet du gouvernement répond aux difficultés rencontrées en ce domaine.

Het dossier van de onmiddellijke verschijning zal in de loop van de volgende weken aan het Parlement worden voorgelegd. De regering wil misdadigers die op heterdaad betrapt zijn, binnen een korte periode voor de rechtbank brengen, namelijk binnen vijf dagen in eerste aanleg en binnen tien à veertien dagen in geval van hoger beroep. Dit ontwerp wordt op de ministerraad van vrijdag besproken en zal daarna aan de Raad van State voor advies worden overgezonden.

De heer Lozie heeft vragen gesteld over het federaal agentschap voor de voedselveiligheid. Volgende vrijdag wordt de tekst van het ontwerp aangepast aan het advies van de Raad van State. Dit belangrijk wetsontwerp zal vervolgens in de loop van volgende week bij het Parlement worden ingediend. De oprichting van het federaal agentschap sleept reeds geruime tijd aan omdat we niet konden voorbijgaan aan de opmerkingen van de Raad van State, in het bijzonder met betrekking tot het operationeel maken van het federaal agentschap. In het oorspronkelijk ontwerp werd een groot aantal bevoegdheden toevertrouwd aan de uitvoerende macht. Het wetsvoorstel van de heer Brouns, dat eveneens de oprichting van een federaal agentschap beoogde, kende nog ruimere bevoegdheden toe aan de uitvoerende macht. Het is helemaal niet ongewoon dat hier bijzondere machten worden verleend. Er moeten immers een groot aantal administratieve handelingen binnen een zo kort mogelijke termijn tot een goed einde worden gebracht.

De heer Van Quickenborne heeft erop gewezen dat de federale beleidsverklaring te weinig visie bevat. Hiermee ben ik het niet eens. De visie bestaat er vooral in de klassieke ideologische tegenstellingen weg te werken en een project tot stand te brengen dat de aanwezige energie opnieuw laat opborrelen en effect laat sorteren. Dat is de ambitie van deze regering. Het is niet onze bedoeling aan ideologische scherpslijperij te doen. We willen een coherent project voor een actieve welvaartsstaat tot stand brengen teneinde nieuwe mogelijkheden te scheppen voor de welvaart en het welzijn van de volgende generaties in ons land.

M. le président. - Le Bureau avait décidé qu'il n'y aurait pas de répliques, mais le premier ministre n'était pas au courant de cette décision.

M. Vandenberghe a demandé la parole pour un fait personnel.

De heer Hugo Vandenberghe (CVP) (persoonlijk feit). - Ik dank de eerste minister omdat hij zo uitvoerig is blijven stilstaan bij mijn uiteenzetting. Dit betekent dat hij mijn opmerkingen de moeite waard vindt.

De Britse staatsman Disraeli heeft ooit gezegd dat er drie soorten leugens zijn: de kleine leugen, de grote leugen en de statistiek.

Als een politicus zich op statistieken beroept, weet ik dat het veelal om persoonlijke statistieken gaat. De eerste minister heeft statistieken over de vennootschapsbelasting geciteerd, maar daartegenover kan ik OESO-statistieken plaatsen die een totaal verschillende classificatie geven. Trouwens, een classificatiestatistiek op grond van een volledige `ver-economisering' van het bestuur van het land is slechts een zeer partiële benadering van de politieke werkelijkheid. De uitoefening van vrijheden en de kwalificatie van armoede en armoedebestrijding zijn bijvoorbeeld maatschappelijke fenomenen die het statistisch economisch meetbare overstijgen. Zo is de kostprijs van de vrijheid in een totalitair regime veel minder groot dan de kostprijs van de vrijheid in een democratisch regime. Maatschappelijke en politieke problemen vanuit een louter economisch oogpunt evalueren, is wel een interessante oefening, die vooral in de Verenigde Staten aanhangers heeft. Op die manier leert men uiteraard iets over de problemen, maar dat betekent nog niet dat de Belgen de slechtste leerlingen zijn op dat vlak.

De wet voorziet niet in sancties. Er moet dus een politiek akkoord zijn. Maar wat zal er gebeuren als er geen politiek akkoord is? Is er dan ook geen financiering meer van het onderwijs in ons land? Neen! In afwachting van een akkoord wordt de wet van 1989 gewoon verder uitgevoerd. Dat is de keuze die ten grondslag ligt aan de financieringswet van 1989 die de heer Verhofstadt in zijn jeugdig enthousiasme en met de heftigheid die kenmerkend is voor elke oppositie, heeft bestreden. Daarom heeft het mij ten zeerste verwonderd dat de eerste minister in de Kamer heeft verklaard dat de financiering van het onderwijs gebonden is aan het bruto binnenlands product, terwijl de wet daarin niet voorziet.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Daarin voorziet de wet wel!

De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Mijnheer de eerste minister, uw analyse van de wet is niet juist.In de oplossing die u voorstelt, kunnen er enkel meer financiële middelen ter beschikking worden gesteld van de Franstalige Gemeenschap als financiele middelen voor het Nederlandstalig onderwijs verminderen.

Beide onderwijssystemen zijn volkomen verschillend. De eerste minister herleidt nu op artificiële wijze het vergelijkend segment van 6 tot 18 jaar, terwijl iedereen weet dat de behoeften aan onderwijs zich laten gevoelen vanaf de leeftijd van drie jaar. Men moet vertrekken van de reële onderwijsbehoeften en het onderzoek naar die behoeften dient op identieke wijze te worden gevoerd in Vlaanderen en in Wallonië. Door de structuur van het Nederlandstalig onderwijs doen de onderwijsbehoeften zich in Vlaanderen op een totaal verschillende wijze gevoelen als in het Franstalig gebied. We verzetten ons dan ook tegen eenzijdige toegevingen die de slagkracht van het Nederlandstalig onderwijs zouden afzwakken, wat alleszins het geval zal zijn als de criteria die de eerste minister voorstelt, worden toegepast.

Tenslotte wens ik nogmaals te beklemtonen dat ik op mijn vragen over de betekenis van het plan Onkelinkx en over de interpretatie van de besluitvorming bij consensus in de Costa geen antwoord heb gekregen.