2-321/1 | 2-321/1 |
1 FEBRUARI 2000
Onderzoek op embryo's in vitro heeft in grote mate bijgedragen tot de huidige stand van zaken binnen de reproductieve geneeskunde. De ontwikkeling van nieuwe fertilisatietechnieken, evenals het uitwerken van systemen van pre-implantatie genetische diagnose zijn het gevolg van dergelijk onderzoek. Het is binnen dit kader van de menselijke voortplanting dat een verdere wetenschappelijke ontwikkeling mogelijk moet zijn en blijven.
Dit betekent echter niet dat alle wetenschappelijk onderzoek of alles wat via wetenschappelijk onderzoek mogelijk wordt, ook maatschappelijk aanvaardbaar is.
Het is in deze context dat via deze wet maatschappelijke regels bepaald worden met betrekking tot het delicate terrein van wetenschappelijk onderzoek op embryo's in vitro.
De maatschappelijke aanvaardbaarheid, enerzijds, en het reeds bewezen nut en noodzaak inzake onderzoek op embryo's in vitro, anderzijds, maken het opstellen van een regelgevend kader noodzakelijk.
Via deze wet wordt meer bepaald een aantal voorwaarden vastgelegd, waaraan onderzoek op embryo's in vitro, via een voorafgaande procedure, moet voldoen.
Vooreerst wordt het doel waaraan dergelijk onderzoek moet voldoen omschreven; het moet met name of een therapeutisch oogmerk hebben, of betrekking hebben op vruchtbaarheidsproblemen, of de vooruitgang van de kennis inzake ernstige genetische ziekten nastreven.
Daarenboven wordt een strikt kader bepaald waarin dit onderzoek moet plaatsvinden :
uitvoering in een erkend universitair MBV-laboratorium;
gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke stand van zaken;
uitgevoerd door gekwalificeerde onderzoekers.
Verder wordt uitdrukkelijk gesteld dat dergelijk onderzoek enkel mogelijk is indien hetzelfde resultaat onmogelijk kan bereikt worden met andere onderzoeksmethoden met een vergelijkbare effectiviteit.
Ten slotte dient onderzoek op overtallige embryo's gepaard te gaan met een adviesprocedure via de plaatselijke ethische comités en is het onderworpen aan registratie bij een federale commissie die terzake een rapport opstelt ten behoeve van het Parlement en het publiek en die aanbevelingen kan doen op regelgevend vlak.
Fundamentele voorwaarde bij dit alles is natuurlijk dat de personen van wie de gameten en/of de embryo's afkomstig zijn instemmen met het voorgestelde onderzoek, na op een duidelijke en objectieve manier hierover te zijn ingelicht.
Blijft ten slotte de vraag te weten of dergelijk wetenschappelijk onderzoek alleen kan verricht worden op de zogenaamde overtallige embryo's, dan wel of ook embryo's kunnen gecreëerd worden met het oog op wetenschappelijk onderzoek.
Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de vraag of het voor maatschappelijk aanvaardbaar onderzoek noodzakelijk kan zijn embryo's te creëren.
Zonder limitatief te zijn worden in dit verband de volgende voorbeelden aangehaald.
Vrouwen bij wie op jonge leeftijd borstkanker of leukemie ontstaat worden meestal onvruchtbaar omdat de behandeling de kwaliteit en kwantiteit van de eicellen aantast. Onderzoek naar een methode om onrijpe eicellen in te vriezen en later te ontdooien en te bevruchten is noodzakelijk wil men deze vrouwen, wanneer ze genezen zijn en een kinderwens hebben, ook na dergelijke therapie helpen om hun kinderwens te realiseren.
Voor mannen is deze techniek het invriezen van sperma reeds lange tijd beschikbaar, zodat dergelijk onderzoek tevens een verkapte discriminatie tussen man en vrouw kan wegwerken.
Het invriezen van onrijpe of rijpe eicellen zou tevens toelaten alle eicellen die ontstaan uit één IVF-behandeling te benutten, waardoor een vrouw verschillende kansen tot zwangerschap kan krijgen zonder telkens opnieuw een stimulatie en eicelpunctie te moeten ondergaan. Dit zou eveneens de problemen met het bewaren van embryo's geheel of gedeeltelijk uitschakelen.
Pre-implantatie genetische diagnose, uitgevoerd op embryo's vooraleer ze ingeplant worden, kan leiden tot het detecteren van pijnlijke ongeneeslijke ziekten waarbij kinderen op zeer jonge leeftijd sterven, én voorkomt therapeutische zwangerschapsafbrekingen, die uitgevoerd worden als deze ziekte pas bij de pre-natale diagnose ontdekt wordt.
In deze drie niet limitatief bedoelde voorbeelden van maatschappelijk aanvaardbaar wetenschappelijk onderzoek is het noodzakelijk embryo's te kunnen creëren, omdat dit onderzoek niet kan uitgevoerd worden op overtallige embryo's.
Hieraan dient toegevoegd dat een reeds ontwikkelde techniek, waarbij voor mannen die te weinig of te zwak sperma produceren, één zaadcel geïnjecteerd wordt in de eicel (de zogenaamde ICSI-methode), niet veilig en kwalitatief hoogstaand (één van de beste van de wereld) zou geweest zijn indien men hiervoor geen embryo's had kunnen creëren.
Het is in deze context dat onderzoek op hiervoor te creëren embryo's mogelijk wordt, maar dit onder de in deze wet opgesomde algemene voorwaarden, én onder de strikte voorwaarde dat het gaat om onderzoek dat niet mogelijk is op overtallige embryo's.
Daarnaast dient de adviesaanvraag zowel door het plaatselijk ethisch comité als door de Federale Commissie onderzocht te worden.
Via deze wet, waarbij maatschappelijk aanvaardbaar wetenschappelijk onderzoek op embryo's geregeld wordt, is het voor ons land mogelijk de Conventie met betrekking tot de mensenrechten en de biogeneeskunde, uitgewerkt binnen de Raad van Europa, te ondertekenen.
Artikel 1 verwijst naar het optioneel bicameralisme.
In artikel 2 worden definities opgenomen van verder in het wetsvoorstel gebruikte termen.
Het wetsvoorstel behandelt enkel die proeven of experimenten die geen rechtstreeks klinisch doel hebben, met andere woorden proeven of experimenten die geen onmiddellijk diagnostisch of therapeutisch doel voor het embryo zelf hebben. Dit laat toe om embryo's die bijvoorbeeld aan pre-implantatiediagnose onderworpen werden, toch te gebruiken binnen het kader van de menselijke voortplanting.
Met de eerste ontwikkelingsstadia van het embryo wordt de periode bedoeld voor het verschijnen van de primitive streak (= 14 dagen na bevruchting, periode van invriezing niet inbegrepen). Deze norm wordt internationaal gehanteerd, aangezien vanaf 14 dagen het centrale zenuwstelsel zich begint te ontwikkelen.
Artikel 3 omschrijft het doel van het onderzoek.
Het onderzoek dient met name betrekking te hebben op vruchtbaarheidsproblemen, of dient bij te dragen tot de kennis inzake ernstige genetische ziekten, of dient een therapeutisch oogmerk te hebben.
Kennis inzake ernstige genetische ziekten omvat eveneens het ontwikkelen van methodes om de aanwezigheid van genetische of chromosonale afwijkingen bij embryo's te ontdekken vooraleer ze ingeplant worden.
De voorwaarden opgesomd in artikel 4 moeten enerzijds borg staan voor een correcte technische en wetenschappelijke uitvoering van het onderzoek, en voorzien anderzijds dat, in aansluiting op de definitie van het embryo, onderzoek enkel toegelaten wordt binnen de eerste 14 dagen na de bevruchting, periode van invriezing niet inbegrepen.
De bepaling dat onderzoek enkel kan uitgevoerd worden op embryo's in vitro sluit elk dergelijk onderzoek op embryo's die zich in de baarmoeder bevinden expliciet uit. Dit sluit echter niet uit dat therapeutische ingrepen op embryo's in vivo mogelijk blijven.
Ten slotte legt artikel 4 een hiërarchie op, die ervoor zorgt dat onderzoek op embryo's pas kan uitgevoerd worden indien er geen andere onderzoeksmethode bestaat die eenzelfde onderzoeksresultaat kan realiseren.
Artikel 5 voorziet in het noodzakelijke advies vanwege het plaatselijk ethisch comité verbonden aan de instelling waar het onderzoek zal uitgevoerd worden, onverminderd het bepaalde in artikel 4, 3º, en de artikels 7 en 8. Geen enkel onderzoek op embryo's kan dus uitgevoerd worden zonder het advies van dit comité.
De adviesaanvraag dient ingediend te worden door de onderzoeker en het hoofd van het MBV-laboratorium van de universitaire instelling samen, waardoor enerzijds een bijkomende controle ingebouwd wordt (het hoofd van het laboratorium dient akkoord te gaan met het voorgestelde onderzoek), en anderzijds reeds in een vroeg stadium een samenwerking met het hoofd van het laboratorium wettelijk ingebouwd wordt.
Het plaatselijk ethisch comité brengt de Federale Commissie tevens op de hoogte van de ingediende adviesaanvraag.
De aanwending van overtallige embryo's, of de creatie van embryo's voor onderzoek, kan, zo stelt artikel 6, enkel na de toestemming, zowel vanwege de personen die het reproductief materiaal voortgebracht hebben (eicel en zaadcel), als vanwege de personen ten behoeve van wie het embryo gecreëerd werd.
Bij donatie van gameten of embryo's dient reeds voorzien te worden in de toestemming vanwege de donor voor eventueel onderzoek.
Teneinde deze toestemming effectief op een vrije en geïnformeerde manier te kunnen geven, wordt voor de betrokkenen voorzien in duidelijke informatie met betrekking tot het onderzoek, en wordt ook het advies, uitgebracht door het plaatselijk ethisch comité, meegedeeld aan de betrokkenen.
Het staat de betrokkenen vrij al dan niet in te stemmen met onderzoek op hun overtallige embryo's of met hun gameten gecreëerde embryo's, en een eerder gegeven toestemming kan op elk ogenblik, en onder dezelfde voorwaarden als die waaronder de instemming verleend werd, ingetrokken worden.
Artikel 7 stelt duidelijk dat embryo's enkel tot stand mogen komen met het oog op de voortplanting, met andere woorden met het oog op een geslaagde zwangerschap.
Daartoe wordt een verbod ingesteld om meer embryo's te creëren dan noodzakelijk voor de procedure aangewend bij invitrofertilisatietechnieken. Deze bepaling zal echter nooit volledig de totstandkoming van overtallige embryo's uitsluiten, zodat mogelijke overtallige embryo's kunnen aangewend worden voor onderzoek, indien natuurlijk aan de bepalingen van deze wet is voldaan.
Met betrekking tot onderzoek op overtallige embryo's in vitro kan de Federale Commissie op eigen initiatief het onderzoeksdossier toetsen aan de wet en aan haar conform artikel 12 uitgevaardigde richtlijnen, en zich met een tweederde meerderheid verzetten tegen dergelijk onderzoek. Dit dient binnen drie maanden na de notificatie door het plaatselijk ethisch comité te gebeuren.
Bij negatief advies vanwege het plaatselijk ethisch comité kan de commissie, op vraag van de onderzoeker, bij gewone meerderheid afwijken van dit advies.
Artikel 8 stelt dat de creatie van embryo's enkel voor onderzoek wordt verboden, behalve na een beslissing vanwege de Federale Commissie, indien het doel van het onderzoek niet kan bereikt worden met onderzoek op overtallige embryo's en, opnieuw, indien aan de voorwaarden van deze wet wordt voldaan.
De Federale Commissie geeft advies bij elk onderzoeksprotocol waarbij voorgesteld wordt om embryo's voor onderzoek te creëren.
De Federale Commissie dient binnen drie maanden een beslissing te nemen. Indien dit niet gebeurt is het advies van het plaatselijk ethisch comité doorslaggevend en wordt dit advies door de onderzoekers gevolgd.
De Federale Commissie kan met een gewone meerderheid afwijken van een positief advies van het plaatselijk ethisch comité.
Bij staking van stemmen is de stem van de co-voorzitter die het effectief voorzitterschap van de commissie waarneemt doorslaggevend. Deze stem wordt uitgebracht na en in overleg met de tweede co-voorzitter.
Indien het plaatselijk ethisch comité een negatief advies gegeven heeft, kan de commissie hier slechts van afwijken bij tweederde meerderheid, en enkel op vraag van de onderzoeker.
Artikel 9 omschrijft de verbodsbepalingen. Onder geen enkele voorwaarde mag een menselijk embryo (al dan niet gebruikt voor onderzoek) ingeplant worden bij een dier.
Embryo's gecreëerd voor onderzoek en overtallige embryo's waarop onderzoek werd uitgevoerd (definitie van onderzoek zie artikelsgewijze bespreking bij artikel 2) mogen niet teruggeplaatst worden.
De aanwending van embryo's voor commerciële doeleinden is onaanvaardbaar en wordt derhalve eveneens verboden.
Met betrekking tot doelstellingen met een « effectief eugenetisch karakter » dient duidelijk een onderscheid gemaakt te worden tussen handelingen en onderzoek die tot doel hebben om zware erfelijke ziektes te voorkomen of te genezen (en die niet onder deze term vallen) en handelingen en onderzoek gericht op een verbetering van het menselijke ras.
Een evolutie waarbij men zou komen tot de creatie van mensen die genetisch identiek zijn aan andere mensen is onaanvaardbaar en wordt derhalve eveneens verboden.
Artikel 10 voorziet in de verplichting voor elke onderzoeker die onderzoek op embryo's in vitro uitvoert om jaarlijks de nodige informatie over te maken aan de commissie. Tevens wordt omschreven welke informatie moet overgemaakt worden.
De Federale Commissie, ingesteld bij artikel 11, heeft verschillende opdrachten.
Naast haar adviestaak, omschreven in de artikels 7 en 8, oefent de commissie een controle uit over deze wet en de toepassing ervan.
Deze controle en evaluatie bestaan erin dat jaarlijks ten behoeve van het Parlement een verslag opgesteld wordt, waarin op basis van een overzicht van het uitgevoerde onderzoek op embryo's de toepassing van deze wet besproken wordt. Dit verslag is publiek en vormt het onderwerp van een debat in het Parlement.
De commissie, die bestaat uit mensen die een ruime ervaring betreffende onderzoek op embryo's hebben, en waarvan de samenstelling mee bepaald wordt door het Raadgevend Comité voor bio-ethiek kan in haar verslag aanbevelingen formuleren voor een wetgevend initiatief of andere maatregelen voorstellen.
Ook ten aanzien van de plaatselijke ethische comités kan de commissie bij consensus richtlijnen uitvaardigen, teneinde een duidelijke en coherente toepassing van deze wet te garanderen (artikel 12).
Artikel 13 legt aan de Federale Commissie de verplichting op een intern reglement uit te werken, waarin duidelijk gestipuleerd wordt welke aanwezigheden vereist zijn om geldig te kunnen adviseren, zowel met betrekking tot onderzoek op overtallige embryo's, als over de creatie van embryo's voor onderzoek.
Dit reglement dient eveneens te voorzien in een procedure waarbij de betrokken plaatselijke ethische comités de door hen gebruikte argumenten om een positief of negatief advies betreffende een onderzoek te geven, voor de commissie mogen verduidelijken.
Gelet op de taak van deze commissie en haar samenstelling, wordt, voor het opmaken van de verslagen en/of aanbevelingen, en ter administratieve ondersteuning, het secretariaat van het Raadgevend Comité voor bioethiek ingeschakeld (artikel 14).
Indien dit bijkomende kosten voor het secretariaat van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek met zich zou meebrengen, zullen die ten laste genomen worden door de federale overheid.
De artikels 15, 16 en 17 omschrijven de strafbepalingen bij inbreuk op één of meerdere artikels van deze wet.
Artikel 18 ten slotte, stelt de inwerkingtreding van deze wet uit tot op het ogenblik van publikatie van het besluit waarbij de leden van de Federale Commissie benoemd worden.
Marcel COLLA. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1º « onderzoek » : de wetenschappelijke proeven of experimenten met het oog op de ontwikkeling van biologische en medische kennis, op embryo's in vitro;
2º « embryo » : de bevruchte menselijke eicel in haar eerste ontwikkelingsstadia, met name de eerste 14 dagen na de bevruchting, periode van invriezing niet inbegrepen;
3º « embryo in vitro »: embryo dat zich buiten het vrouwelijk lichaam bevindt;
4º « overtallig embryo » : embryo dat gecreëerd werd binnen het kader van de medisch begeleide voortplanting, maar niet het voorwerp was van een transfer bij een vrouw;
5º « betrokkenen » : zowel diegenen ten behoeve van wie het embryo werd gecreëerd als, indien het niet dezelfde personen zijn, de donoren van de menselijke eicel(len) en de menselijke zaadcel(len);
6º « onderzoeker » : de natuurlijke persoon/personen die het onderzoeksprotocol ondertekent /ondertekenen en/of het onderzoek uitvoert/uitvoeren;
7º « Commissie » : de Federale Commissie voor medisch wetenschappelijk onderzoek op menselijke embryo's in vitro, bedoeld in artikel 11.
Art. 3
Onderzoek op embryo's is slechts toegelaten, als :
het onderzoek een therapeutisch oogmerk heeft, betrekking heeft op vruchtbaarheidsproblemen of de vooruitgang van de kennis inzake ernstige genetische ziekten nastreeft, en
het voldoet aan de voorwaarden gesteld door deze wet.
Art. 4
Onderzoek op embryo's dient aan de hiernavolgende voorwaarden te voldoen :
1º het onderzoek wordt uitgevoerd op embryo's in vitro;
2º het onderzoek is gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke kennis;
3º het onderzoek wordt uitgevoerd in erkende laboratoria die verbonden zijn aan een universitair zorgprogramma voor reproductieve geneeskunde, en in aangepaste materiële en technische omstandigheden. Niet-universitaire zorgprogramma's voor reproductieve geneeskunde kunnen slechts onderzoek uitvoeren na het afsluiten van een conventie hierover met een universitair zorgprogramma voor reproductieve geneeskunde. Deze conventie moet bepalen dat het advies, bedoeld in artikel 5, gegeven wordt door het plaatselijk ethisch comité van het betrokken universitair ziekenhuis;
4º het onderzoek wordt uitgevoerd onder toezicht van een geneesheer-specialist of een doctor in de wetenschappen en door hiertoe gekwalificeerde personen;
5º het onderzoek mag slechts uitgevoerd worden binnen de eerste 14 dagen na bevruchting, periode van invriezing niet inbegrepen;
6º het onderzoek mag slechts uitgevoerd worden indien er geen alternatieve onderzoeksmethode bestaat met vergelijkbare effectiviteit.
Art. 5
Vooraleer het onderzoek aan te vangen dient de onderzoeker, op basis van een duidelijk omschreven onderzoeksprotocol, dat een omstandige beschrijving van het doel, de methodologie en de duur van het onderzoek bevat, en conform de bepalingen van artikel 7 of 8, een advies te verkrijgen dat definitief positief geworden is.
Deze adviesaanvraag wordt gezamenlijk ingediend door de onderzoeker en het hoofd van het erkend laboratorium voor medisch begeleide voortplanting van het betrokken universitair ziekenhuis bij het plaatselijke ethisch comité van het betrokken universitair ziekenhuis.
Het plaatselijk ethisch comité gaat na of het onderzoek beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 3, 4, 7, 8 en 9.
Het plaatselijk ethisch comité brengt elke adviesaanvraag omtrent onderzoek op embryo's in vitro ter kennis van de commissie.
Art. 6
De betrokkenen geven hun vrije, weloverwogen en schriftelijke toestemming voor de aanwending van de gameten of de embryo's in vitro voor het onderzoek.
Voornoemde toestemming kan slechts gegeven worden nadat de betrokkenen vooraf alle noodzakelijke informatie gekregen hebben met betrekking tot :
1º het doel, de methodologie en de duur van het onderzoek;
2º het advies dat terzake werd uitgebracht overeenkomstig de artikelen 5 en 7 of 8.
De onderzoeker brengt de betrokkenen op de hoogte dat zij het recht hebben om te weigeren embryo's of gameten af te staan voor onderzoeksdoeleinden en dat zij het recht hebben hun toestemming te allen tijde in te trekken.
Art. 7
§ 1. Embryo's mogen enkel tot stand worden gebracht met het oog op een medisch begeleide voortplanting. Bovendien mogen niet meer embryo's worden tot stand gebracht dan nodig om met succes een zwangerschap tot stand te brengen en tot een goed einde te brengen, rekening houdend met de stand van de medische wetenschap en ervaring.
Indien desondanks overtallige embryo's overblijven, kunnen deze voor onderzoek worden gebruikt, voor zover aan de voorwaarden van deze wet is voldaan.
§ 2. De commissie kan elk onderzoek op embryo's toetsen aan de wet en aan haar richtlijnen en zich formeel verzetten tegen een onderzoek op overtallige embryo's indien tweederde van de aanwezige leden zich aldus binnen de drie maand uitspreekt.
De commissie kan, op vraag van de onderzoeker, afwijken van een negatief advies van een plaatselijk ethisch comité met betrekking tot onderzoek op overtallige embryo's indien een meerderheid van de aanwezige leden zich aldus binnen de drie maand uitspreekt.
Bij staking van stemmen beslist de co-voorzitter van de commissie die het effectief voorzitterschap van de commissie waarneemt, na en in overleg met de andere co-voorzitter.
Art. 8
§ 1. Creatie van embryo's in vitro voor onderzoek is verboden, behalve :
1º indien de doelstelling van het onderzoek feitelijk noch wetenschappelijk kan worden bereikt met onderzoek op overtallige embryo's;
2º indien aan de voorwaarden van deze wet is voldaan;
3º na beslissing van de commissie conform de procedure bepaald in § 2.
§ 2. De commissie geeft binnen drie maanden na ontvangst van het advies van het betrokken plaatselijk ethisch comité, een bindend advies over elk onderzoeksdossier waarbij embryo's in vitro gecreëerd worden voor onderzoeksdoeleinden.
Dit advies heeft betrekking op :
1º het nagaan of het onderzoeksprotocol voldoet aan de bepalingen van deze wet;
2º het nagaan of het onderzoek een therapeutisch oogmerk heeft, betrekking heeft op vruchtbaarheidsproblemen of de vooruitgang van de kennis inzake ernstige genetische ziekten nastreeft.
De commissie kan slechts afwijken van een positief advies van het plaatselijk ethisch comité indien een meerderheid van de aanwezige leden zich aldus binnen de drie maand uitspreekt.
Bij staking van stemmen beslist de co-voorzitter van de commissie die het effectief voorzitterschap van de commissie waarneemt, na en in overleg met de andere co-voorzitter.
De commissie kan, op vraag van de onderzoeker, slechts afwijken van een negatief advies van het plaatselijk ethisch comité indien tweederde van de aanwezige leden zich aldus binnen drie maanden uitspreekt.
Indien het advies van de commissie niet binnen drie maanden na ontvangst van het advies van het betrokken plaatselijk ethisch comité wordt uitgebracht, wordt het advies van het plaatselijk ethisch comité geacht gevolgd te zijn.
Art. 9
Het is verboden om :
1º menselijke embryo's in te planten bij dieren;
2º embryo's die onderworpen werden aan onderzoek, in te brengen bij mensen;
3º embryo's aan te wenden voor commerciële doeleinden;
4º onderzoek of handelingen uit te voeren die een effectief eugenetisch karakter hebben;
5º kloontechnieken aan te wenden met het oog op de creatie van een mens die genetisch identiek is aan een andere mens (levend of dood). Met genetisch identieke mensen worden mensen bedoeld die dezelfde nucleaire genenset hebben.
Art. 10
De commissie stelt een document op dat als jaarlijks verslag moet worden ingevuld door de onderzoeker en dat haar moet worden overgezonden ten laatste op 30 april van het jaar volgend op dat waarop de informatie betrekking heeft.
In dit verslag wordt melding gemaakt van :
1º het doel, de methodologie en de duur van het onderzoek;
2º de wijze waarop aan de bepalingen van deze wet werd voldaan;
3º de adviesaanvraag bij en het advies vanwege het plaatselijk ethisch comité;
4º de stand van zaken van het onderzoek.
Art. 11
§ 1. Er wordt een Federale Commissie voor medisch wetenschappelijk onderzoek op embryo's in vitro ingesteld.
§ 2. De commissie bestaat uit 14 leden. Voor elk lid wordt een plaatsvervanger aangeduid.
De Koning benoemt, bij in Ministerraad overlegd besluit, en op voordracht van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek, de leden van deze commissie en hun plaatsvervangers voor een termijn van vier jaar.
De voordracht van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek, en de beslissing van de Koning, voorzien in :
1º een taalpariteit tussen Nederlandstaligen en Franstaligen;
2º een multidisciplinaire samenstelling;
3º filosofisch evenwicht;
4º een voldoende vertegenwoordiging vanwege de universitaire onderzoekscentra.
De leden verkiezen uit hun midden twee co-voorzitters van een verschillende filosofische strekking.
De co-voorzitters wisselen elkaar halfjaarlijks af als voorzitter.
Art. 12
De commissie stelt jaarlijks een verslag op waarin de onderzoeken met toepassing van deze wet besproken worden. Dit verslag wordt opgemaakt ten behoeve van het Parlement en is publiek. Het eerste verslag wordt opgemaakt tegen 31 december 2000.
De commissie kan tevens aanbevelingen doen aan het Parlement.
Jaarlijks wordt eveneens een lijst opgesteld en publiek gemaakt, waarin een overzicht wordt gegeven van de met toepassing van deze wet aan de gang zijnde onderzoeken.
De commissie kan bij consensus richtlijnen met betrekking tot de toepassing van deze wet opstellen en overmaken aan de plaatselijke ethische comités.
Art. 13
De commissie werkt een intern reglement uit dat goedgekeurd wordt door de ministers die bevoegd zijn voor het Wetenschapsbeleid, de Volksgezondheid en de Justitie.
Dit intern reglement regelt zeker de vereiste aanwezigheden om geldig te kunnen beraadslagen en stemmen.
Het intern reglement voorziet voor het betrokken plaatselijk ethisch comité in de mogelijkheid om de gehanteerde argumenten bij het opstellen van zijn advies, voor de commissie te verduidelijken.
Art. 14
Voor het uitvoeren van haar opdrachten kan de commissie een beroep doen op het secretariaat van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek.
Art. 15
De onderzoeker die hetzij uit nalatigheid, hetzij moedwillig en nadat hij hiertoe werd aangemaand, nalaat de in artikel 10 bedoelde jaarlijkse verslagen binnen de vastgestelde termijn aan de commissie te bezorgen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot één maand of met een geldboete van vijftig frank tot vijfduizend frank.
Art. 16
Hij die onderzoek op embryo's uitvoert :
zonder te voldoen aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 3, 4, 1º, 3º, 4º en 5º, 5, 6, 7, § 1, en 8, § 1, of
waarbij afgeweken wordt van het onderzoeksprotocol waarover een positief advies is verleend,
wordt gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot zes maanden en met een geldboete van vijfhonderd tot vijfduizend frank of met één van die straffen alleen.
Art. 17
Hij die de door artikel 9 verboden handelingen toch verricht, wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot één jaar en met een geldboete van duizend frank tot tienduizend frank of met één van die straffen alleen.
Art. 18
Deze wet treedt in werking op de datum van de bekendmaking van het eerste benoemingsbesluit van de leden van de commissie.
Marcel COLLA. |