2-9/6 | 2-9/6 |
8 FEBRUARI 2000
De indienster wijst erop dat dit voorstel van resolutie al onder de vorige zittingsperiode is ingediend, maar wegens tijdsgebrek niet is behandeld.
Het humanitaire oorlogsrecht stelt dat kinderen behoren tot de vreedzame burgerbevolking. Dit impliceert dat zij niet mogen deelnemen aan militaire activiteiten.
Wegens uiteenlopende culturele, religieuze en etnische opvattingen kan men het begrip « kind » moeilijk aan algemeen aanvaarde leeftijdsgrenzen verbinden. Het internationale Rode Kruis heeft gepleit voor een leeftijd van 15 jaar, maar het lid vindt kinderen van die leeftijd nog te jong om in militaire activiteiten te worden ingeschakeld.
Het Verdrag voor de bescherming van de rechten van het kind stelt dat ruime aandacht moet gaan naar de bescherming van het kind in oorlogssituaties, wat betekent dat alle maatregelen moeten worden genomen om te vermijden dat kinderen rechtstreeks aan vijandelijkheden deelnemen.
Momenteel is er een verbod om personen jonger dan 15 jaar bij de strijdkrachten in te lijven. Maar de realiteit is totaal anders. De VN schatten dat er ongeveer 250 000 kinderen met wapens rondlopen. Daarbij wordt geen rekening gehouden met kinderen die betrokken worden bij andere legeractiviteiten zoals koken, ... Er zijn 29 landen waar kinderen ofwel in een regeringsleger ofwel in een verzetsbeweging zitten. Die kinderen worden ingelijfd om de volgende redenen : er is een tekort aan volwassenen, kinderen kunnen bepaalde taken beter uitvoeren, ze passen zich sneller aan een nieuwe situatie aan en gehoorzamen beter vooral via intimidatie, geweld en drugs.
Zij zijn gemakkelijk manipuleerbaar, weinig kritisch en zullen zich geen vragen stellen over de acties die zij moeten uitvoeren en over de ideeën waarvoor zij strijden. Ze zijn bovendien loyaal en ontsnappen gemakkelijk aan de aandacht van de vijand.
Kinderen worden soldaten onder andere omdat er in oorlogstijd geen infrastructuur is om hen op te vangen. Er wordt hun kleding en voedsel beloofd en ze kunnen geborgenheid vinden bij een groep. Ze willen zich identificeren met volwassenen en een legeruniform en wapens maken hen blind voor gevaren.
Maar vaak worden kinderen ook gedwongen toe te treden. Deze kindsoldaatjes jongens en meisjes worden door (para)militaire organisaties en bendes jaren tegen hun wil vernederd, geslagen, verkracht en misbruikt.
De psychologische en lichamelijke gevolgen voor deze kinderen zijn niet te overzien. Zij die niet sneuvelen tijdens de gevechten, sterven vaak achteraf door de slechte of gebrekkige geneeskundige verzorging. Vele kinderen zijn verminkt door de antipersoonsmijnen en verkommeren omdat de maatschappij geen sociale voorzieningen heeft om gehandicapte mensen op te vangen.
Vele van deze kindsoldaten zijn bovendien ondervoed, ziek en uitgeput door de barre levensomstandigheden. Ook de psychologische schade ten gevolge van de militaire acties is niet te onderschatten.
Het laatste jaar is daar veel aandacht aan besteed, onder andere gedurende een bijeenkomst in juli 1999 over de onmiddellijke stopzetting van de ergste vormen van kinderarbeid.
De vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken is het eens met de inhoud van het voorliggende voorstel van resolutie.
Een lid beklemtoont dat het voorstel van resolutie zeer belangrijk is en dat het van kracht worden van het Verdrag van de rechten van het kind een belangrijke stap betekent. De enige uitzondering op de regel die zegt dat men tot op 18-jarige leeftijd als een kind wordt beschouwd, is precies in het geval van rekrutering door het leger.
Het lid dringt erop aan dat ons land zou ijveren voor de afschaffing van die uitzondering.
Mevrouw Lindekens dient amendement nr. 3 in, dat ertoe strekt na het derde streepje een nieuwe considerans in te voegen waarin wordt verwezen naar de resolutie betreffende de ondertekening door België van de Unicef-agenda tegen de oorlog, die door de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen op 22 januari 1998.
Amendement nr. 3 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Wat de verwijzing betreft naar de IAO-conventie van 17 juni 1999 betreffende het verbod en de onmiddellijke stopzetting van de ergste vormen van kinderarbeid, benadrukt de minister van Buitenlandse Zaken dat hier nadelen aan verbonden zijn : de conventie maakt een onderscheid tussen de gedwongen en de vrijwillige rekrutering van kinderen. In de praktijk is dit onderscheid vaak niet zo gemakkelijk te maken.
Algemeen beschouwd betekent deze conventie echter wel een stap vooruit.
Mevrouw Lindekens vindt het ook nodig in de consideransen de aandacht te vestigen op de initiatieven van Belgische en internationale organisaties om de minimumleeftijd van de kindsoldaten op te trekken, alsook op de verklaring waarin België zegt een actieve rol te willen spelen om een einde te maken aan de rekrutering van kinderen jonger dan 18 jaar. Zij dient dan ook amendement nr. 4 in, dat ertoe strekt na het zesde streepje twee nieuwe consideransen in te voegen (zie stuk nr. 2-9/3, 1999-2000).
Amendement nr. 4 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
II. b. Het dispositief
Mevrouw Lindekens dient amendement nr. 5 in, dat ertoe strekt bij het begin van het dispositief een nieuw streepje in te voegen om de regering te vragen duidelijkheid te scheppen omtrent de rekrutering van kinderen jonger dan 18 jaar in het Belgisch leger (zie stuk nr. 2-9/3, 1999-2000).
Aangezien de Belgische reglementering met betrekking tot de opleiding aan de Kadettenschool verbiedt om bij gewapende conflicten jongeren van minder dan 18 jaar in te zetten, wordt amendement nr. 5 door de indienster ingetrokken.
In het eerste streepje wordt aan de regering gevraagd een aanvullend facultatief protocol bij het Verdrag voor de rechten van het kind op te stellen, om de minimumleeftijd voor soldaten op 18 jaar te brengen.
Mevrouw Lindekens vindt dat dergelijk protocol niet facultatief mag zijn en dient amendement nr. 6 in, dat ertoe strekt dit woord te schrappen.
Amendement nr. 6 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Met betrekking tot het tweede streepje zegt de minister van Buitenlandse Zaken dat het niet gemakkelijk zal zijn het begrip « kindsoldaat » te definiëren.
Wat het derde streepje betreft wenst een lid te weten welke organisaties kindsoldaten inlijven.
De indienster van het voorstel van resolutie verklaart dat het hier om guerrillabewegingen gaat.
De vorige spreker vraagt zich af hoe de Belgische regering kan protesteren bij organisaties die volgens het internationaal recht niet bestaan. Dient men geen aparte bepaling aan die organisaties te wijden en moet de regering dit niet op een andere manier aanpakken ?
De hoofdindienster antwoordt dat het voorstel van resolutie in feite een intentieverklaring is. Als de regeringslegers daar al rekening mee zouden houden, zou het een sprong voorwaarts zijn. Bovendien worden de verzetsbewegingen vaak in onderhandelingen betrokken. De regering zou kunnen eisen dat ze geen kinderen meer inlijven als ze bij die onderhandelingen willen worden betrokken.
Een ander lid vindt dat de opmerkingen van de eerste spreker in ieder geval juridisch correct zijn. Formeel gesproken kan een regering, de onze bijvoorbeeld, niet op dezelfde manier contact opnemen met een verzetsbeweging als met een andere officiële regering. Maar een regering kan altijd haar invloed aanwenden en druk uitoefenen.
vierde streepje : mevrouw Lindekens vindt dat moet worden gepleit voor een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van de rechten van het kind waarbij het inzetten van kinderen bij het ruimen van mijnen wordt verboden, maar dat dit protocol niet « facultatief » mag zijn. Daarom dient zij amendement nr. 7 in, dat ertoe strekt dit woord te schrappen.
Amendement nr. 7 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Bovendien dient mevrouw Lindekens amendement nr. 8 in waarin de regering wordt gevraagd om een actieve politiek te voeren teneinde de wapenhandel in het algemeen en de handel in lichte wapens in het bijzonder aan banden te leggen.
Er moet ook op worden toegezien dat geen wapens worden uitgevoerd naar landen die kindsoldaten inzetten. Daarom dient zij amendement nr. 10 in als subamendement op amendement nr. 8.
Amendement nr. 10 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Het aldus gesubamendeerde amendement nr. 8 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
vijfde streepje : men vraagt de regering om de internationale acties en programma's voor demobilisatie en reïntegratie van kindsoldaten in het maatschappelijke leven financieel en materieel te ondersteunen.
Een lid vindt dat het nuttig zou zijn om ook voor een sociaal-psychologische begeleiding van de kindsoldaten te zorgen.
De indienster van het voorstel is het eens met de vorige spreker en stelt bij amendement nr. 9 voor om het vijfde streepje als volgt aan te vullen : « waarbij men bijzondere aandacht heeft voor de sociale en psychologische opvang van de slachtoffers. »
Amendement nr. 9 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
zesde streepje : verschillende leden hebben hun bedenkingen bij de specifieke verwijzing naar de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid. Ze vinden het niet wenselijk Afrika te stigmatiseren terwijl elders in de wereld de problemen even ernstig zijn.
De heer Mahoux en mevrouw Laloy dienen amendement nr. 1 in dat ertoe strekt het zesde streepje in het dispositief te doen vervallen.
De indienster van het voorstel van resolutie wenst de tekst van het zesde streepje te behouden omdat de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid zelf tegen het inlijven van kindsoldaten heeft opgeroepen. Het grootste aantal landen waar kindsoldaten worden ingezet, bevindt zich volgens haar in Subsaharaans Afrika.
De heer Dubié dient amendement nr. 2 in dat ertoe strekt het zesde streepje in het dispostief te vervangen als volgt :
« er bij alle regionale organisaties op aan te dringen dat al hun lidstaten het Verdrag inzake de rechten van het kind onverwijld ondertekenen. »
Op die manier worden alle delen van de wereld op gelijke voet behandeld.
De minister van Buitenlandse Zaken wijst erop dat het Afrikaans Handvest voor de rechten en het welzijn van het kind op 29 november 1999 in werking is getreden, wat het zesde streepje overbodig maakt.
Amendement nr. 1 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.
Door de aanneming van amendement nr. 1 vervalt amendement nr. 2.
Het aldus geamendeerde voorstel van resolutie wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur,
Kathy LINDEKENS. |
De voorzitter,
Marcel COLLA. |