2-19 | 2-19 |
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, zie stuk 2-229/4.)
De voorzitter. - Mevrouw van Kessel c.s. heeft amendement nr. 9 ingediend (zie stuk 2-229/2) dat luidt:
Een artikel 5bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt:
« Art. 5bis. Artikel 51, § 3, van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
« Het nemen van correctiemaatregelen, zoals bedoeld in artikel 51, §§ 2 en 3, mag niet leiden tot een verhoging van het persoonlijk aandeel van de rechthebbende. »
- De stemming over het amendement wordt aangehouden.
De voorzitter. - Mevrouw van Kessel c.s. heeft amendement nr. 10 ingediend (zie stuk 2-229/2) dat luidt:
Een artikel 54bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :
« Art. 54bis. Artikel 16, § 2, van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« § 2. De Algemene Raad stelt jaarlijks een omstandig rapport op over de eenvormige toepassing van de wetgeving in heel het land.
Dit rapport omvat een evaluatie van de eventuele ongerechtvaardigde verschillen en voorstellen tot wegwerking ervan.
Het rapport wordt, samen met het advies van het Verzekeringscomité en van de commissie voor Begrotingscontrole overgemaakt aan de regering en aan het Parlement. »
- De stemming over het amendement wordt aangehouden.
De voorzitter. - Mevrouw van Kessel c.s. heeft amendement nr. 11 ingediend (zie stuk 2-229/2) dat luidt:
Een artikel 54ter(nieuw) invoegen, luidend als volgt :
« Art. 54ter. Artikel 18 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
« De commissie is ermee belast aan de Algemene Raad haar advies te geven aangaande het rapport over de eenvormige toepassing van de wetgeving in heel het land, zoals bedoeld in artikel 16, § 2. »
- De stemming over het amendement wordt aangehouden.
De voorzitter. - Artikel 96 luidt:
«In artikel 156 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen worden volgende wijzigingen aangebracht :
1º het eerste lid zal voortaan § 1 van het artikel vormen;
2º het tweede tot het vijfde lid zullen voortaan § 2 van het artikel vormen;
3º het zesde en zevende lid zullen voortaan § 3 van het artikel vormen;
4º § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling :
« § 1. De technische cel heeft tot taak gegevens met betrekking tot de ziekenhuizen zoals bedoeld in § 2, te verzamelen, te koppelen, te valideren
en te analyseren. Daarnaast stelt de technische cel de gegevens ter beschikking volgens de modaliteiten beschreven in § 3. »;
5º in § 2, tweede lid, worden tussen de woorden « die haar » en « door het ministerie » en tussen de woorden « die haar » en « door het Instituut» de woorden « voor ieder dienstjaar » ingevoegd;
6º § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
« § 3. De technische cel zal erover waken dat uit de informatie die beschikbaar wordt gesteld, geen gegevens kunnen worden afgeleid die betrekking hebben op een natuurlijke of rechtspersoon die is of kan worden geïdentificeerd.
Het ministerie en het Instituut hebben rechtstreeks toegang tot de door de technische cel verzamelde gegevens zonder dat de rechtspersoon is geïdentificeerd. De Koning bepaalt onder welke voorwaarden aan het ministerie of het Instituut gegevens kunnen worden medegedeeld door de technische cel, waarbij de rechtspersoon is geïdentificeerd.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit op welke wijze en onder welke voorwaarden aan andere personen dan deze vermeld in het vorig lid, dezelfde gegevens als bedoeld in het tweede lid, verzameld door de technische cel, worden ter beschikking gesteld, rekening houdende met de aard en de doelstelling van de aanvraag van de gegevens. »
Op dit artikel heeft mevrouw van Kessel c.s. amendement nr. 13 ingediend (zie stuk 2-229/2) dat luidt:
«In artikel 156, § 3 voorgesteld in het 6º van dit artikel, de woorden « Het ministerie en het instituut » en de woorden « het ministerie of het instituut » respectievelijk vervangen door de woorden « Het ministerie, het instituut en de gemeenschappen » en de woorden « het ministerie, het instituut of de gemeenschappen ».
- De stemming over het amendement wordt aangehouden.
De voorzitter. - Artikel 97 luidt:
« Artikel 46, § 1, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt aangevuld als volgt :
« 7º tegen de werkgever die de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake arbeidsveiligheid en -hygiëne zwaarwichtig heeft overtreden en die de werknemers aan het risico van arbeidsongevallen heeft blootgesteld, terwijl de ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht te houden op de naleving van die bepalingen, hem schriftelijk hebben gewezen op het gevaar aan hetwelk hij deze werknemers blootstelt.
De schriftelijke ingebrekestelling vermeldt de overtredingen op de veiligheids- en hygiënevoorschriften die werden vastgesteld, het specifieke risico voor arbeidsongevallen dat hierdoor wordt gecreëerd, de concrete te nemen preventiemaatregelen alsmede de termijn waarbinnen deze moeten worden gerealiseerd, op straffe waarvan de mogelijkheid van een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering bij gebeurlijk ongeval openstaat voor de getroffene of diens rechthebbenden.
De burgerlijke aansprakelijkheidsvordering wordt niet toegelaten tegen de werkgever die bewijst dat het ongeval mede is toe te schrijven aan de niet naleving door de getroffen werknemer van de hem voorafgaandelijk door de werkgever schriftelijk ter kennis gebrachte veiligheidsinstructies terwijl de nodige veiligheidsmiddelen hem ter beschikking werden gesteld. »
Op dit artikel heeft mevrouw van Kessel c.s. amendement nr. 14 ingediend (zie stuk 2-229/2) dat luidt:
« In het voorgestelde artikel 46, § 1, 7º, vooraan de woorden « voor zover de bevoegde rechter in een vastgestelde procedure dit aanvaardt » invoegen.
- De stemming over het amendement wordt aangehouden.
De voorzitter. - Artikel 107 luidt:
« In artikel 5 van de wet van 8 december 1976 tot regeling van het pensioen van sommige mandatarissen en van dat van hun rechtverkrijgenden, vervangen bij de wet van 22 januari 1981 en gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999 en 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º § 1, tweede lid, wordt aangevuld als volgt :
« De mandaten die respectievelijk werden uitgeoefend in de hoedanigheid van burgemeester en in de hoedanigheid van schepen worden eveneens als verschillende mandaten beschouwd, evenals de mandaten die respectievelijk werden uitgeoefend vóór 1 januari 2001 en vanaf die datum. »;
2º § 1 wordt aangevuld met het volgende lid :
« In afwijking van het eerste lid wordt, voor de pensioenen die betrekking hebben op mandaten uitgeoefend vóór 1 januari 2001, geen rekening gehouden met de verhogingen van de jaarlijkse basiswedde die voortvloeien uit de wet van 4 mei 1999 tot verbetering van de bezoldigingsregeling en van het sociaal statuut van de lokale verkozenen. Deze pensioenen worden vastgesteld op basis van de jaarlijkse basiswedde waarvan gebruik werd gemaakt vóór voormelde datum. »;
3º in § 2, vierde lid, worden de woorden « , in § 3, eerste lid en in de artikelen 9, § 4, 10, tweede lid en » vervangen door de woorden « en in artikel »;
4º § 4, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In afwijking van het eerste lid wordt, voor de pensioenen die betrekking hebben op mandaten uitgeoefend vóór 1 januari 2001, geen rekening gehouden met de verhogingen van de jaarlijkse basiswedde die voortvloeien uit voormelde wet van 4 mei 1999. Deze pensioenen blijven gekoppeld aan de evolutie van de jaarlijkse basiswedde waarvan gebruik werd gemaakt vóór voormelde datum. »
Op dit artikel heeft mevrouw van Kessel c.s. amendement nr. 15 ingediend (zie stuk 2-229/2) dat luidt:
« Dit artikel doen vervallen. »
Mevrouw Ingrid van Kessel (CVP). - Ik heb bij de vorige amendementen geen toelichting gegeven omdat ze reeds zeer uitvoerig in de commissie zijn besproken.
Amendement nummer 15, waarover ik in mijn algemene toelichting niets heb vermeld, strekt ertoe artikel 107 te doen vervallen. Het artikel betreft het aligneren van de pensioenverhoging voor de lokale mandatarissen op de weddeverhoging die bij wet is vastgelegd. De minister knikt, wij hebben het hierover inderdaad reeds gehad. Ik neem deze gelegenheid te baat om er nogmaals op te wijzen dat door het opheffen van de ene ongelijkheid een nieuwe ongelijkheid wordt gecreëerd. Als argument voor de wijziging van dit artikel 104 voerde de minister aan dat de pensioenen van de lokale mandatarissen worden verhoogd op basis van de weddeverhoging van de zittende mandatarissen. Volgens hem is er een ongelijkheid tussen de huidige pensioenen en de uitgestelde pensioenen. Ik heb in de commissie opgemerkt dat er thans een nieuwe ongelijkheid wordt gecreëerd. Ook de Raad van State heeft hierop gewezen. Indien de pensioenverhoging van de lokale mandatarissen niet wordt toegepast, doen wij afbreuk aan de idee van de perequatie van het ambtenarenpensioen.
Het artikel wordt gewijzigd om een ongelijkheid weg te werken, maar tegelijkertijd creëert men een nieuwe ongelijkheid.
Mijn amendement strekt ertoe het artikel van de wet van 4 mei 1999 te behouden dat bepaalt dat vanaf 2001 de pensioenen van de lokale mandatarissen worden gealigneerd op de weddeverhoging van de zittende lokale mandatarissen.
Op die manier kunnen wij uiting geven aan ons respect voor het werk van de lokale mandatarissen. De CVP-fractie pleit er bijgevolg voor het artikel 107 van de wet die wij momenteel bespreken te doen vervallen.
De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Ik verwijs naar het debat dat we over deze aangelegenheid in de commissie hebben gevoerd. Ook over de andere elementen die hier aan bod zijn gekomen, is in de commissie uitvoerig gediscussieerd.
Het schrappen van het artikel heeft tot doel de betrokkenen op de meest billijke wijze te behandelen. De wet met betrekking tot de lokale mandatarissen, die onlangs tot stand kwam, gaf aanleiding tot ernstige interpretatiemoeilijkheden en was bovendien niet echt billijk.
Ik heb uiteraard begrip voor het standpunt van mevrouw van Kessel. Het is immers niet oneerbaar de belangen van een groep van mensen te verdedigen. Om het algemeen belang te verdedigen probeer ik echter de meest correcte oplossing te vinden.
- De stemming over het amendement wordt aangehouden.
De voorzitter. - Mevrouw van Kessel c.s. heeft amendement nr. 16 ingediend (zie stuk 2-229/2) dat luidt:
Een artikel 129bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :
« Art. 129bis. In artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 286 van 31 maart 1984 houdende maatregelen om een betere inning te verzekeren van de sociale zekerheidsbijdragen en de solidariteitsbijdragen verschuldigd door publiekrechtelijke rechtspersonen, worden het tweede en derde lid vervangen als volgt :
« Deze afhouding wordt ambtshalve verricht door het ministerie van Financiën op verzoek van de Rijksdienst voor sociale zekerheid nadat het betrokken bestuur geen gevolg heeft gegeven binnen een periode van drie maanden aan het aangetekend schrijven waarbij het werd aangemaand om de achterstallige bijdragen te betalen. De betrokken sommen worden binnen een periode van dertig dagen door het ministerie aan de rijksdienst overgemaakt. »
- De stemming over het amendement wordt aangehouden.
De voorzitter. - Mevrouw van Kessel c.s. heeft amendement nr. 17 ingediend (zie stuk 2/229/2) dat luidt:
Een artikel 137bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :
« Art. 137bis. Artikel 107, § 4, van de samen geordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939, wordt aangevuld met het volgende lid :
« De geldmiddelen toegewezen krachtens artikel 38, § 3, quinquies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, worden vanaf het dienstjaar 2001 verdeeld over de Nederlandstalige, respectievelijk Franstalige projecten in verhouding tot de aantallen krachtens deze wet op kinderbijslag rechtgevende kinderen tussen 0 en 12 jaar die tot de Nederlandstalige, respectievelijk Franstalige Gemeenschap kunnen gerekend worden.
Bedoelde aantallen worden jaarlijks opgemaakt door de Rijksdienst en meegedeeld aan het beheerscomité. »
- De stemming over het amendement wordt aangehouden.
- De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.