Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-5

ZITTING 1999-2000

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Financiën

Vraag nr. 142 van de heer de Clippele d.d. 16 november 1999 (Fr.) :
Inkomstenbelastingen. ­ Beslechting van geschillen. ­ Rol van de gewestelijke directeurs van Belastingen.

Sinds de hervorming van de procedure voor de beslechting van geschillen inzake inkomstenbelastingen, die in 1999 in werking is getreden, beslist de gewestelijke directeur van de Directe Belastingen niet langer als gerechtelijke, maar voortaan als bestuurlijke instantie over de bezwaarschriften.

In 1998 stelde het Arbitragehof (arrest-Walgraffe, 10 juni 1998) immers dat zijn beslissingen niet van gerechtelijke aard waren.

Toch moet men nog steeds eerst een bezwaarschrift bij hem indienen vooraleer de zaak aanhangig kan worden gemaakt bij een onpartijdige rechter die tot de rechterlijke macht behoort.

Vanaf het aanslagjaar 1999 hebben de belastingplichtigen ook het recht om bij het uitblijven van een beslissing van de gewestelijke directeur, de betwisting voor de rechter te brengen.

Voor de aanslagjaren vóór 1999 kan de belastingplichtige alleen maar wachten, hetzij tot de directeur een beslissing neemt, hetzij tot 31 maart 2001.

Mensen die professioneel met fiscaal recht bezig zijn, hebben erop gewezen dat een nieuwe mentaliteit opgang maakt bij de directeurs van de Belastingen.

Uit het feit dat de wetgever hun de status van gerechtelijke instantie heeft afgenomen, leiden de directeurs van de Belastingen af dat hun onderzoek niet langer onpartijdig moet zijn. Hun onderzoek van de aanhangige bezwaarschriften staat dus helemaal in het teken van de belangen van de Staat : zij betwisten de bezwaren van de belastingplichtige zonder enige objectiviteit, zoeken naar nietigheidsgronden, verwerpen bewijsmiddelen en laten tijdens de hoorzittingen (artikel 374 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen) doorschemeren dat de beslissing toch in het voordeel van de Staat zal zijn. Kortom, het lijkt wel alsof zij zichzelf beschouwen als een instantie die de handelingen van de belastingbeambten bekrachtigt, en optreden als een fase in de procedure die alleen bedoeld is om de belastingplichtige er door intimidatie toe te brengen zijn bezwaarschrift in te trekken.

De sfeer is dus behoorlijk verpest en zonder ingrijpen van de geachte minister valt ­ in elk geval vanaf 1 april 2001 ­ een explosieve toename van het aantal beroepen bij de rechter te verwachten.

Weet de geachte minister dat dit fenomeen is opgetreden ? Welke maatregelen zal hij nemen om het te verhelpen ?