2-289/1

2-289/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

12 JANUARI 2000


Wetsontwerp tot uitvoering en aanvulling van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen


ONTWERP OVERGEZONDEN DOOR DE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS TIJDENS DE VORIGE ZITTINGSPERIODE EN VAN VERVAL ONTHEVEN (1)


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Benevens de vermeldingen voorgeschreven door artikel 2, § 1, van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen alsmede een vermogensaangifte in te dienen, bevat de aangifte bedoeld in dat artikel de volgende vermeldingen : de naam, voornamen, woonplaats, plaats en datum van geboorte van de indiener, de mandaten, leidende ambten of beroepen bedoeld door die bepaling, de begindatum en de einddatum van de uitoefening van die mandaten, ambten en beroepen, voor zover die data vallen in het jaar waarop de aangifte betrekking heeft.

De aangifte wordt gedagtekend en door de indiener ondertekend.

Art. 3

Benevens de vermeldingen voorgeschreven door artikel 3, § 1, van de wet van 2 mei 1995, bevatten de aangiften bedoeld in artikel 3, §§ 1 en 2, van die wet de volgende vermeldingen : de naam, voornamen, woonplaats, plaats en datum van geboorte van de indiener, alsmede de ambten die de indiener onder de toepassing van die wet doen vallen.

De aangiften worden gedagtekend en door de indiener ondertekend.

Art. 4

§ 1. De aangiften bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet van 2 mei 1995 worden van hand tot hand of bij aangetekende brief met ontvangstmelding ingediend.

§ 2. Het Rekenhof wijst onder zijn personeel de ambtenaren aan die gemachtigd zijn de ontvangst van de overhandigde en van de aangetekend toegezonden aangiften te bevestigen.

§ 3. De afgifte van hand tot hand geschiedt door de indiener in persoon of door een houder van een volmacht. De daartoe aangewezen ambtenaar van het Rekenhof geeft onmiddellijk een gedateerd en ondertekend ontvangstbewijs af dat, in voorkomend geval, de identiteit van de houder van de volmacht vermeldt.

De vermogensaangifte moet aan de buitenzijde de naam, voornamen en woonplaats van de indiener en het feit dat het een vermogensaangifte betreft vermelden.

De ambtenaar van het Rekenhof aan wie een vermogensaangifte onder niet-gesloten omslag wordt ter hand gesteld, verzoekt de deposant de omslag te sluiten.

§ 4. Wanneer een vermogensaangifte aangetekend wordt toegezonden, moet de aangetekende brief een gesloten omslag met die aangifte bevatten, waarop aan de buitenzijde de naam, voornamen en woonplaats van de indiener worden vermeld, alsmede het feit dat het een vermogensaangifte betreft.

Indien de daartoe aangewezen ambtenaar van het Rekenhof vaststelt dat een omslag die een vermogensaangifte bevat, niet is gesloten, gaat hij onmiddellijk tot sluiting over en maakt daarvan melding op de keerzijde van de omslag.

Art. 5

In de loop van de maand januari van ieder jaar zendt de secretaris-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken de lijst van de intercommunale verenigingen aan het Rekenhof. Voor het opstellen van deze lijst wordt rekening gehouden met de toestand van het voorgaande jaar.

Indien de secretaris-generaal deze verplichting niet of laattijdig vervult, is hij strafbaar met een geldboete van 100 frank tot 1 000 frank.

Art. 6

In de loop van de maand februari van ieder jaar worden de naam, voornamen, plaats en datum van geboorte, woonplaats en het ambt van de aan de wet van 2 mei 1995 onderworpen personen, alsmede de datum van de ambtsaanvaarding, van de ambtsbeëindiging en van het verstrijken van de periode bedoeld in artikel 3, § 2, tweede lid, van die wet, aan het Rekenhof meegedeeld door de hierna aangewezen personen :

1º de secretaris van de Ministerraad, voor de ministers en staatssecretarissen, alsmede voor de kabinetschefs en de adjunct-kabinetschefs van de ministeriële kabinetten van de federale regering en voor de commissarissen van de federale regering die de titel van gouverneur en vice-gouverneur voeren, aangesteld in het administratieve arrondissement Brussel-Hoofdstad;

2º de griffier van de Kamer van volksvertegenwoordigers, voor de leden van die vergadering en voor de Belgische leden van het Europees Parlement;

3º de griffier van de Senaat, voor de leden van die vergadering;

4º de secretaris van de regering van de Duitstalige Gemeenschap, voor de leden van die regering alsmede voor de kabinetschefs en de adjunct-kabinetschefs van de ministeriële kabinetten van die regering;

5º de griffier van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, voor de leden van die Raad;

6º de griffier van de provincie, voor de gouverneur en de leden van de bestendige deputatie;

7º de gemeentesecretaris, voor de burgemeester, schepenen en voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;

8º de voorzitter van de raad van bestuur van iedere intercommunale vereniging, voor de leden van de raad van bestuur en van het directiecomité;

9º de secretaris-generaal van ieder federaal ministerie, voor de ambtenaren-generaal, alsmede de leidende ambtenaar van de administratie van de Kanselarij, voor de ambtenaren-generaal van de diensten van de eerste minister;

10º de administrateur-generaal van de instelling, voor de instellingen van openbaar nut waarop de wet van 16 maart 1954 van toepassing is;

11º de gouverneur van de Nationale Bank van België, voor de leden van de regentenraad en van het college van censoren van die instelling;

12º de voorzitter van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, voor de leden van dat comité;

13º de voorzitter van het algemeen comité van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, voor de leden van dat comité.

De persoon die ertoe is gehouden de in het voorgaande lid bedoelde inlichtingen aan het Rekenhof mee te delen en die deze verplichting niet of laattijdig vervult, is strafbaar met een geldboete van 100 frank tot 1 000 frank.

De personen bedoeld in dit artikel melden aan het Rekenhof het overlijden van de aan de wet van 2 mei 1995 onderworpen personen van wie ze de identiteit overeenkomstig het eerste lid aan het Hof hebben meegedeeld.

Art. 7

§ 1. Op 30 april van ieder jaar stelt het Rekenhof de voorlopige lijst op van de personen die aan de wet van 2 mei 1995 zijn onderworpen en van wie het de lijst, bedoeld in artikel 2 van die wet, of de aangifte, bedoeld in artikel 3 van dezelfde wet, niet heeft ontvangen. Het Rekenhof richt onmiddellijk een aangetekende herinneringsbrief aan al die personen. De persoon die van oordeel is dat hij niet aan de wet van 2 mei 1995 is onderworpen, brengt hiervan het Rekenhof ten laatste op 15 mei bij aangetekende brief op de hoogte. Het Rekenhof onderzoekt de ingeroepen motieven en deelt zijn definitief standpunt over de onderworpenheid van die persoon aan de wet van 2 mei 1995 bij aangetekende brief en ten laatste op 31 mei aan de belanghebbende mee.

Indien het Rekenhof, op grond van de inlichtingen die hem overeenkomstig artikel 6 zijn meegedeeld of op grond van enige andere inlichting die het zou ontvangen, vaststelt dat de door een persoon toegezonden lijst van mandaten, ambten en beroepen onvolledig of onjuist is, doet het hiervan bij aangetekende brief mededeling aan de belanghebbende. De persoon die van oordeel is dat de door hem toegezonden lijst geen onvolledigheid of onjuistheid bevat, brengt het Rekenhof ten laatste op 15 mei bij aangetekende brief hiervan op de hoogte. Het Rekenhof deelt zijn definitief standpunt nopens de volledigheid en de juistheid van de lijst bij aangetekende brief en ten laatste op 31 mei aan de belanghebbende mee.

§ 2. Indien het Rekenhof tot het besluit komt dat een persoon onderworpen is aan de wet van 2 mei 1995 of dat hij een onvolledige of onjuiste aangifte heeft ingediend, kan die persoon zich ten laatste op 15 juni bij aangetekende brief wenden, naar gelang van het geval, tot de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat of de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, om te horen zeggen hetzij dat hij niet is onderworpen aan de wet van 2 mei 1995, hetzij dat zijn aangifte volledig en juist is.

Is de zaak aanhangig gemaakt door een senator, met uitzondering van de gemeenschapssenatoren bedoeld in artikel 67, § 1, 3º tot 5º, van de Grondwet, dan wordt ze onderzocht door een opvolgingscommissie samengesteld uit leden van de Senaat. Is de zaak aanhangig gemaakt door een lid van de regering of de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, dan wordt ze onderzocht door een opvolgingscommissie samengesteld uit leden van laatstgenoemde Raad. In alle andere gevallen wordt de zaak onderzocht door een opvolgingscommissie samengesteld uit leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, onverminderd het bepaalde in artikel 7, § 2, tweede lid, eerste zin, van de bijzondere wet van ... tot uitvoering en aanvulling van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen alsmede een vermogensaangifte in te dienen. De commissie doet uitspraak zonder dat tegen haar beslissing enig rechtsmiddel kan worden ingesteld. Een afschrift van de beslissing wordt door de diensten van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap ten laatste op 30 juni aan het Rekenhof en aan de belanghebbende meegedeeld.

§ 3. De definitieve lijst van mandaten, ambten en beroepen en de definitieve lijst van de personen die de lijst, bedoeld in artikel 2 van de wet van 2 mei 1995, of de aangifte, bedoeld in artikel 3 van dezelfde wet, niet hebben ingediend, worden door het Rekenhof ten laatste op 15 juli vastgesteld en onmiddellijk aan de diensten van het Belgisch Staatsblad meegedeeld. De twee lijsten worden ten laatste op 15 augustus bekendgemaakt.

Art. 8

§ 1. Indien een persoon die onderworpen is aan de wet van 2 mei 1995, na de bekendmaking van de lijsten van mandaten, ambten en beroepen in het Belgisch Staatsblad, tussen de gepubliceerde lijst en de lijst die hij aan het Rekenhof heeft meegedeeld, een verschil vaststelt dat niet het gevolg is van de toepassing van artikel 7, § 1, tweede lid, richt hij een schriftelijke verbetering aan het Rekenhof, dat ervoor zorgt dat de verbetering in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

§ 2. Indien een persoon die onderworpen is aan de wet van 2 mei 1995, na de bekendmaking van de lijsten van mandaten, ambten en beroepen in het Belgisch Staatsblad vaststelt dat de lijst die hij aan het Rekenhof heeft meegedeeld onvolledig of onjuist is, richt hij een schriftelijke verbetering aan het Rekenhof.

Indien het Hof, op basis van de inlichtingen die hem overeenkomstig artikel 6 zijn meegedeeld of op basis van enige andere informatie die het zou ontvangen, de voorgestelde verbetering betwist, deelt het dat bij aangetekende brief mee aan de belanghebbende. Indien deze van mening is dat zijn verbetering juist is, kan hij binnen vijftien dagen na de verzending van de aangetekende brief van het Rekenhof het in artikel 7, § 2, bepaalde orgaan bij aangetekende brief verzoeken zich uit te spreken over de juistheid van de verbetering. Een afschrift van de beslissing van dat orgaan wordt, uiterlijk een maand na ontvangst van de aangetekende brief van de auteur van de correctie, aan het Rekenhof en aan de belanghebbende meegedeeld door de diensten van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap. Deze termijnen worden tijdens het parlementair reces geschorst.

Op het einde van de procedure zorgt het Hof, in voorkomend geval, voor de bekendmaking van de verbetering in het Belgisch Staatsblad .

§ 3. Indien het Rekenhof, na de bekendmaking van de lijsten van mandaten, ambten en beroepen in het Belgisch Staatsblad, informatie ontvangt waarin erop wordt gewezen dat een aangifte onvolledig of onjuist is of dat een persoon die onderworpen is aan de wet van 2 mei 1995, niet voorkomt op de lijsten die in het Belgisch Staatsblad zijn bekendgemaakt, onderzoekt het Hof of die informatie juist is. Acht het Hof de informatie gegrond, dan deelt het aan de belanghebbende bij aangetekende brief mee dat een verbetering op de lijsten bekendgemaakt zal worden.

Indien de belanghebbende meent dat de bekendgemaakte lijst volledig en juist is of indien hij meent niet onderworpen te zijn aan de wet van 2 mei 1995, kan hij binnen vijftien dagen na de verzending van de aangetekende brief van het Rekenhof het in artikel 7, § 2, bepaalde orgaan bij aangetekende brief verzoeken te verklaren hetzij dat hij niet onderworpen is aan de wet van 2 mei 1995, hetzij dat zijn aangifte volledig en juist is. Een afschrift van de beslissing van dat orgaan wordt, uiterlijk een maand na ontvangst van de aangetekende brief van de belanghebbende, aan het Rekenhof en aan de belanghebbende meegedeeld door de diensten van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap. Deze termijnen worden tijdens het parlementair reces geschorst.

Op het einde van de procedure zorgt het Hof, in voorkomend geval, voor de bekendmaking van de verbetering in het Belgisch Staatsblad .

Art. 9

Bij het verstrijken van de in artikel 3, § 5, van de wet van 2 mei 1995 bedoelde termijn van vijf jaar, zendt het Rekenhof de in artikel 3, §§ 1 en 2, van die wet bedoelde vermogensaangiften bij aangetekende brief met ontvangstmelding terug aan de personen bedoeld in artikel 1 van die wet.

In het geval waarin de restitutie binnen een jaar te rekenen van de datum waarop de bovengenoemde termijn van vijf jaar verstrijkt, onmogelijk blijkt, vernietigt het Rekenhof, met inachtneming van de bepalingen van artikel 3, § 3, van de wet van 2 mei 1995, de betrokken vermogensaangiften.

Art. 10

De in artikel 3, §§ 1 en 2, van de wet van 2 mei 1995 bedoelde aangiften mogen alleen worden gebruikt in het kader van het strafrechtelijk onderzoek bedoeld in artikel 3, § 4, van diezelfde wet.

Art. 11

De in artikel 2, § 1, van de wet van 2 mei 1995 bedoelde aangiften worden door het Rekenhof bewaard gedurende een termijn van drie jaar te rekenen van de datum van de door § 2 van voornoemd artikel voorgeschreven bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .

Na het verstrijken van die termijn worden de aangiften door het Rekenhof vernietigd.

Art. 12

In artikel 1 van de wet van 2 mei 1995 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het nr. 1 wordt het woord « federale » geschrapt;

2º tussen het nr. 4 en het nr 5 wordt een nr. 4bis ingevoegd, luidend als volgt : « 4bis . de Belgische leden van het Europees Parlement; »;

3º het nr. 5 wordt aangevuld als volgt : « daarin begrepen de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant en de commissarissen van de federale regering die de titel van gouverneur en vice-gouverneur voeren, aangesteld in het administratieve arrondissement Brussel-Hoofdstad »;

4º het nr. 9 wordt aangevuld als volgt : « Voor de toepassing van deze wet wordt onder ambtenaren-generaal verstaan de ambtenaren bekleed met een van de graden van de rangen 16 en 17; in de instellingen van openbaar nut waarop de wet van 16 maart 1954 van toepasing is en waarin geen enkele persoon de titel van administrateur-generaal voert, is de wet van toepassing op de leidende ambtenaar. »;

5º het nr. 10 wordt geschrapt;

6º in het nr. 11 worden de woorden « de leden van de Algemene Raad » vervangen door de woorden « de leden van de regentenraad en van het college van censoren »;

7º de nrs. 1, 2, 3, 4, 4bis , 5, 6, 7, 8, 9, 11 en 12 worden vernummerd tot respectievelijk de nrs. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12.

Art. 13

Artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 2 mei 1995 wordt vervangen als volgt :

« § 1. De personen die in de loop van een jaar een in artikel 1 bedoeld ambt of mandaat uitoefenen, dienen vóór 1 april van het daaropvolgende jaar een schriftelijke aangifte in waarin ze melding maken van alle mandaten, leidende ambten of beroepen, van welke aard ook, die ze tijdens het eerstbedoelde jaar hebben uitgeoefend, zowel in de overheidssector als voor rekening van enige andere natuurlijke of rechtspersoon, feitelijke instelling of vereniging die in België of in het buitenland gevestigd is. »

Art. 14

In artikel 3 van de wet van 2 mei 1995 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In § 1, eerste lid, wordt het woord « verzegelde » vervangen door het woord « gesloten »;

2º In § 1, eerste lid, worden tussen de woorden « een vermogensaangifte » en het woord « in » ingevoegd de woorden « betreffende de staat van hun vermogen op de dag van hun ambtsaanvaarding »;

3º Paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende volzin :

« Deze aangifte heeft betrekking op de staat van hun vermogen op de dag van het verstrijken van het mandaat of op de dag van het ontslag. »

4º Paragraaf 2, tweede lid, wordt aangevuld met de volgende volzin :

« Deze aangifte heeft betrekking op de staat van hun vermogen op de dag waarop de in de voorgaande zin bedoelde periode is verstreken. »

5º In § 3 wordt het woord « verzegelde » vervangen door het woord « gesloten »;

6º Paragraaf 3 wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« De personeelsleden van het Rekenhof en elke bewaarder of houder van de vermogensaangifte zijn gehouden tot het beroepsgeheim, zoals bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek. »

7º In § 5 worden de woorden « Na het overlijden of » geschrapt;

8º Een § 6 wordt toegevoegd, luidend als volgt :

« § 6. De in de §§ 1 en 2 bedoelde vermogensaangiften van overleden personen worden vernietigd na verloop van een periode van een maand te rekenen van de dag van het overlijden. »

Art. 15

Voor de eerste toepassing van deze wet worden de aangiften bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet van 2 mei 1995, bij wijze van overgangsregeling, ingediend :

1º in de loop van het derde kwartaal van 1999 voor de personen bedoeld in artikel 1, nrs. 1 tot 5, van de wet van 2 mei 1995.

2º in de loop van het vierde kwartaal van 1999 voor de personen bedoeld in artikel 1, nrs 6 en volgende van de wet van 2 mei 1995.

Brussel, 29 april 1999.

De voorzitter van de
Kamer van volksvertegenwoordigers,

Raymond LANGENDRIES.

De griffier van de
Kamer van volksvertegenwoordigers,

Francis GRAULICH.


(1) Wet van 24 december 1999 (Belgisch Staatsblad van 12 januari 2000).