2-226/2

2-226/2

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

16 DECEMBER 1999


Wetsontwerp ter bevordering van de werkgelegenheid


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 2

In het 4º van dit artikel, de laatste zin van het voorgestelde artikel 35, § 1, 5º, vervangen als volgt :

« De Koning stelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, dit verminderd bedrag F* vast, zonder dat dit bedrag minder kan bedragen dan de helft van F*, tenzij de onderneming is gebonden door een vormings- en tewerkstellings-collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair comité of bij ontstentenis, in de onderneming. Voor ondernemingen met minder dan 50 werknemers op 30 juni van het vorige jaar aangegeven aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid en waar geen vakbondsafvaardiging bestaat, kan de vormings- en tewerkstellings- collectieve arbeidsovereenkomst de vorm aannemen van een vormings- en tewerkstellingsakkoord. ».

Verantwoording

Het was de bedoeling van de wetgever om ondernemingen die onvoldoende inspanningen leveren voor vorming en opleiding voor hun werknemers, uit te sluiten van bijkomende structurele lastenverminderingen. Omwille van de rechtszekerheid dient een minimum bedrag te worden gegarandeerd. In een aantal ondernemingen stelt zich immers geen vormingsprobleem, toch oordeelde de wetgever dat deze bedrijven beroep konden doen op een lastenvermindering ter bevordering van de concurrentiepositie van deze ondernemingen. Krachtens het voorliggend artikel 2, 4º kan de Koning immers het verminderde bedrag niet alleen verhogen maar ook verminderen. Die rechtsonzekerheid moet alleszins worden vermeden. Dit amendement wil het verminderd bedrag van de lastenvermindering vastleggen op de helft van het maximale bedrag van de lastenvermindering.

De bepaling betreffende de ondernemingen die gebonden waren door een tewerkstellings- en vormings-CAO of akkoord blijft eveneens beter behouden omdat het weglaten van deze bepaling opnieuw meer rechtsonzekerheid met zich meebrengt en er een gevaar voor willekeur zou kunnen ontstaan.

Nr. 2 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 2

Het 5º doen vervallen.

Verantwoording

Krachtens de voorgestelde bepaling kan de Koning alle regels van de lastenvermindering wijzigingen in functie van het interprofessioneel akkoord. De macht die hier aan de Koning wordt gegeven is veel te ruim en zal de duidelijkheid en de continuïteit van het stelsel in gevaar brengen. Daarenboven kan men zich de vraag stellen naar de technische uitvoerbaarheid om elke 2 jaar het stelsel aan te passen en de wijze waarop dit moet worden gekaderd in een beleid dat zou gericht zijn op administratieve vereenvoudiging.

Nr. 3 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 3

In het voorgestelde artikel 35, § 5, derde lid, 1º, de laatste zin vervangen als volgt :

« De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden en de nadere regelen van storting. »

Verantwoording

In hetzelfde artikel van deze wet wordt voorzien dat alle koninklijke besluiten genomen worden bij een in de Ministerraad overlegd besluit. Het lijkt niet aangewezen om de voorwaarden en regelen voor de ene sector wel door te voeren bij een in Ministerraad overlegd besluit en de andere niet.

Daarnaast is het aangewezen dat de Ministerraad betrokken wordt bij deze koninklijke besluiten omdat er veelal een gemeenschappelijke bevoegdheid is vast te stellen voor de ministers Sociale Zaken, Volksgezondheid en Werkgelegenheid.

Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.

Nr. 4 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE C.S.

Art. 3bis (nieuw)

Een artikel 3bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 3bis. ­ Artikel 35, § 5, laatste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« De Koning kan jaarlijks bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit het bedrag van 9 750 frank verhogen. Deze verhoging staat in verhouding met de verhoging van de structurele vermindering van de werkgeversbijdrage voor de sociale zekerheid zoals bedoeld in artikel 35, § 1, van dezelfde wet. Deze verhouding wordt bepaald door het procentueel aandeel van het totaal aantal werknemers tewerkgesteld in de non-profitsector in vergelijking met het totaal aantal tewerkgestelde werknemers.

De verhoging van het bedrag van 9 750 frank wordt jaarlijks doorgevoerd op hetzelfde ogenblik als de vastlegging van het bedrag F* zoals bedoeld in artikel 35,§ 1, 5º. »

Verantwoording

De verhoging van de structurele verlaging van de werkgeversbijdragen moet ook gelden voor de non-profitsector via een jaarlijkse verhoging van de sociale maribel. Deze verhoging moet in verhouding staan tot het procentueel aandeel van de non-profitsector in de globale tewerkstelling.

Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.
Vincent VAN QUICKENBORNE.

Nr. 5 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 4

In het voorgestelde artikel 71, eerste lid, 1º, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) in het eerste lid, laatste zin, de woorden : « Ieder jaar bepaalt de Koning » vervangen door de woorden « Ieder jaar bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, »;

B) in het tweede lid, de woorden « door de Koning » vervangen door de woorden : « door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, »;

C) in het derde lid, laatste zin, de woorden « de Koning bepaalt », vervangen door de woorden : « de Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, ».

Verantwoording

Artikel 71, eerste lid, 1º bepaalt de oprichting van een fonds dat wordt opgericht bij het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. Het lijkt dan ook aangewezen dat koninklijke besluiten die te maken hebben met dit fonds genomen worden na overleg met de andere betrokken ministers.

Nr. 6 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 5

In het voorgestelde artikel 71, eerste lid, 2º, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) in het eerste lid, laatste zin, de woorden : « de Koning », vervangen door de woorden « de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, »;

B) in het tweede lid, de woorden « door de Koning » vervangen door de woorden « door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, »;

C) in het derde lid, laatste zin, de woorden « De Koning bepaalt » vervangen door de woorden : « De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, ».

Verantwoording

Artikel 71, eerste lid, 2º, voorziet in de oprichting van een fonds bij het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. Het lijkt dan ook aangewezen dat koninklijke besluiten die te maken hebben met dit fonds genomen worden na overleg met de andere betrokken ministers.

Nr. 7 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 6

In het voorgestelde artikel 1, § 7, 1º, tweede lid, tussen « Volgens de modaliteiten bepaald door de Koning » en de woorden « worden de beschikbare middelen » de woorden « , bij een in Ministerraad overlegd besluit, » invoegen.

Verantwoording

Het fonds waarvan sprake is opgericht bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten. Ook hier lijkt het aangewezen om het besluit te nemen na overleg in de Ministerraad zodat de betrokken ministers hierbij betrokken worden.

Nr. 8 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 14

In het voorgestelde artikel 118, § 1, 8º, laatste lid, het woord « twaalf » vervangen door het woord « zes ».

Verantwoording

Aanvankelijk was het de bedoeling van de wetgever om het voordeel van het plus-één plan ook toe te kennen aan een werkgever die een werknemer die als interim-werknemer bij hem werkte, definitief in dienst te nemen. De interim-overeenkomst werd gevolgd door een definitieve aanwerving. De voorliggende bepaling laat toe dat werkgevers het voordeel krijgen als ze de uitzendkracht aannemen indien deze 3 maanden heeft gewerkt in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanwerving.

Dit zou betekenen dat deze uitzendkracht negen manden voor een andere werkgever kan werken en nog steeds in aanmerking komt terwijl het eerder de bedoeling was om de aanwerving te laten volgen op het contract als uitzendkracht. Dat enige soepelheid kan voorzien worden is aan te nemen, vandaar dat wij voorstellen de periode in te korten tot zes maanden.

Nr. 9 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 15

In het voorgestelde artikel 6, § 1, 13º, laatste lid, het woord « twaalf » vervangen door het woord « zes ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij het amendement nr. 8.

Nr. 10 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 22bis (nieuw)

Na artikel 22 een hoofdstuk VIIbis (nieuw) invoegen dat een artikel 22bis (nieuw) omvat :

« Hoofdstuk VIIbis : Terbeschikkingstelling van gemeentepersoneel

« Art. 22bis. ­ Artikel 32 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter besckking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers wordt aangevuld als volgt :

« In afwijking van artikel 31 zijn de gemeentebesturen gerechtigd werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met hun gemeentebesturen, ter beschikking te stellen van een OCMW, een ander openbaar bestuur of instelling van openbaar nut of een VZW. »

Verantwoording

De federale overheid, maar ook de gemeenschappen schenken veel aandacht aan de bestrijding van kansarmoede en het bevorderen van de veiligheid. Veelal worden middelen op contractuele basis ter beschikking gesteld van lokale besturen. Een voorbeeld daarvan zijn de samenlevingscontracten. De overheid stimuleert gemeentebesturen en OCMW's om netwerken te ontwikkelen en samenwerkingsverbanden op te zetten. Bij de opmaak van lokale beleidsplannen wordt vaak de afspraak gemaakt dat de lokale besturen personeel ter beschikking stellen. Het personeel is in dienst van het lokale bestuur (bijvoorbeeld voor de samenlevingscontracten kan dat niet anders).

Het ter beschikking stellen van personeel door het lokale bestuur aan derden, bijvoorbeeld in het kader van drug-preventieprojecten of armoedebestrijding, is echter strijdig met de wet van 24 juli 1987 op de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. Dit amendement wil dan ook deze strijdigheid opheffen door gemeentebesturen wel in de mogelijkheid te stellen personeel ter beschikking te stellen van derden en dit naar analogie van de bepalingen in artikel 116 van dit wetsontwerp die het mogelijk maken dat personeelsleden van een OCMW kunnen ingezet worden ten behoeve van de partners die op basis van een overeenkomst een samenwerkingsverband hebben gesloten met het OCMW.

Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.

Nr. 11 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE C.S.

Art. 23

Paragraaf 1, 1º, van dit artikel aanvullen met een d), luidend als volgt :

« d) deeltijds leerplichtigen en personen die deeltijdse vorming hebben beëindigd. ».

Verantwoording

Deeltijdse leerplichtigen kunnen nu enkel worden toegevoegd als er een tekort aan schoolverlaters in de subregio kan worden vastgesteld. Ook in regio's met voldoende werkloze schoolverlaters moeten deeltijds leerplichtigen prioritair aandacht krijgen. Als er geen akkoord mogelijk is in het STC over de vaststelling van het tekort aan jongeren worden deeltijds leerplichtigen uitgesloten. In Vlaanderen bestaan er naast de centra voor deeltijds onderwijs ook centra voor deeltijdse vorming : ook deze « schoolverlaters » moeten in aanmerking komen.

Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.
Vincent VAN QUICKENBORNE.

Nr. 12 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 23

Paragraaf 3 van dit artikel vervangen als volgt :

« § 3. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, definiëren wat men verstaat onder tekort, bepalen wie de eventuele toestand van tekort vaststelt en de procedure vastleggen. »

Verantwoording

Artikel 23, § 3, geeft aan de Koning de bevoegdheid om te bepalen wat een tekort is, wie daarop controle moet uitoefenen en welke procedure daartoe moet worden gevolgd. Deze bevoegdheid lijkt ons al te ruim, daarom wordt bepaald dat de Koning deze maatregel pas kan treffen na een advies van de sociale partners.

Nr. 13 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 26

In het tweede lid van dit artikel de woorden « voor de toepassing van deze wet » vervangen door de woorden « voor de toepassing van dit hoofdstuk ».

Verantwoording

Het kan onmogelijk de bedoeling zijn om de privé-non-profitsector tot de openbare sector te rekenen voor al de bepalingen in dit wetsontwerp.

Nr. 14 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 26

In het tweede lid van dit artikel, de woorden : « met uitzondering van artikel 43 » doen vervallen.

Verantwoording

Wanneer de private non-profitsector door dit wetsontwerp beschouwd wordt als openbare werkgever, dient dit dan ook ten volle te gebeuren. Ook de private non-profitsector vervult een belangrijke rol bij de invulling van prioritaire maatschappelijke behoeften.

Nr. 15 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 27

In het eerste lid, 2º en 3º, van dit artikel, de woorden « vierentwintig maanden » telkens vervangen door de woorden « zesendertig maanden ».

Verantwoording

Formules van alternerend leren-werken kunnen 3 jaar duren, wat vaak aangewezen is gezien de aard van de opleiding en/of de moeilijkheden van de jongeren. Deze langere trajecten dreigen nu onmogelijk te worden, gezien de werkgever ze het derde jaar niet meer kan meetellen voor de startbanenverplichting en de werkgever verplicht is een bijkomende jongere in dienst te nemen.

Nr. 16 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 27bis (nieuw)

Een artikel 27bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 27bis. ­ Behoudens de in deze wet bepaalde afwijkingen, gelden voor de startbanen al de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. »

Verantwoording

Startbanen worden in het wetsontwerp beschouwd een volwaardige arbeidsovereenkomst. Het is dan ook aangewezen dat behoudens de expliciet voorziene afwijkingen de bepalingen van de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten blijven gelden.

Nr. 17 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 30

In dit artikel, na de woorden « De Koning kan » de woorden « na advies van de Nationale Arbeidsraad » invoegen.

Verantwoording

De delegatie die hier aan de Koning wordt gegeven, laat toe alle regels te wijzigen voor elke werkgever. Voorafgaandelijk advies van de Nationale Arbeidsraad lijkt dan ook aangewezen.

Nr. 18 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 31

In § 2, eerste lid van dit artikel, de woorden « hetzij een schoolattest dat bevestigt dat hij sedert minder dan zes maanden geen lessen meer volgt in het voltijds of deeltijds onderwijs en waarop vermeld staat welk getuigschrift of diploma het laatst werd herhaald, hetzij » doen vervallen.

Verantwoording

Door deze bepaling zou de school een attest moeten afleveren dat een leerling geen lessen meer volgt. Een negatief bewijs wordt in het leven geroepen voor de betrokken jongere. De scholen worden belast met het afleveren van schoolattesten. Ons inziens is het voldoende dat de betrokken jongere een bewijs kan leveren dat hij of zij ingeschreven is als werkzoekende. Vandaar het voorstel om deze bepaling te schrappen.

Nr. 19 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 32

Het tweede lid van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het lijkt niet aangewezen om een nieuwe informatiestroom in het leven te roepen. De administratie wordt belast met het centraliseren van al de startbaanovereenkomsten. Daarvoor zal de administratie goed moeten worden uitgerust. Ons inziens bestaan er andere manieren, bijvoorbeeld de kwartaalaangifte, om deze informatie te verzamelen. Bovendien gaat artikel 32 in tegen de vooropgestelde administratieve vereenvoudiging. Men legt werkgevers immers een bijkomende administratieve verplichting op.

Nr. 20 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 33

Dit artikel aanvullen met een § 3, luidend als volgt :

« § 3. De Koning legt, na advies van de Nationale Arbeidsraad, de criteria vast waaraan de opleiding zoals bedoeld in § 2, moet voldoen en de regels met betrekking tot de controle die op de opleiding zal worden uitgeoefend. »

Verantwoording

Krachtens de voorliggende tekst wordt geen enkele minimumvoorwaarde vastgelegd waaraan de opleiding moet voldoen. Dit amendement voorziet in de mogelijkheid voor de Koning (op advies van de NAR) om criteria vast te leggen waaraan een opleiding moet voldoen. Zo zou kunnen worden voorzien in de mogelijkheid of de verplichting tot het afsluiten van een CAO op het niveau van de individuele onderneming of de sector.

Nr. 21 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 34

Dit artikel aanvullen met het volgende lid :

« Deze voorwaarden hebben met name betrekking op hetgeen verstaan moet worden onder werkaanbieding en op de verplichting voor de werknemer om een attest voor te leggen van de werkgever of de dienst waar hij op de werkaanbieding inging evenals desgevallend de reden waarom hij niet is aangeworven. »

Verantwoording

Om misbruiken te voorkomen heeft men steeds het recht op bezoldigde afwezigheid om ander werk te zoeken afhankelijk gemaakt van strikte voorwaarden.

Bij gewone werknemers, werklieden of bedienden, bedraagt de maximale duur van die afwezigheid 2 (soms 1) halve dagen per week. Bovendien is dit recht beperkt tot de duur van de opzeggingstermijn, dit wil zeggen enkel vlak voor het einde van de overeenkomst.

De werkgever kan weliswaar niet eisen dat een attest wordt voorgelegd; hij kan wel aantonen dat de werknemer het recht misbruikt, dit wil zeggen voor een ander motief dan om ander werk te zoeken.

Voor het afwijkende regime van jongerenstages (koninklijk besluit nr. 230) werd het uitzonderlijke karakter van deze bezoldigde afwezigheid op een andere wijze gerealiseerd. Hier betrof het immers een contract voor bepaalde tijd. Hier stelde men expliciet als vereiste dat het recht gekoppeld was aan het ingaan op een werkaanbieding. Bovendien moet de stagiair een attest voorleggen aan de werkgever waar het uur van het bezoek wordt vermeld evenals de eventuele reden van niet aanwerving.

Een en ander illustreert dat dit recht op bezoldigd sollicitatieverlof een afwijking is op de algemene regel die luidt dat werknemers geacht worden arbeidsprestaties te leveren in ruil voor het loon dat zij ontvangen. Het is dan ook logisch dat de voorwaarden waaraan de uitoefening van dat recht om afwezig te zijn met loonbehoud om ander werk te zoeken, gekoppeld is, reeds expliciet in de wet zelf wordt opgenomen. Dit is in het voordeel van werknemer en werkgever.

Ook voor startbanen is het daarom wenselijk dat, om de doorstroming te vergemakkelijken, de jongeren gestimuleerd worden om verder werk te zoeken, aangezien vaak de huidige werkgever geen garanties kan bieden om hen na de startbaan te houden.

Ter bescherming van de jonge werknemer zelf en van zijn werkgever en om de finaliteit van dit recht op bezoldigde afwezigheid te vrijwaren moet de wet zelf de modaliteiten reeds aangeven waarover de Koning nadere bijzonderheden zal vastleggen.

Nr. 22 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 36

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Krachtens de bepalingen van artikel 36 zou een werknemer die zelf zijn startbaanovereenkomst beëindigt, de bevoegde ambtenaar hiervan in kennis moeten stellen. Deze administratieve verplichting wordt bij de individuele werknemer gelegd. Dit is praktisch niet uitvoerbaar noch controleerbaar. Welke zal de sanctie zijn indien de werknemer deze verplichting niet nakomt ? Vandaar dat de schrapping van dit artikel wordt voorgesteld.

Nr. 23 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 38

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De bepaling van artikel 38 werkt een nog sterkere verdringing van de langdurige werklozen in de hand omdat personen die na de afloop van een startbaanovereenkomst in aanmerking worden genomen voor de bestaande banenplannen en tewerkstellingsmaatregelen. Het kan dan onmogelijk de bedoeling zijn van de wetgever om dergelijke verdringingsmechanismen in te schrijven in de wet, vandaar dat de schrapping van die bepaling wordt voorgesteld.

Nr. 24 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 40

Het derde lid van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De vraag stelt zich waarom het onderwijs van een automatische en verregaande vrijstelling zou genieten. Als er redenen zijn om de onderwijssector vrij te stellen van deze verplichting dan moeten daar ook de nodige regels en voorwaarden voor worden uitgewerkt, zoals dat eventueel voor andere sectoren kan gebeuren.

Nr. 25 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 41

Dit artikel aanvulllen met het volgende lid :

« De banen zoals bedoeld in het eerste lid worden meegerekend in het aantal nieuwe werknemers zoals bedoeld in artikel 39, § 3, van deze wet. »

Verantwoording

Artikel 41 neemt de tekst over van artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 230. Door het behoud van het huidige systeem wordt de evaluatie van de bijkomende verplichting van 1 % zeer moeilijk te controleren. Het is dan ook aangewezen om de werknemers die krachtens een overeenkomst tussen werkgever en de minister van Werkgelegenheid in dienst worden genomen mee op te nemen in de verplichting van bijkomende aanwervingen zoals voorzien in artikel 39, § 3.

Nr. 26 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 42

In § 1, 2º, punt b) van dit artikel, na de woorden « de tewerkstelling van jongeren die een inschakelingsparcours genieten » de woorden « , deeltijds leerplichtig of langdurig werkloos zijn » invoegen.

Verantwoording

Jongeren die een inschakelingsparcours genieten, zijn jongeren die binnen zes maanden na het schoolverlaten in begeleiding zijn genomen, waardoor deeltijds leerplichtigen en langdurige werkloze jongeren worden uitgesloten. Dit amendement wil de mogelijkheid van sectorale vrijstelling bijgevolg ook uitbreiden tot de acties die gericht zijn op deeltijds leerplichtigen en langdurig werkloze jongeren.

Nr. 27 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 42

In dit artikel, § 2, eerste lid, vervangen als volgt :

« De Koning kan, nadat het advies van de Nationale Arbeidsraad is ingewonnen, bij een in de Ministerraad overlegd besluit de voorwaarden en nadere regels van deze vrijstelling wijzigen. »

Verantwoording

Terecht werd hierover door sommige leden van de commissie een amendement ingediend dat rekening houdt met de opmerkingen van de Raad van State in verband met de aan de Koning toegekende bevoegdheden. Wij menen dat dit amendement opnieuw in overweging dient te worden genomen.

Nr. 28 VAN DE DAMES DE SCHAMPHELAERE EN van KESSEL

Art. 45

Dit artikel aanvullen met een § 4, luidend als volgt :

« § 4. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels inzake de mogelijkheid tot het sluiten van een nieuwe startbaanovereenkomst. »

Verantwoording

Artikel 45 roept een systeem in het leven waarbij een werknemer die al in een startbaan heeft gewerkt in een nieuwe startbaan kan stappen maar waarbij de duurtijd van die startbaan wordt verminderd met de periode van de eerste startbaan. Dat betekent dat een systeem moet worden opgezet waarbij wordt bijgehouden hoe lang de jongeren in een startbaan hebben gewerkt. Dit vereist minstens enige nadere regelen die door de minister van Werkgelegenheid in het leven zullen moeten worden geroepen.

Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.

Nr. 29 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE C.S.

Art. 56

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Als er wetten zijn die dienen te worden aangepast aan de bepalingen van deze wet, dan had dit moeten gebeuren in dit wetsontwerp of dan kan dat gebeuren in een ander wetgevend initiatief. Eventuele wijzigingen kunnen onmogelijk onttrokken worden aan de democratische controle van het parlement.

Mia DE SCHAMPHELAERE.
Ingrid van KESSEL.
Vincent VAN QUICKENBORNE.

Nr. 30 VAN DE HEER THISSEN

Art. 26

In het tweede lid van dit artikel, de woorden « met uitzondering van artikel 43 » doen vervallen.

Verantwoording

Er is geen objectieve reden om de non-profitsector uit te sluiten van de in artikel 43 bedoelde globale projecten. De term « globale projecten » is overigens weinig precies. De non-profitsector beschikt vaak over een enorme deskundigheid die men niet vErloren mag laten gaan.

René THISSEN.

Nr. 31 VAN DE HEER VAN QUICKENBORNE

Art. 42

Dit artikel vervangen als volgt :

« De minister van Werkgelegenheid kan, op voorstel van een gewestregering, de werkgevers die tot een zelfde sector behoren geheel of gedeeltelijk vrijstellen voor zover die sector met deze gewestregering een overeenkomst is aangegaan met het oog op de tewerkstelling en/of opleiding van jongeren. »

Verantwoording

Het artikel 42 is in zijn huidige redactie nefast zowel naar voorwaarden als naar procedure.

Wat bepaalt nu het bewuste artikel ? Ten eerste naar voorwaarden : enkel voor sectoren waar de bijdragen voor « risicogroepen » (tewerkstellings- en opleidingsfonds) minstens 0,15 % bedraagt. Alle sectoren waar dit de wettelijke 0,10 % bedraagt, vallen dus uit de boot; het verband tussen de hoogte van deze bijdrage (die als zodanig niks met jongeren te maken heeft) en een al dan niet sectorale aanpak van de startbanen, is ook moeilijk uit te leggen. Ten tweede naar procedure : Eerst ofwel hierover een CAO sluiten ofwel een akkoord sluiten met VDAB of FOREM. Dan voordracht door het beheerscomité van de RVA. Ten slotte beslissing door de minister. Verdere modaliteiten zijn dan nog bij ministerieel besluit te bepalen.

Nr. 32 VAN DE HEER VAN QUICKENBORNE

Art. 23

A. In § 1 van dit artikel de woorden « bij een tekort aan jongeren zoals bepaald in 1º » en de woorden « bij een tekort aan jongeren zoals bepaald in 1º en 2º » doen vervallen.

B. In dit artikel, de paragrafen 2 en 3 doen vervallen.

Verantwoording

Het is veel beter om onmiddellijk de volledige doelgroep van jongeren aan te spreken in plaats van ingewikkelde procedures in te lassen.

Vincent VAN QUICKENBORNE.