1-419/24

1-419/24

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

22 APRIL 1999


Wetsontwerp op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER D'HOOGHE


1. INLEIDING

Het voorliggende wetsontwerp is in de Kamer ingrijpend gewijzigd.

Krachtens het reglement van de Senaat is het wetsontwerp dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat wordt teruggezonden met toepassing van artikel 79, eerste lid, of van artikel 81, derde lid, van de Grondwet, slechts bij de Senaat aanhangig wat betreft de bepalingen die door de Kamer zijn geamendeerd of toegevoegd en die nieuw zijn in vergelijking met het aanvankelijk door de Kamer aangenomen wetsontwerp en wat betreft andere bepalingen, alleen om de redactie te verbeteren of de tekst in overeenstemming te brengen met het geheel en zonder nieuwe inhoudelijke wijzigingen aan te brengen.

De artikelen 2, 8 tot 11, 15, 17, 19, 20, 24, 25, 27, 29, 32, 34, 36, 37, 53 tot 55, 57, 61 tot 64, 68 en 71 zijn geamendeerd. De oude artikelen 56 en 72 zijn door de Kamer geschrapt.

Volgens een lid moet men zich vooraf afvragen of de commissie het wetsontwerp wil amenderen. Het zou misschien onhandig zijn de goedkeuring ervan te vertragen met het risico dat de Kamer de nieuwe amendementen van de Senaat niet aanvaardt. Zou het niet verstandiger zijn het wetsontwerp als dusdanig aan te nemen en onmiddellijk een wetsvoorstel in te dienen tot wijziging ervan, waarin alle amendementen worden opgenomen teneinde rekening te houden met de opmerkingen van de commissieleden ? Spreker belooft te pogen dit voorstel nog te doen goedkeuren vóór de ontbinding van de Kamers.

Een commissielid herinnert de andere commissieleden aan het feit dat in de Senaat niemand tegen het wetsontwerp, zoals door de commissie was aangenomen, heeft gestemd. De amendementen van de Kamer moeten op een positieve wijze worden benaderd, maar toch dringen een aantal verbeteringen zich op. Zo zijn er enkele tekstverbeteringen nodig, maar ook enkele logische amendementen, die in de lijn liggen van de opvattingen verdedigd door deze commissie.

Spreker pleit voor een grondige bespreking van deze amendementen en een stemming erover. Nadien kan de Kamer dan de nieuwe tekst onderzoeken.

Een ander lid sluit zich hierbij aan. De Kamer heeft voldoende aangetoond dat zij tijdig dit wetsontwerp wil goedkeuren zodat zij wel het nodige zal doen om de amendementen van de Senaat aan een nieuw onderzoek te onderwerpen voor 4 mei eerstkomend. De Senaat mag de gelegenheid om de tekst op een aantal essentiële punten bij te sturen, niet laten voorbij gaan.

Andere leden zijn van mening dat het niet realistisch is te geloven dat indien de Senaat amendementen op het wetsontwerp aanneemt, de Kamer die nieuwe tekst nog zal behandelen gelet op het nakende einde van de zittingsperiode. Indien de Senaat amendementen aanneemt, is het risico groot dat de Kamer over die tekst niet meer stemt.

Een lid verklaart dat er niet alleen tijdgebrek is, maar wijst er ook op dat de Kamer de amendementen van de Senaat altijd kan verwerpen en naar haar eigen tekst kan terugkeren. In dat geval dient het werk van de Senaat tot niets.

Volgens een ander lid kan de Senaat niet speculeren over wat er zal gebeuren met een wetsontwerp dat door de Senaat is geamendeerd maar waarover de Kamer niet meer stemt vóór de ontbinding. Hij stelt voor dat de indieners van de amendementen hun amendementen omvormen tot een wetsvoorstel. Spreker verbindt er zich toe het wetsvoorstel, indien het volgende donderdag in overweging wordt genomen, op de agenda te zetten van de commissievergadering van de volgende week, zodat indien de omstandigheden het mogelijk maken, een mondeling verslag kan worden uitgebracht in de plenaire vergadering van donderdag 29 april 1999. De amendementen nrs. 178 en 179 A beogen evenwel loutere vormverbeteringen. Hij stelt voor dat de indiener zijn amendementen intrekt en opnieuw indient als tekstverbeteringen, die dan door de commissie kunnen worden aangenomen.

Een ander lid vraagt zich af of de behandeling van een wetsvoorstel nog kan worden afgerond vóór de ontbinding van de Kamers. Het wetsontwerp moet duidelijk verbeterd worden en spreker verkiest het te amenderen in plaats van een nieuw wetsvoorstel in te dienen.

Een lid sluidt zich hierbij aan en is van oordeel dat de gewone procedure moet worden gevolgd, namelijk dat de amendementen worden besproken en gestemd. Er is geen enkele reden om alle regels overboord te gooien, ook niet omwille van het feit dat deze legislatuur bijna beëindigd is. De Senaat moet klaar en duidelijk durven verklaren dat het wetsontwerp, zoals geamendeerd in de Kamer, voor verbetering vatbaar is.

2. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 2

Dit artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 8

Een lid wijst erop dat dit artikel, na amendering door de Kamer, een maximumverlies van 500 frank per uur oplegt. Op deze bepaling zijn vele reacties gekomen, ook van de mensen uit de sector, die vinden dat het amendement van de Kamer belachelijk is en het voortbestaan van de horecasector en aanverwanten in gevaar brengt.

Spreker verwijst naar een brief van de UPIA (Union professionnelle interprovinciale de l'automatique) van 9 april 1999. In die brief verklaart de UPIA dat de som van 500 frank waarvan sprake is in het wetsontwerp, veel lager ligt dan wat de wetgeving van de buurlanden die deel uitmaken van de Europese Unie toestaat. Dertien jaar geleden is in Nederland het maximumverlies op 50 gulden per uur bepaald, dat wil zeggen iets meer dan 900 frank, en dat is nog de laagste som van allemaal. Sinds de inwerkingtreding van die wet heeft Nederland een inflatie gekend van 51 % en in september 1999 zal een wetswijziging dit gemiddelde maximumverlies per uur optrekken tot 50 gulden, dat wil zeggen ongeveer 1 500 frank.

Ter informatie geeft de UPIA ook het gemiddelde maximumverlies per uur in Spanje (2 250 frank) en in Engeland (5 400 frank).

Volgens de UPIA zou dat bedrag van 500 frank de doodsteek zijn voor de horecasector, die het nu al moeilijk heeft.

De heer Weyts dient het amendement nr. 175 in :

« In het tweede lid van dit artikel, de woorden « 500 frank » vervangen door de woorden « 1 000 frank. »

Verantwoording

De tekst van artikel 8, zoals goedgekeurd door de Senaat, voorzag dat de Koning voor elk kansspel geëxploiteerd in een kansspelinrichting klasse II en III per speelkans het maximumbedrag van de inzet, het verlies en de winst van de spelers en gokkers bepaalde. De Koning kon tevens het maximumbedrag bepalen dat een speler of gokker mocht verliezen per door de Koning vastgestelde speelduur.

De Kamer heeft in een tweede lid bepaald dat in de kanspelinrichtingen klasse II en III alleen de kansspelen toegestaan zijn waarvan vaststaat dat de speler of gokker gemiddeld niet meer verlies kan lijden dan 500 frank per uur. Ook voegde de Kamer een vierde lid toe waarbij het spelers verboden is om twee of verschillende apparaten op elkaar aan te sluiten met het oog op het toekennen van één prijs.

De toevoegingen van de Kamer willen dus de wetgever de bevoegdheid geven het maximumverlies te bepalen die een speler of gokker kan lijden. Dit is een grote blijk van wantrouwen tegenover de bevoegde kansspelcommissie en hindert de minister in zijn vrijheid de passende beslissingen te nemen op het juiste moment. Tijdens de besprekingen in de Senaat heeft de minister verklaard dat artikel 8 een aangelegenheid van groot maatschappelijk belang behandelt, maar dat de minister terzake zijn verantwoordelijkheid moet kunnen opnemen. De minister staat tenslotte nog steeds onder controle van het Parlement dat hem onmiddellijk ter verantwoording kan roepen voor het geval het Parlement van oordeel is dat hij een slechte beslissing heeft genomen. Men kan zich inderdaad de vraag stellen of het Parlement zich hiermee moet bezighouden. Uit het verslag van de Kamer blijkt dat het bepalen van het maximumbedrag zeer technisch en complex is en dat de regering voor de uitwerking van deze regeling terzake een beroep zou willen doen op de kansspelcommissie en een groep deskundigen. Toch kan het principe aanvaard worden dat de wetgever het maximaal bedrag bepaalt, op voorwaarde dat dit dan een realistisch bedrag is.

Uit het verslag van de Kamer blijkt dat het koninklijk besluit van 13 januari 1975 de inzet voor het bingospel beperkte op een maximale inzet van 250 frank per spel. Volgens het verslag komen statistisch en mathematisch de in 1991 vastgelegde beperkingen overeen met 1 000 à 1 100 frank vandaag. Dit stemt ook overeen met de ons omringende landen. Zo werd in Nederland in 1986 het gemiddeld maximum verlies per uur vastgesteld op 50 Nederlandse gulden, of ongeveer 900 Belgische frank, en thans wordt overwogen het gemiddeld uurverlies tot 80 Nederlandse gulden, of ongeveer 1 500 Belgische frank, te verhogen.

Gezien de investering, taksen en algemene onkosten zijn apparaten met een gemiddeld maximumverlies lager dan 1 000 frank niet rendabel. De wetgever moet oog hebben voor een evenwicht tussen rentabiliteit van toestellen en de bescherming van de speler. Duizend frank lijkt dan ook een aanvaardbaar bedrag.

De auteur van het amendement voegt aan de verantwoording toe dat uit het verslag van de bevoegde Kamercommissie blijkt dat de commissieleden dit probleem slechts zeer kort hebben besproken en dat de beslissing om het maximumbedrag op 500 frank vast te stellen op een eerder arbitraire wijze is genomen. Uit het verslag van de bevoegde Senaatscommissie (verslag D'Hooghe, stuk Senaat nr. 419/17, blz. 83) blijkt duidelijk dat de minister van oordeel was dat dit artikel 8 handelt over aangelegenheden met een groot maatschappelijk belang en dat de minister terzake zijn verantwoordelijkheid moest kunnen nemen. De minister wees op het feit dat hij toch onder controle van het Parlement staat dat hem onmiddelijk ter verantwoording kan roepen ingeval hij een verkeerde beslissing neemt. De commissie was het hiermee eens.

De Kamer heeft nu goed geoordeeld dat het aan de wetgever toekomt om het maximumbedrag van het verlies (gemiddeld per uur) te bepalen. Spreker kan weliswaar wel instemmen met dit principe, maar niet met het voorziene bedrag van 500 frank. Een bedrag van 1 000 frank is aanvaardbaar en billijk. Hierbij verwijst hij naar de cijfers die gelden in Nederland en naar de cijfers opgenomen in het koninklijk besluit van 13 januari 1975 met betrekking tot de inzet voor het bingospel. Spreker voegt eraan toe dat ook de leden van de Kamer zouden instemmen met deze wijziging.

Meerdere leden steunen dit amendement. Een wettelijk vastgesteld maximumbedrag van 500 frank wil zeggen dat de betrokken sector wordt gewurgd door de concurrentie met de ons omringende landen waar de maximumbedragen voor het verlies variëren tussen 1 000 en 2 000 frank.

Een lid meent dat de tekst, zoals eerst goedgekeurd door de Senaat, de voorkeur verdient en dat het vaststellen van het maximumbedrag tot de bevoegdheid van de minister behoort.

Een lid meent dat men zich geen illusies hoeft te maken. De Kamer heeft zich laten leiden door een moralistische reflex. Als de Senaat het bedrag van 500 frank optrekt tot 1 000 frank, zal de Kamer zeker terug willen keren naar de som van 500 frank.

Een commissielid is het daar niet mee eens en onderstreept dat in het verslag van de bevoegde Kamercommissie wordt vermeld dat sommige leden ook hogere bedragen dan 500 frank hebben voorgesteld. Er moet een evenwicht gevonden worden tussen de rentabiliteit van de toestellen en de bescherming van de spelers.

Daarnaast verwijst spreker naar de Nationale Loterij. Er kan tot op vandaag onbeperkt gegokt worden op alle producten van de Nationale Loterij. Er mag publiciteit gevoerd worden op TV, radio en andere media. Sommigen verspelen bedragen van 10 000 frank en meer per week. Over dit alles wordt niet gesproken omdat het uitgaat van de Staat.

De minister stipt aan dat het maximumbedrag van 500 frank alleen geldt voor de kansspelen in de kansspelinrichtingen klasse II en III en dus niet voor de casino's zodat dat in feite weinig te vrezen valt voor buitenlandse concurrentie.

Trouwens, hoe kleiner het verlies, hoe lager het sociaal gevaar van dergelijke toestellen. Voor bingo's kan het gemiddelde uurverlies op 250 frank worden geschat; vandaar het bedrag van 500 frank dat iets hoger ligt.

Een commissielid is verbaasd over dit antwoord, dat haaks staat op eerder gegeven antwoorden en verklaringen. Inderdaad, spreker herhaalt dat de minister eerst van oordeel was dat het tot zijn bevoegdheid moest behoren om het maximumverlies per uur te bepalen. Nu verzaakt de minister aan deze bevoegdheid.

Een bedrag van 500 frank is nefast voor de sector. Is het de bedoeling om de sector te raken of om een evenwicht te zoeken tussen de rentabiliteit van de toestellen en de bescherming van de spelers ? De nu voorliggende tekst, zoals geamendeerd door de Kamer, eerbiedigt geen evenwicht. Trouwens, de bespreking in de Kamercommissie over dit artikel was geen voorbeeld van ernstig wetgevend werk, eerder het tegenovergestelde.

Ook een ander lid is verbaasd over het antwoord van de minister en over de aangehaalde argumenten. Het is niet omdat deze bepaling alleen betrekking heeft op de kansspelen in de kansspelinrichtingen klasse II en III, dat er geen buitenlandse concurrentie zou bestaan. Een speelautomatenhal net over de grens oprichten is perfekt mogelijk en kan heel wat volk wegtrekken.

De voorliggende tekst zal de sector wurgen. Spreker heeft echter de indruk dat dit precies de bedoeling van het wetsontwerp is.

De minister herhaalt dat artikel 8 aanvankelijk inderdaad vertrouwen gaf aan de minister om het maximum bedrag voor verlies zelf vast te leggen. De Kamer heeft geoordeeld om dit bedrag in de wet zelf op te nemen. Indien de commissie bij consensus verkiest om dit bedrag te verhogen tot 1 000 frank, dan zal de minister zich daarbij neerleggen. Hoe dan ook blijft de minister voorstander van de eerste tekst, namelijk dat dergelijke bedragen vastgelegd worden in een koninklijk besluit als uitvoeringsmaatregel van deze wet.

Artikelen 9 en 10

Deze artikelen geven geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 11

De heer Weyts dient het amendement nr. 176 in :

« In het eerste lid van dit artikel, het punt 5 vervangen als volgt :

« 5. geen functie hebben uitgeoefend of uitoefenen in een kansspelinrichting of een rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben of hebben gehad van welke aard ook in de exploitatie van een dergelijke inrichting of in een andere vergunningsplichtige activiteit zoals bedoeld in deze wet; »

Verantwoording

In het stuk 1795/-98/99 wordt geen verantwoording gegeven voor het amendement nr. 58 op artikel 11. Het is moeilijk te verantwoorden dat om tot lid of plaatsvervangend lid van de commissie benoemd te kunnen worden of lid te kunnen blijven, men zou moeten weten wat alle familieleden of verwanten tot in de vierde graad in het verleden hebben verricht of op het heden doen. Tot in de vierde graad betekent ook dat achterneven of de volle neven moeten gekend en onderzocht worden door de kandidaat om na te trekken of zij belang hebben of gehad hebben in een exploitatie van een kansspelinrichting. Dit kan een gewone herberg zijn. Alle onderzoekingen die aldus zullen moeten verricht worden vooraleer de commissieleden zullen kunnen benoemd worden, zijn zo talrijk en omslachtig en moeilijk dat de vraag kan worden gesteld of dit wel verantwoord is. Verder moet men ook beseffen dat alle commissieleden achteraf eveneens potentieel « strafbaar » zijn voor daden die verre familieleden of verwanten zouden kunnen gesteld hebben of stellen. Dit lijkt onredelijk.

Voor de berekening van de graden verwijst de auteur van het amendement naar prof. Kluyskens :

« Van de Berekening der graden :

De nabijheid der bloedverwantschap wordt vastgesteld door het getal geslachtopvolgingen; elke geslachtopvolging wordt een graad geheten (artikel 735).

In de rechte linie worden de graden geteld van persoon tot persoon; men telt dus zoveel graden als er tussen de personen geslachtopvolgingen bestaan. (artikel 737).

Zo is de zoon met betrekking tot de vader in de eerste graad, de kleinzoon in de tweede, en zo wederkerig de vader en grootvader met betrekking tot zoon en kleinzoon.

In de zijlinie worden de graden geteld naar de geslachtopvolgingen van een bloedverwant tot en niet inbegrepen de gemene stamouder, en van deze weer tot de andere bloedverwant (artikel 738). Zo zijn twee broers in de tweede graad, oom en neef (neveu) in de derde, volle neven (cousins germains) in de vierde, volle achterneven (cousins issus de germains) in de vijfde, gewone achterneven in de vierde.

Als één van de achterneven of -nichten van de betrokkene ooit een drankgelegenheid heeft uitgebaat, of nadien zal uitbaten, dan mag de betrokkene niet benoemd worden als lid van de kansspelcommissie. Een dergelijke restrictie is onredelijk en maakt de benoeming van de leden van de kansspelcommissie onmogelijk.

De heer Coene dient het amendement nr. 181 in :

« Het laatste lid van dit artikel schrappen. »

Verantwoording

Deze restrictie was niet voorzien in de tekst zoals aangenomen door de Senaat (onder meer familie in de 4e graad).

De auteur legt uit dat dit amendement in feite een andere oplossing biedt voor hetzelfde probleem. De vorige spreker heeft voldoende aangetoond dat de ingevoegde restrictie (familieleden tot de vierde graad) belachelijk is. In haar zucht om de onafhankelijkheid van de leden van de kansspelcommissie te waarborgen, heeft de Kamer dit probleem met een zeker fundamentalisme benaderd. De voorliggende tekst zou tot gevolg kunnen hebben dat op een bepaald ogenblik niemand nog in aanmerking komt om te worden benoemd. Deze restrictie die niets essentieels toevoegt aan de tekst, moet geschrapt worden.

De minister verklaart dat deze bepaling is overgenomen uit reeds bestaande bepalingen met betrekking tot instellingen die gelijkaardige bevoegdheden hebben. Bovendien is voorzichtigheid geboden want de leden van de kansspelcommissie hebben de titel van officier van gerechtelijke politie, moeten omgaan met strikt vertrouwelijke gegevens en moeten werken in volledige onafhankelijkheid.

Een lid begrijpt dit antwoord niet goed. Er worden toch ook geen enquêtes gehouden tot in de vierde graad voor een persoon die als rechter of procureur wordt benoemd. In feite zal de wet strenger zijn voor de benoeming van een lid van de kansspelcommissie dan voor de benoeming van de hoogste parketmagistraat. Dit is onredelijk.

De minister herhaalt dat verschillende andere instellingen op dezelfde wijze functioneren.

Artikelen 15, 17, 19, 20 en 24

Deze artikelen geven geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 25

De heer Weyts dient het amendement nr. 177 in :

« Punt 5 van dit artikel aanvullen als volgt :

« Zij staat bovendien, voor een hernieuwbare periode van 10 jaar, de exploitatie van kansspelen toe in de kansspelinrichtingen klasse III. »

Verantwoording

Tijdens de werkzaamheden in de Senaat werd zeer lang gediscussieerd over dit artikel 25. Uiteindelijk werd een compromis bereikt waardoor het mogelijk werd voor de caféhouders ook zelf kansspelen uit te baten in hun handelszaak.

In werkelijkheid is het zo dat voor het ogenblik in België een 300-tal KMO's actief zijn als uitbaters van kansspelen in de horeca. Nauwelijks 1 % van de herbergiers baat zelf de kansspelen in zijn herberg uit. Gezien de gemiddelde verblijfsduur in een herberg voor een herbergier in België voor het ogenblik slechts 17 maanden beloopt, is dit niet verwonderlijk.

Het realiseren van een netwerk van ieder toestel naar een centrale computer is evenwel de essentie van de wetgeving die thans voorligt. Deze verplichting wordt dus niet alleen opgelegd aan de uitbaters van kansspelen in cafés, maar ook aan de herbergiers zelf. Het amendement brengt ook meer duidelijkheid in wat bedoeld wordt met « terbeschikkingstelling ». Indien de automatenexploitant kansspelen, die zijn eigendom zijn, wil uitbaten in een kansspelinrichting klasse III, moet hij over een vergunning klasse E beschikken. Het spreekt voor zich dat vergunninghouder klasse C (de uitbater van een drankgelegenheid) in zijn drankgelegenheid zijn eigen kansspelen kan exploiteren zonder dat hij daarvoor over een vergunning klasse E hoeft te beschikken.

De auteur van het amendement onderstreept nogmaals dat de essentie van het wetsvoorstel erin bestond om rechtszekerheid te bieden aan de sector in ruil voor een volledige transparantie. Zo werd voorgesteld om ieder toestel on line te verbinden met een centrale computer op het ministerie van Financiën (of Justitie) zodat iedere inworp van geld gecontroleerd kan worden en ook belast. Dit vergt wel investeringen die tientallen miljoenen bedragen, doch de sector was bereid deze kost te dragen. Ingevolge de voorliggende tekst zou de uitbating van kansspelen in de kansspelinrichtigen III (de drankgelegenheden) alleen aan de herbergiers worden toevertrouwd, waarvan we weten dat de gemiddelde verblijfsduur in een herberg slechts 17 maanden is. Bij amendement wordt nu voorgesteld om de herbergiers die dit wensen, toe te laten hun eigen kansspelen uit te baten in de drankgelegenheid zonder dat ze de vergunning klasse E hebben. Het doel van dit amendement is klaarheid te scheppen in de tekst.

De heer Coene dient het amendement nr. 182 in :

« Punt 5 van dit artikel aanvullen als volgt :

« Zij staat bovendien, voor een hernieuwbare periode van 10 jaar, de exploitatie van kansspelen toe in de kanspelinrichtingen klasse III. »

Verantwoording

Ook exploitatie moet toegestaan worden, niet alleen de ter beschikkingstelling.

Volgens de auteur beoogt dit amendement hetzelfde als het amendement nr. 177.

Spreker onderstreept dat het de bedoeling is dat de controle op de kansspelen wordt georganiseerd en niet de controle over wie de exploitatie ervan doet of eigenaar van kansspelen is. Op dat vlak moet de wet neutraal zijn. Dit was het geval met de tekst zoals goedgekeurd door de Senaat, maar de Kamer heeft, zonder enige verantwoording te geven, deze bepaling geschrapt en een situatie gecreëerd waarin blijkbaar alleen herbergiers kansspelen in drankgelegenheden mogen uitbaten.

In de praktijk zal dit betekenen dat kansspelen in drankgelegenheden zullen verdwijnen. Gelet op de gemiddelde verblijfsduur van een herbergier, zal een automatenexploitant immers geen zekerheid hebben dat zijn investering voldoende lang zal renderen en zal er dus van afzien. Indien dit de achterliggende bedoeling van dit artikel is, dan verzoekt spreker de minister en de andere commissieleden om dit duidelijk te zeggen en niet langer hypocriet via een omweg dit doel trachten te bereiken.

Indien het echt de bedoeling is om de sector van de kansspelen te wurgen, dan moet maar klaar en duidelijk worden gezegd dat kansspelen ongewenst zijn en niet trachten kansspelen af te schaffen door zogezegde objectieve criteria op te leggen.

De minister meent dat dit amendement strijdig is met het cumulverbod voorzien in artikel 27. De vergunningen klasse C en E mogen niet worden gecumuleerd. Het amendement zou tot gevolg hebben dat de facto er een monopolie wordt ingevoerd voor de exploitatie van kansspelen in de drankgelegenheden voor de vergunningen klasse E, zodat een herbergier geen eigen toestellen in zijn herberg kan exploiteren, zonder dat hij over een vergunning klasse E beschikt waarvoor een waarborg van 1 miljoen frank geldt.

Wanneer dit amendement zou worden aangenomen, moeten ook andere wetsartikelen worden aangepast.

Voor wat betreft de bezorgdheid om een sluitend informaticasysteem uit te bouwen, verwijst de minister naar de praktijk van een in te bouwen black-box in de toestellen. Een onderzoek voor dergelijke toestellen in cafés zal alleen maar nodig zijn in de mate dat er klachten worden geformuleerd.

Een commissielid is het niet eens met dit antwoord, dat volgens hem naast de kwestie is. Ingevolge het amendement zal de vergunninghouder klasse C in zijn drankgelegenheid wel degelijk zijn eigen kansspelen kunnen exploiteren, zonder dat hij daarvoor over een vergunning klasse E moet beschikken.

De heer Hazette dient amendement nr. 185 in :

« In punt 5 van dit artikel de woorden « , de uitvoer en de productie » doen vervallen. »

Verantwoording

De productie van kansspelen kan verantwoord zijn door de uitvoer. De wetgever in het buitenland kan in zijn land toestaan wat bij ons niet mag. Het is niet wenselijk aldus de uitvoer- en derhalve ook productiemogelijkheden te beperken.

Volgens een lid is dit amendement gegrond. Een Belgische wet kan uitvoer onmogelijk verbieden, aangezien de Belgische wetgever niet het recht heeft om uitvoerverboden uit te vaardigen. Wat de productie betreft, is er duidelijk geen enkele reden om deze activiteit te beletten.

De indiener verklaart dat zijn amendement niet alleen tot doel heeft de wetgevingstechnische kwaliteit van het wetsontwerp te verbeteren, maar ook de bezorgdheid van de sector op te vangen. België voert voor ongeveer 400 miljoen frank producten uit. De uitvoer kan niet verboden worden, en om uit te voeren, moet er geproduceerd worden. Het wetsontwerp moet dus duidelijk worden geamendeerd.

Een lid meent dat import niet genoemd hoeft te worden, aangezien de Belgische wetgever die evenmin kan beletten. Export naar andere landen van de Europese Unie kan niet langer bij een nationale, Belgische wet verboden worden. Het is nog wel mogelijk om export naar landen buiten de Europese Unie te verbieden. Kansspelen zijn een product als alle andere. België is zelfs een groot fabrikant van kansspelen.

De minister is van oordeel dat ook voor de in- en uitvoer een vergunning klasse E kan gevraagd worden. Trouwens, wanneer dit amendement zou worden aanvaard, dan moeten ook andere artikelen die betrekking hebben op de export worden aangepast.

Dit wetsontwerp verbiedt de export niet, maar onderwerpt haar slechts aan een vergunning zodat controle mogelijk blijft.

Volgens een lid staat deze maatregel gelijk met een beperking van uitvoer en invoer. België loopt hierdoor het risico om door de Europese Unie voor het Europees Hof te worden gedaagd wegens ongeoorloofde beperking van het vrije verkeer van goederen binnen de Unie.

Een ander lid onderstreept dat de Europese regelgeving voorziet dat zowel de invoer als de lokale productie aan dezelfde voorwaarden moeten onderworpen worden. In dat geval is er geen sprake van invoerrestrictie. Met andere woorden, er kunnen geen bijkomende voorwaarden aan de invoer worden opgelegd ten opzichte van de lokale productie.

Artikel 27

Dit artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 29

De heer Coene dient het amendement nr. 183 in :

« Dit artikel aanvullen als volgt :

« Bij sluiting van een kansspelinrichting klasse I, kan de Koning op advies van de commissie, bij een in Ministerraad overlegd besluit de toestemming verlenen om de exploitatie van een kansspelinrichting klasse I te verplaatsen naar een andere gemeente van hetzelfde gewest. »

Verantwoording

Er is geen enkele reden om de huidige lokalisaties te behouden ad vitam aeternam.

De auteur legt uit dat deze bepaling voorzien was in de tekst zoals goedgekeurd door de Senaat en pleit ervoor dat ze weer opgenomen zou worden. Er is inderdaad geen enkele reden om de lokalisatie van de kansspelinrichtingen klasse I (de casino's) voor eeuwig vast te leggen. Daarom moet de mogelijkheid voorzien worden dat een kansspelinrichting klasse I kan verplaatst worden naar een gemeente van hetzelfde gewest. Bepaalde gemeenten waar nu een casino gevestigd is, kunnen beslissen om afstand te doen van de vergunning. In de huidige stand van zaken kan de vergunning echter niet doorgegeven worden aan een andere gemeente. Dit moet mogelijk gemaakt worden. Uiteraard wordt het advies van de kansspelcommissie hierover eerst ingewonnen.

Spreker onderstreept dat deze bepaling in de Senaat unaniem was aangenomen. Bepaalde belangengroepen van enkele gemeenten hebben blijkbaar hun uiterste best gedaan om de bepaling te doen schrappen. Het is onbetamelijk dit zo te stemmen.

De minister antwoordt dat de strafwetgever er uitdrukkelijk voor kiest om de plaatsen waar casino's kunnen worden geëxploiteerd nominatim te vermelden in de wet met als gevolg dat wanneer voor een andere plaatsbepaling van de casino's wordt geopteerd, er een wetswijziging nodig is. Wanneer dit amendement zou worden aanvaard, wordt dit principe uitgehold en zou de tekst in feite tegenstrijdig zijn met het principe zoals geformuleerd in hetzelfde artikel 29.

Volgens een lid is het amendement niet tegenstrijdig met de andere bepalingen van dit artikel, maar wel een nuttige toevoeging ervan. Het principe is dat er negen kansspelinrichtingen klasse I zijn en alleen in de negen opgesomde gemeenten. Waarom kan dan geen bepaling worden toegevoegd dat ingeval van sluiting van één ervan, mits het volgen van een bepaalde procedure, er een andere wordt geopend in een andere gemeente ?

Artikel 32

Dit artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 34

De heer Coene dient het amendement nr. 184 in :

« Het laatste lid vervangen als volgt :

« Er wordt een convenant afgesloten tussen de gemeente van vestiging en de uitbater van de kansspelinrichting klasse II. Dit convenant bepaalt waar automaten mogen worden opgesteld, wie toegang krijgt tot welk gedeelte van de automatenhal en wie het gemeentelijk toezicht waarneemt. »

Verantwoording

Dit amendement heeft tot doel terug te keren naar de tekst zoals goedgekeurd door de Senaat.

De tekst zoals aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers houdt in vergelijking met de oorspronkelijke tekst wat de vrijheid van vestiging en handel betreft, een aantal onzekerheden in voor kandidaat-uitbaters en investeerders.

De voorgestelde regeling maakt de procedure in vergelijking met de tekst goedgekeurd door de Kamer, minder afhankelijk van een toevallige politieke samenstelling van de gemeenteraad.

De auteur legt uit dat de Kamer eerst het aantal kansspelinrichtingen klasse II of speelautomatenhallen heeft verminderd met 20 tot 180. Als de Kamer per sé wil aantonen dat ze strenger is dan de Senaat, dan zal spreker dit maar aanvaarden.

Het probleem is echter dat de Kamer minder blijk geeft van fundamentalisme, maar eerder van corporatisme, voor wat betreft de convenant tussen de gemeente van vestiging en de uitbater. De beslissing om een dergelijke convenant af te sluiten behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de gemeente. Dit betekent dat de gemeente alleen beslist en dat er geen beroepsmogelijkheden tegen deze beslissing zijn. Gelet op de wijze waarop het gemeentebeleid in België tot stand komt, is dit onaanvaardbaar. Als de gemeente een convenant zou weigeren of zulkdanige voorwaarden zou opleggen die een uitbater onmogelijk kan aanvaarden, dan moet de betrokkene hiertegen in beroep kunnen gaan. Onder alle omstandigheden moeten er beroepsmogelijkheden voorzien zijn tegen beslissingen van de openbare sector waartoe ook de gemeenten behoren. Dit amendement maakt dat de normale procedures weer van toepassing zijn.

De minister pleit voor het behoud van de bestaande tekst omdat deze strenger is dan het amendement. Trouwens, gelet op de andere artikelen van het wetsontwerp, is het amendement eerder overbodig.

Het commissielid vindt dit antwoord onvoldoende. De discretionaire bevoegdheid van de gemeente is anti-democratisch en zelfs gevaarlijk. Het is perfect mogelijk om op die wijze rekeningen te vereffenen.

Artikelen 36 en 37

Deze artikelen geven geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 39

M. Hazette dient de amendement nr. 186 in :

« Voor de woorden « voor gebruik ter plaatse » het woord « hoofdzakelijk » invoegen. »

Verantwoording

Het kan gebeuren dat een inrichting koffie of andere dranken aan de kantoren in de buurt levert. Het amendement houdt met die mogelijkheid rekening.

De commissie stelt vast dat dit amendement niet ontvankelijk is omdat artikel 39 niet gewijzigd is door de Kamer.

Artikel 48

De heer Hazette dient amendement nr. 187 in :

« De woorden « de uitvoer, de productie » doen vervallen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 185.

De commissie stelt vast dat dit amendement evenmin ontvankelijk is omdat artikel 48 niet gewijzigd is door de Kamer.

Artikelen 53 tot 55 en 57

Deze artikelen geven geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 61

De heer Weyts dient het amendement nr. 178 in :

« In de Nederlandse tekst van dit artikel, de woorden « In kansspelinrichtingen klasse I, II en II » vervangen door de woorden « In kansspelinrichtingen klasse I, II en III. »

Verantwoording

Dit betreft een loutere tekstverbetering.

Een lid stelt voor om, indien dit amendement niet wordt aanvaard, dit als een tekstverbetering te aanzien.

Artikel 62

De heer Weyts dient het amendement nr. 179 in :

« A. In de Nederlandse tekst van dit artikel de woorden « kansspelinrichtingen van de klassen I en II is slechts toegestaan » vervangen door de woorden « kansspelinrichtingen van de klassen I en II slechts toegestaan ».

B. In het laatste lid, de woorden « II en III », vervangen door de worden« I en II. »

Een lid stelt voor om, indien dit amendement niet wordt aanvaard, dit als een tekstverbetering te aanzien.

Een ander commissielid meent dat het punt B niet als tekstcorrectie kan worden aanzien en stelt voor om dit te stemmen. Hij pleit voor de aanvaarding van dit amendement. Inderdaad, het punt B betreft het register dat in de kansspelinrichtingen klasse I en II is voorzien. Een register kan toch niet in een drankgelegenheid worden gelegd.

Artikelen 63, 64 en 68

Deze artikelen geven geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 71

De heer Weyts dient het amendement nr. 180 in :

« In het vierde lid van dit artikel, het punt 4 vervangen als volgt :

« 4. Het bedrag van 1 miljoen frank voor de houders van een vergunning klasse E die uitsluitend diensten leveren in het raam van het onderhoud, het herstel of de uitrusting van de kansspelen; het bedrag van 500 000 frank per aangevangen schijf van 50 toestellen voor alle andere houders van de vergunning klasse E, met een maximum van 5 miljoen frank. »

Verantwoording

Er moet een maximum gesteld worden aan de te storten waarborg. Inderdaad moet men beseffen dat bijvoorbeeld invoerders, uitvoerders of producenten steeds zullen blijven invoeren, uitvoeren en produceren. De waarborg zal dus in de loop van de jaren steeds maar toenemen zonder dat de risico's voor de schatkist in dezelfde mate verhogen.

De auteur doet beroep op de redelijkheid van de minister en de commissieleden. Een waarborg van 500 000 frank per schijf van 50 toestellen kan aanvaard worden, doch er moet een plafond voorzien worden. Het amendement stelt een maximum van 5 miljoen frank voor. Een buitensporige waarborg eisen is niet redelijk.

Een commissielid treedt dit standpunt bij.

De minister meent dat deze bepalingen een technische aangelegenheid betreffen. Als de commissie van oordeel is dat de tekst moet worden gewijzigd, dan zal de minister zich hierbij neerleggen.

Tot slot verklaart de minister dat hij als opdracht heeft loyaal te verdedigen wat de laatste wetgevende kamer heeft goedgekeurd. In die zin heeft de minister in de Kamer zeer loyaal het ontwerp, zoals goedgekeurd door de Senaat, verdedigd. Nu verdedigt de minister op dezelfde wijze de tekst zoals gestemd door de Kamer. Indien de Senaat van oordeel is dat de wijsheid van de Senaat primeert op die van de Kamer, dan legt hij zich daarbij neer.

3. STEMMINGEN

Artikel 8

Het amendement nr. 175 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 5.

Artikel 11

Het amendement nr. 181 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3.

Het amendement nr. 176 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 5.

Artikel 25

Het amendement nr. 184 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3.

De amendementen nrs. 177 en 182 worden verworpen met 9 stemmen tegen 4.

Het amendement nr. 185 wordt verworpen met 11 stemmen tegen 2.

Artikel 29

Het amendement nr. 183 wordt verworpen met 11 stemmen tegen 2.

Artikel 34

Het amendement nr. 184 wordt verworpen met 11 stemmen tegen 2.

Artikel 61

De heer Weyts trekt het amendement nr. 178 in. De commissie aanvaardt het amendement als tekstcorrectie.

Artikel 62

Het amendement nr. 179 B wordt verworpen met 9 stemmen tegen 4.

Het amendement nr. 179 A wordt aangenomen als tekstcorrectie.

Artikel 71

Het amendement nr. 180 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 2 bij 2 onthoudingen.


Een commissielid spreekt zijn teleurstelling uit over de stemmingen. Hij betreurt het dat de meeste commissieleden de moeite niet doen om de teksten te lezen en erover na te denken. Het lijkt alsof zij stemmen zonder te weten over wat ze precies stemmen. Zij stemmen zelfs de meest absurde bepalingen, zoals de bepaling betreffende de verplichting van een register in de drankgelegenheden.

Een ander lid meent dat de tekst klaarblijkelijk tekortkomingen vertoont die gecorrigeerd moeten worden. Hij sluit zich aan bij het voorstel om onmiddellijk een wetsvoorstel tot correctie in te dienen opdat het aanstaande donderdag in overweging kan worden genomen.

Een lid verzoekt alle leden van de commissie dit wetsvoorstel te ondertekenen. De ingediende amendementen zijn kwalitatief goede teksten, die het indienen van een apart wetsvoorstel rechtvaardigen, want het vergevorderde tijdstip in de zittingsperiode noopt de Senaat ertoe zo te werk te gaan.

Een commissielid is van oordeel dat de andere commissieleden zich hopeloos belachelijk maken door nu een wetsontwerp goed te keuren en onmiddellijk een wetsvoorstel in te dienen om dit wetsontwerp te wijzigen. Naar de buitenwereld moet de Senaat een minimum aan ernst handhaven.

Al de aangehaalde argumenten om geen enkel amendement goed te keuren hebben niets met de grond van de zaak te maken en zijn slechts uitvluchten om een aantal zaken niet te moeten doen. Spreker zal zeker het wetsvoorstel niet mee ondertekenen. Trouwens, het wetsvoorstel heeft ook geen enkele zin want dat zal ook niet tijdig goedgekeurd worden.


Het wetsontwerp wordt in zijn geheel aangenomen met 9 stemmen bij 4 onthoudingen.

Dit verslag werd goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Jacques D'HOOGHE. Paul HATRY.

TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE


Zie stuk nr. 1-419/25