1-1272/2 | 1-1272/2 |
24 FEBRUARI 1999
In het raam van het Verdrag van 19 maart 1962 inzake de warenmerken, is een eenvormige Beneluxwet betreffende de merken in werking getreden in de drie Beneluxlanden op 1 juli 1969. Deze wet regelt de rechtsbescherming van de merken gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau te Den Haag. Rekening houdend met de snelle groei van de wereldhandel in de ontwikkeling van de namaak van de merken, is de laatste jaren de noodzaak groter geworden om meer doeltreffend te strijden tegen het verschijnsel van de namaak.
Het onderhavig Protocol werd uitgewerkt teneinde de eenvormige Beneluxwet inzake merken te wijzigen om rekening te houden met de evoluties geschapen door de aanneming van nieuwe internationale instrumenten.
Het eerste doel van het Protocol beoogt de Benelux wetgeving aan te passen aan het Akkoord van 15 april 1994 betreffende de aspecten van de intellectuele eigendomsrechten die de handel raken, ook ADPIC genaamd. Dit laatste beoogt een minimum niveau van bescherming te scheppen in het domein van de intellectuele eigendom voor de landen betrokken bij het Akkoord tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de Handel.
Twee wijzigingen dienen vermeld te worden :
a) Thans mogen uitsluitend de onderhorigen van de landen van het Vedrag van Parijs dit recht uitoefenen. Deze mogelijkheid zal thans toegankelijk zijn voor de onderhorigen van de landen lid van de Wereldorganisatie voor de Handel.
b) Merken voor wijnen of alcoholische dranken, die ten onrechte een oorsprongsbenaming bevatten, zullen kunnen worden geweigerd, nietig of ongeldig verklaard worden.
Het tweede doel van het Protocol bestaat erin een wijziging in te voeren opgelegd door het Verdrag op de merkenrechten, goedgekeurd te Genève op 27 oktober 1994, instrument dat de drie Beneluxlanden weldra wensen te ratificeren. Inderdaad, dit verdrag laat niet toe de ontvankelijkheid van het depot van een merk te onderwerpen aan de voorwaarde een anterioriteitenonderzoek uit te voeren. Deze laatste voorwaarde die voorkwam in de eenvormige wet is bijgevolg afgeschaft.
Het derde doeleinde betreft de aanpassing van de Beneluxwetgeving aan het reglement van de Europese Unie van 22 december 1994 dat de maatregelen bepaalt teneinde de vrije praktijk, de uitvoer, de heruitvoer en de plaatsing onder een suspensief regime van de namaak- en piraatgoederen te verbieden.
Tot slot werd van een wijziging van de eenvormige Beneluxwet op de merken gebruik gemaakt om de wet met twee bijzondere bepalingen aan te vullen. Het betreft, enerzijds, de mogelijkheid om aan de administratie toe te laten de mogelijkheid te bieden om de controle van de depots van de merken te delegeren aan het Benelux Merkenbureau (BMB) en, anderzijds, het BMB de mogelijkheid te bieden zijn conclusies te komen verdedigen betreffende een weigering van inschrijving voor de bevoegde jurisdicties bedoeld in artikel 64ter van de eenvormige wet, namelijk, voor België, het hof van beroep van Brussel.
Het wetsontwerp snijdt een exclusief federale materie aan.
De artikelen 1 en 2 en het wetsontwerp worden eenparig door de 8 aanwezige leden aangenomen.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van het verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Paula SÉMER. | Valère VAUTMANS. |