Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 1-87

ZITTING 1998-1999

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 1099/2 van de heer Olivier d.d. 19 mei 1998 (N.) :
Vrijgeven van telefoonkosten aan de bevolkingsinspectie.

Wanneer de bevolkingsinspectie van het ministerie van Binnenlandse Zaken overgaat tot het regelen van een verblijfstoestand, beweert deze dat zij een bevolkingsonderzoek uitvoert die kadert in de wettelijke bevoegdheden die zij hiertoe zou bezitten, zoals bepaald bij artikel 8, § 1, van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen (Belgisch Staatsblad van 3 september 1991).

Bij het vaststellen van de hoofdverblijfplaats baseert zij zich op de verschillende elementen waaronder de telefoonkosten (cf. artikelen 16 en 21 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende het bevolkingsregister en het vreemdelingenregister, (Belgisch Staatsblad van 15 augustus 1992). Soms zal deze inspectie op eigen initiatief iemand muteren van de ene gemeente naar de andere. Dit is onder meer het geval wanneer zij op vraag van de bestendige deputatie of de Raad van State een onderzoek uitvoerde om iemand zijn eigenlijke woonplaats na te gaan; en deze nadien van zijn/haar mandaat van gemeente- en/of OCMW-raadslid vervallen werd verklaard (cf. artikel 10 van de nieuwe gemeentewet bekrachtigd bij koninklijk besluit van 24 juni 1988, Belgisch Staatsblad van 3 september 1988, en artikel 21 van de organieke OCMW-wetgeving d.d. 8 juli 1976, Belgisch Staatsblad van 5 augustus 1976). Zij kan bij haar onderzoek wel verwijzen naar de opdracht die zij van dit (deze) administratieve rechtscollege(s) hiertoe had gekregen, en ook naar haar (hun) wettelijke bevoegdheid ter zake om bepaalde onderzoeken te bevelen (cf. artikel 8 van het koninklijk besluit van 17 september 1987, Belgisch Staatsblad van 29 september 1987 en artikel 23 van het koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973).

Graag had ik van de geachte minister het volgende vernomen :

1. Vindt u het niet logisch dat in geval bij de diensten van Belgacom een aanvraag toekomt van deze inspectie om telefoonkosten vrij te geven omwille van de redenen die hoger zijn omschreven, dat zij (eventueel) de precieze opdracht moet voorleggen die zij hiertoe van vernoemd administratief rechtscollege ontving ?

2. Is het vrijgeven van deze gegevens (enkel voor dit doel) niet in strijd met het artikel 111, 3º en 4º, van de wet van 21 maart 1991 (Belgisch Staatsblad van 27 maart 1991) betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, en die verbiedt aan iedereen gegevens inzake telecommunicatie, die betrekking hebben op een ander persoon kenbaar te maken, behoudens toestemming van alle personen die rechtstreeks of onrechtstreeks bij deze gegevens betrokken zijn (cf. antwoord schriftelijke vraag van de heer Standaert van 15 september 1994, bulletin van Vragen en Antwoorden , Kamer, zitting 1994-1995, nr. 131, blz. 13726) ?

3. Vindt u het voortaan niet wijselijker wanneer nog een dergelijke aanvraag bij de diensten van Belgacom toekomt en deze de mening is toegedaan dat hierop toch moet worden ingegaan, van eerst de betrokken abonnee hierover per aangetekende brief in te lichten en hem een afschrift over te maken van het antwoord dat naar deze inspectie zal worden doorgestuurd, zodat deze (indien nodig) de tekst ­ binnen de week kan laten aanpassen ­ waardoor kan vermeden worden dat hij (zij) achteraf een procedure kan inspannen tegen Belgacom bij de rechtbank wegens het vrijgeven van onjuiste inlichtingen ? Bent u hiertoe bereid om richtlijnen te geven ?

Antwoord : 1. De wetgever heeft bij wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen de minister van Binnenlandse Zaken opgedragen de moeilijkheden of betwistingen in verband met het hoofdverblijf te beslechten.

Dit vormt de rechtsgrond voor de bevolkingsonderzoeken die de inspectie van het departement uitvoert met toepassing van de artikelen 16 en 21 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, zelfs als de klacht of het verzoek uitgaat van een rechtscollege.

Overeenkomstig voormeld koninklijk besluit zijn de telefoonkosten één van de mogelijke feitelijke elementen die toelaten de hoofdverblijfplaats te bepalen.

Indien de betrokken maatschappij dat wenst kan de inspectiedienst behalve de hoger vermelde rechtsgrond bijkomend op verzoek de opdracht van het rechtscollege voorleggen. Ik zie hiervoor echter geen verplichting.

2. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn collega, de vice-eerste minister en minister van Economie en Telecommunicatie aan wie deze vraag eveneens gesteld werd.

3. Wanneer de inspectiedienst van het departement haar onderzoek afsluit worden de betrokken partijen bij aangetekende brief uitgenodigd hun opmerkingen of verweermiddelen te doen gelden. Daarbij kan de betrokkene kennis nemen van alle gegevens in zijn dossier en onjuiste of onvolledige inlichtingen weerleggen of vervolledigen.