1-1117/2

1-1117/2

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

10 DECEMBER 1998


Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Vlaams Gewest en het Koninkrijk der Nederlanden tot herziening van het Reglement ter uitvoering van artikel IX van het Tractaat van 19 april 1839 en van hoofdstuk II, afdeling 1 en 2, van het Tractaat van 5 november 1842, zoals gewijzigd, wat betreft het loodswezen en het gemeenschappelijk toezicht daarop (Scheldereglement) en met de bijlage, gedaan te Middelburg op 11 januari 1995


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER DEVOLDER


I. UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

1. Bij dit verdrag en de daarbij horende bijlage wordt het bestaande Scheldereglement, dat dateert uit 1843 en in hoofdlijnen ongewijzigd is gebleven, aangepast aan de eisen van deze tijd. Dit Scheldereglement regelt het loodswezen en het gemeenschappelijk toezicht op de Westerschelde.

Naast de actualisering van het Scheldereglement, zijn de belangrijkste nieuwe punten :

1) de invoering van de strafrechtelijke gesanctioneerde loodsplicht voor de Scheldevaart;

2) de regeling van « loodsen op afstand », waarbij met behulp van radarapparatuur de scheepvaart vanaf de wal wordt begeleid;

3) de delegatie van bevoegdheden aan de bevoegde ministers en aan de permanente commissarissen van toezicht op de Scheldevaart;

4) de bevestiging van de al sinds 1966 bestaande verdelingsregeling tussen de loodsdiensten.

2. Er werd gewacht met het starten van de parlementaire goedkeuringsprocedure aangezien de federale regering op 1 maart 1996 een bevoegdheidsgeschil ter beslechting aan het Arbitragehof had voorgelegd.

De Ministerraad heeft op 1 maart 1996 beslist om bij het Arbitragehof een verzoek in te dienen tot gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 19 april 1995 betreffende de organisatie en de werking van de loodsdienst van het Vlaamse Gewest en betreffende het brevet van havenloods. Een aantal artikelen van dit decreet zouden immers, volgens het advies van de Raad van Staat, in strijd zijn met de bevoegdheidsverdelende regels van de Bijzondere Wetten inzake de Staatshervorming.

Het voorliggende Verdrag bevat een aantal gelijkluidende artikelen. Zij wijzen de « Vlaamse minister die de loodsdienst in zijn bevoegdheid heeft » aan als de bevoegde minister terwijl zij materies betreffen waarvoor, volgens de Raad van State, de federale overheid bevoegd zou zijn.

Het betreft artikel 9, § 1 en 2 (loodsplicht en vrijstelling daarvan); artikel 9, § 3 en 4 (exameneisen loodsbrevethouder); artikel 9, § 3 en 4, 10, 16, 18, 21 en 31 (benoeming en bevoegdheid Belgische permanente commissarissen van toezicht op de Scheldevaart). Deze bevoegdheden zouden onder het begrip « algemene politie en reglementering van verkeer en vervoer » vallen en zouden dus een federale bevoegdheid zijn.

3. Bij zijn arrest nr. 2/97 van 16 januari 1997 heeft het Arbitragehof het verzoek van de regering verworpen.

Het Arbitragehof erkent weliswaar de bevoegdheid van de federale overheid tot uitvaardiging van regels van algemene politie en reglementering van het verkeer en het vervoer, maar de regelgeving met betrekking tot de loodsactiviteiten valt, volgens het Hof, daar niet onder omdat « de regels betreffende de loodsactiviteit het leiden van ieder vaartuig, individueel genomen, tot onderwerp hebben ». De verkeersregels (federale bevoegdheid) hebben betrekking « op het verloop van het scheepvaartverkeer in zijn geheel ».

4. Gelet op genoemd arrest van het Arbitragehof, betreffen nog alleen artikel 8 (vrijstelling loodsmaterieel van douanerechten), artikel 26 (invoerrechten en accijnzen) en artikel 28 (strafmaatregelen en jurisdictieregeling) federale bevoegdheden.

II. BESPREKING

Een lid merkt op dat het hier om een verdrag gaat met een gemengd karakter (federaal-Vlaams Gewest). De belangrijkste bepalingen ervan behoren tot de bevoegdheidssfeer van het Vlaams Gewest.

Het lid vraagt of er nog meer verdragen met een gemengd karakter zijn waarvoor de ratificatie vertraging heeft opgelopen.

De minister antwoordt hierop ontkennend.

Hetzelfde lid merkt voorts op dat de minister enige tijd geleden bij de bespreking van het verdrag betreffende het continentaal plat, gewezen heeft op een verandering in de houding van Nederland. Is het thans besproken verdrag ook een gevolg van die gewijzigde houding van Nederland ?

De minister antwoordt dat Nederland een beleid van « goed nabuurschap » voert, zij het niet in alle domeinen van het economisch leven op een eenvormige wijze. Ook is het zo dat het beleid van goed nabuurschap minder uitgesproken aanwezig lijkt in deze regering dan in de vorige.

III. STEMMINGEN

De artikelen en het wetsontwerp in zijn geheel worden aangenomen bij eenparigheid van de 8 aanwezige leden.

Dit verslag is door de aanwezige leden eenparig goedgekeurd.

De rapporteur, De voorzitter,
Jacques DEVOLDER. Valère VAUTMANS.