1-215 | 1-215 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU MARDI 27 OCTOBRE 1998 |
VERGADERINGEN VAN DINSDAG 27 OKTOBER 1998 |
De voorzitter. Het woord is aan de heer Anciaux, voor een repliek.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de voorzitter, de vice-eerste minister is vrij gedetailleerd ingegaan op al mijn opmerkingen, ook al heeft hij niet geaarzeld om tegelijkertijd te slaan en te zalven. Ik verwijs hierbij naar de opmerking : « Ik heb soms de indruk dat er mensen zijn die voor het Octopusakkoord zijn, maar het tegelijkertijd erg moeilijk maken door de meest fantasmagorische veralgemeningen te maken. » Die « fantasmagorische » veralgemeningen hebben de aandacht van de vice-eerste minister toch voldoende kunnen wekken opdat hij er uitgebreid zou op ingaan. Ik dank hem daarvoor. Voor zover ik weet heeft een parlementslid onder meer de taak om de bezorgdheden van de publieke opinie bij de politieke verantwoordelijken aan te kaarten. Als ik vragen stel over de rijkswacht, dan doe ik dit niet uit leedvermaak, maar uit bezorgdheid over het goed functioneren van de rijkswacht. Ik meen deze bezorgdheid ook bij de vice-eerste minister te ontwaren. Dat is ook logisch want een rijkswachtkorps dat niet goed functioneert is een gevaar voor de samenleving.
Als ik bepaalde feiten aanhaal, dan doe ik dit niet uit populistische overwegingen. Ik verwijs naar feiten waarvan de vice-eerste minister zelf heeft beweerd dat het normaal is dat ze tot problemen kunnen leiden, tot een gebrek aan enthousiasme of zelfs tot angst of tot het feit dat de gemoederen niet kunnen worden bedaard. We worden immers geconfronteerd met een belangrijk hervormingsproces. Ik kan dit dan ook heel goed begrijpen. Dit zal overigens niet alleen gelden voor de rijkswachters, maar voor alle 35 000 politieagenten.
Ik kan de vice-eerste minister echter niet bijtreden wanneer hij vergelijkt en stelt dat elke bedrijfsleider ervan uitgaat dat in zijn bedrijf 5 % minder goede werknemers zijn.
De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Minder goede appels.
De voorzitter. Kaf tussen het koren.
De heer Anciaux (VU). Dit is misschien het geval in het bedrijfsleven, maar hier gaat het om gezagsgetrouwheid. Wij spreken hier niet over de privé-sector, maar over een zeer belangrijk controle-instrument voor de samenleving. In absolute cijfers gaat het om 900 rijkswachters die het kaf zouden kunnen zijn. De vice-eerste minister moet begrijpen dat ik mij hierover zorgen maak.
Natuurlijk is bronnenkritiek nodig. Het is echter niet altijd de taak van degene die de bron ontvangt om aan bronnenkritiek te doen. De vice-eerste minister heeft er zelf op gewezen dat bepaalde onderzoeken die door de heer De Baets werden aangehaald een aangelegenheid zijn voor de procureur des Konings. Overigens siert het de vice-eerste minister dat hij niet kon nalaten om zijn bedenkingen over de heer De Baets te uiten met het citaat dat « de onnozelen God zullen zien ». Moet een politicus die dergelijke informatie krijgt, die informatie doorspelen ? Moet hij de minister hierover op een rustige wijze, met de nodige ernst, ondervragen ? Ook de minister moet zijn bronnen controleren. Bovendien moet hij vermijden op een « gehiërarchiseerde » en gezagsgetrouwe wijze binnen de rijkswacht te functioneren. Terecht wijst hij erop dat zij op dit vlak worden geconfronteerd met de gevolgen uit het verleden, die aanleiding kunnen geven tot vreemde reacties. Ik verwacht van de minister van Binnenlandse Zaken dat hij zich hierboven plaatst en dat hij afstand neemt bij het beoordelen van de hiërarchie.
De vice-eerste minister beweert dat de rijkswacht een bovenmatig gemediatiseerd onderwerp is en dat alles wordt geloofd wat er wordt beweerd. Ik wil de aandacht erop vestigen dat bij de FBI de algemene methodiek wordt toegepast om alles te onderzoeken. Ik heb de vice-eerste minister schriftelijke vragen gesteld over dit onderwerp. Zelfs wat op het eerste gezicht fantastisch of onwaarschijnlijk lijkt, mag niet worden verwaarloosd. De waarheid kan slechts worden gevonden op voorwaarde dat alles wordt onderzocht.
Volgens de vice-eerste minister is er geen sprake van een conflict tussen hem en de rijkswachttop. Op het ogenblik van het ontslag van zijn voorganger, de heer Tobback, was ik in een debat verwikkeld met de heer Erdman, de voorzitter van de SP waarvan ik veronderstel dat hij over betrouwbare informatie beschikt. Zijn evaluatie van de rijkswachttop was alleszins niet mals. De zogenaamde excuses waren voor hem totaal ongeloofwaardig en kwamen bovendien veel te laat. Het verheugt mij dat de vice-eerste minister loyaal en fair is tegenover de rijkswacht, maar het zou mij niet zinnen indien hij wordt verplicht tot het afleggen van een dergelijke verklaring.
De heer Van Keer heeft zijn excuses aangeboden. Het verwonderde mij dat de vice-eerste minister boos werd omdat ik hiermee lachte terwijl hij zelf heeft verklaard dat de heer Van Keer dom en gevaarlijk is. Ik vat de bewoordingen van de vice-eerste minister samen omdat ik mij niet zo mooi kan uiten als hij. Indien de heer Van Keer zijn excuses heeft aangeboden, moet dit worden bekendgemaakt, zoniet gaan de publieke opinie en het Parlement ervan uit dat hij zonder meer vrijuit gaat. De heer Hainaut heeft iemand ontmoet die slimmer is dan hij. Daarom heeft hij het dossier waarschijnlijk niet bezorgd. Dit is een geval van woordbreuk. Iemand die zich hieraan schuldig maakt, kan niet worden beschouwd als een gesprekspartner.
Twee elementen van de uiteenzetting van de vice-eerste minister hebben mij ten zeerste verrast. In de eerste plaats zou hij het Comité P de opdracht hebben gegeven een huiszoeking uit te voeren en het dossier in beslag te nemen.
De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Ik heb het woord huiszoeking niet uitgesproken. Ik heb wel gezegd dat ik het Comité P heb opgedragen de dossiers in beslag te nemen en dat er een onderzoek moest worden uitgevoerd op basis van deze dossiers.
De heer Anciaux (VU). De vice-eerste minister heeft dus de opdracht gegeven het dossier op te eisen door er beslag op te laten leggen. Ik wist niet dat de vice-eerste minister het Comité P een opdracht tot inbeslagname kon geven. Het lijkt mij hoe dan ook vanzelfsprekend dat een dergelijk document door de gerechtelijke instanties in beslag moet worden genomen indien het elementen bevat die wijzen op schriftvervalsing.
Indien uit dat dossier blijkt dat er geen schriftvervalsing heeft plaatsgevonden, dan heeft de heer Hainaut een strafbaar feit gepleegd, namelijk het uiten van een valselijke beschuldiging of minstens het plegen van eerroof. Toch mag de vice-eerste minister zich in zijn enthousiasme er niet toe laten leiden, te verklaren dat de heer Hainaut fouten heeft gemaakt en dat hij ervoor zal moeten boeten. De vice-eerste minister weet vandaag nog niet of de heer Hainaut werkelijk fouten heeft begaan.
De heer Van den Bossche , vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Als de heer Hainaut ervan overtuigd is in kennis te zijn van een misdrijf, dan moet hij de procureur des Konings daarvan op de hoogte brengen.
De heer Anciaux (VU). Daarin hebt u gelijk.
De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Hij heeft niet het recht een opportuniteitsbeslissing te nemen en de procureur niet te verwittigen.
Dat rechtsprincipe moet de heer Hainaut kennen. Het is niet omdat hij bij een vakbond is, dat hij niet meer naar school moet gaan.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de vice-eerste minister, ik ben nooit zo scherp geweest.
De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Over de heer Hainaut ben ik uitermate scherp.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de voorzitter, de vice-eerste minister heeft beweerd dat de heer Hainaut twee fouten heeft gemaakt. Als hij over informatie beschikt dan moet hij ze doorgeven. Dat is juist. Dat hij bepaalde mensen vals zou hebben beticht, daarover kunnen we vandaag nog niet oordelen.
De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Van twee zaken één. Ofwel is de betichting terecht, dan is de grond van de zaak juist en heeft hij de fout gemaakt de zaak niet aanhangig te maken bij de procureur des Konings. Ofwel is de betichting niet terecht en dan ging hij op die manier in de fout. Voor hem ligt er geen goede weg meer open. Meer wil ik hem ook niet meedelen.
De heer Anciaux (VU). Ik ben het er mee eens.
De voorzitter. Mijnheer Anciaux, voor een repliek hebt u recht op vijf minuten spreektijd. U voert nu reeds gedurende acht minuten het woord. Mag ik u vragen te besluiten ?
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de voorzitter, ik vind het aangenaam om eens niet tegen een muur te spreken. Die gelegenheid krijgen wij hier toch te weinig. Maar ik besluit.
Dat ook de vice-eerste minister zich zorgen maakt over extreemrechtse opvattingen, is goed om weten.
Op één vraag heeft hij echter niet geantwoord. Vindt de vice-eerste minister het normaal dat de BOB of andere diensten bij de rijkswacht een onderzoek voeren naar rijkswachters en dat die daarvan niets terugvinden in hun persoonlijk dossier ? Is de vice-eerste minister daarvan op de hoogte ? Is dit normaal ? Indien dit niet normaal is, wat denkt hij daartegen dan te ondernemen ?
Ik ben bezorgd voor het goed functioneren van onze politiediensten, maar het lijkt me vanzelfsprekend dat zij niet zo maar kunnen worden vergeleken met een bedrijf.
De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. Mijnheer de voorzitter, ik deel de bezorgdheid van de heer Anciaux voor onze politiediensten. Voor het goed functioneren van de politie moeten wij inderdaad permanent bezorgd zijn.
Gelieve mij te verontschuldigen voor het ontbrekende antwoord betreffende de BOB. Het was niet mijn bedoeling om niet te antwoorden. Mocht de BOB dergelijke onderzoeken voeren, dan doet ze dat alleszins zonder daarvoor een opdracht te hebben gekregen. Zelf ben ik niet op de hoogte van dergelijke onderzoeken. Mocht dat zo zijn, dan moet daartegen onmiddellijk worden opgetreden, want dan zou het gaan om misbruiken van het ambt. Dat is een vorm van verloedering van de politiedienst.
Verder kan ik de heer Anciaux geruststellen; ik word nooit een onderdeel van de hiërarchie, daarvoor ben ik diep in mijn hart nog veel te veel anarchist.
Ik heb de heer De Baets nooit voor onnozel versleten. Als de heer De Baets echt zou geloven dat al die dossiers door alle betrokken procureurs-generaal gesloten zijn omwille van dat ene feit van het al dan niet vermelden van het al dan niet herkennen van de bewuste foto dan moet ik wel verwijzen naar dat citaat in de Bijbel. Ik denk echter niet dat de heer De Baets dat gelooft. Ik denk dat hij wijzer is.
Ik blijf erbij dat de heer Anciaux gelijk heeft wanneer hij zegt dat elke klacht moet worden onderzocht. Ik volg zijn stelling. Het is overigens mijn vaste gewoonte om alle klachten die ik ontvang te laten onderzoeken, welke functie ik ook bekleed. Iets niet onderzoeken omdat het weinig waarschijnlijk lijkt, strookt niet met mijn opvattingen. Onderzoek het en dan weten we waar we staan. De heer Anciaux kan erop rekenen dat ik telkens die lijn volg.
Ik heb de heer Van Keer niet verplicht iets bepaalds te zeggen. Ik heb hem duidelijk gemaakt wat ik van zijn optreden dacht, maar ik heb dat niet zo meteen willen bekendmaken. Vandaag heb ik dat wel gedaan, maar dit is dan ook het meest intieme forum dat ik mij kan indenken. Ik wil de heer Van Keer als persoon ook niet per se natrappen. Daar heb ik geen enkele reden voor. Hij heeft zich ongetwijfeld een beetje vergaloppeerd, maar verder heb ik geen reden om niet het nodige respect voor zijn activiteiten op te brengen.
De heer Hainaut is een andere zaak. In dat verband wil ik er wel op wijzen ervan uitgaand dat dit wel een publieke vergadering is dat de CCOD bij monde van zijn nationaal verantwoordelijke de rijkswachttop zijn excuses heeft aangeboden voor het optreden van de heer Hainaut. Indien het Comité P vindt dat het mijn opdracht niet moet uitvoeren, dan schrijf ik onmiddellijk de procureur des Konings aan, want ik wil een onderzoek, ik wil weten wat juist en niet juist is.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.