1-1087/2 | 1-1087/2 |
12 NOVEMBER 1998
Het Zesde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden inzake de afschaffing van de doodstraf werd in december 1982 goedgekeurd door het Comité van ministers in de Raad van Europa. Op 28 april 1983 werd het opengesteld voor ondertekening door de lid-staten van de Raad van Europa. België heeft het protocol op die datum ondertekend.
Die gebeurtenis vormde het eindpunt van een lange ontwikkeling die in 1957 werd ingezet en tot doel had de doodstraf af te schaffen in de lid-staten van de Raad van Europa. Om tot dit protocol te kunnen toetreden, moet een Staat deze strafsanctie uit haar wetgeving bannen.
Het Zesde Protocol beperkt de verplichting om de doodstraf af te schaffen tot vredestijd. Een lid-staat kan tot het protocol toetreden, zelfs indien de huidige of de toekomstige wetgeving voorziet in de doodstraf met betrekking tot feiten begaan in tijd van oorlog of onmiddellijk oorlogsgevaar. Dan luidt de bepaling dat een dergelijke straf alleen ten uitvoer mag worden gelegd in de gevallen die in de wet zijn neergelegd, en in overeenstemming met de bepalingen van die wet.
Volgens artikel 3 kan geen enkele afwijking van de bepalingen van het protocol worden toegestaan krachtens artikel 15 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Dat artikel voert dus een beperkende bepaling in ten opzichte van artikel 15 van het Verdrag, volgens hetwelk iedere verdragsluitende partij maatregelen kan nemen die van het Verdrag afwijken « in tijd van oorlog of in geval van enig andere algemene noodtoestand, welke het bestaan van het volk bedreigt ». Voorts is het volgens artikel 4 niet toegestaan dat verdragsluitende partijen enig voorbehoud maken met betrekking tot de bepalingen van het protocol.
Met de wet van 10 juli 1996 (Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996) heeft België de doodstraf als strafsanctie afgeschaft zodat ons land thans het protocol zonder meer kan bekrachtigen.
Op 1 juli 1998 hadden 28 van de 40 lidstaten van de Raad van Europa het bedoelde protocol reeds ondertekend en bekrachtigd. Vijf andere landen, waaronder België, hadden het wel ondertekend maar nog niet bekrachtigd; 7 landen hadden het niet ondertekend : Albanië, Letland, Cyprus, Bulgarije, Litouwen, Polen, Turkije en het Verenigd Koninkrijk.
Het Tweede Facultatieve protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 15 december 1989. België ondertekende het protocol op 12 juli 1990.
Het Tweede Facultatieve protocol legt aan de Staten-partijen de verplichting op te verzekeren dat geen enkele persoon die onder hun rechtsmacht ressorteert wordt terechtgesteld, alsook de verplichting om alle nodige maatregelen te treffen teneinde de doodstraf als criminele straf af te schaffen.
Het protocol bepaalt dat geen enkel voorbehoud door de Staten-partijen mag worden gemaakt, uitgezonderd het voorbehoud m.b.t. de toepassing van de doodstraf in oorlogstijd, dat België niet wenste te formuleren. De bepalingen van het protocol gelden als aanvullende bepalingen op het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de afwijkingsmogelijkheid voorzien in artikel 4 van het Verdrag (algemene noodtoestand die het bestaan zelf van het volk bedreigt) is niet op het protocol van toepassing.
Verder voorziet het protocol in de uitbreiding tot de bepalingen van het protocol van de bevoegdheid van het Comité voor de rechten van de mens om kennisgevingen van andere Staten-partijen en particulieren in ontvangst te nemen en te behandelen, tenzij de betrokken Staat-partij zich tegen dergelijke uitbreiding verzet door het afleggen van een specifieke verklaring. België is niet van plan van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Het protocol is in werking getreden op 11 juli 1990 (na de tiende ratificatie). Hoewel België het protocol reeds op 12 juli 1990 ondertekende, is de bekrachtiging uitgesteld geworden teneinde de wetgever in de mogelijkheid te stellen de doodstraf als criminele straf af te schaffen. Dit laatste is gebeurd bij wet van 10 juli 1996, zodat thans niets de bekrachtiging van het protocol nog in de weg staat.
Momenteel hebben reeds 29 landen het protocol geratificeerd. Vier andere landen hebben het protocol ondertekend doch nog niet geratificeerd (onder andere België). Tot deze groep van 33 Staten behoren 21 Europese landen, 7 Latijns-Amerikaanse landen, 3 Afrikaanse landen en daarnaast nog Australië en Nieuw-Zeeland.
Zowel het protocol van Straatsburg als dat van New York hebben betrekking op exclusief federale bevoegdheden.
Het is van groot politiek belang dat ons land nog dit jaar dat samenvalt met de 50e verjaardag van de Universele Verklaring van de Mensenrechten overgaat tot de ratificatie van voornoemde twee protocollen. Hoe meer landen ratificeren hoe groter de druk wordt op de overige landen om eveneens tot ratificatie over te gaan.
Een lid verwijst naar zijn voorstel van resolutie die hij samen met senator Anciaux op 21 januari 1998 heeft ingediend.
Dit voorstel van resolutie inzake de instemming met het Zesde Protocol bij het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens betreffende de afschaffing van de doodstraf werd op 26 maart 1998 door de voltallige Senaat aangenomen.
Het lid motiveert de hoogdringendheid van de ratificatie van het Zesde Protocol door te wijzen op het feit dat de afschaffing van de doodstraf een zeer belangrijke aangelegenheid is die het resultaat van een ethische keuze en de uitvoering van het fundamenteel principe van het recht op leven is.
Tot slot wijst het lid op één van de gevolgen van de ratificatie van het protocol door België, zijnde de onmogelijkheid van het opnieuw invoeren van de doodstraf in de Belgische wetgeving. Geldt dit enkel in vredestijd ?
De minister antwoordt dat vermits België bij het ondertekenen van het protocol van New York geen voorbehoud met betrekking tot de toepassing van de doodstraf in oorlogstijd heeft gemaakt, de doodstraf evenmin in oorlogstijd kan ingevoerd worden.
Op een aanvullende vraag naar de omkeerbaarheid van de huidige situatie, legt de minister uit dat de uitvoerende macht, al dan niet op voorstel van het Parlement, de huidige Belgische wetgeving terzake pas zou kunnen wijzigen, na het formuleren van een voorbehoud bij het protocol te New York op het ogenblik van de neerlegging van het ratificatieinstrument.
De minister herinnert er aan dat de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen (Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996) betrekking heeft tot zowel vredes- als oorlogstijd. Deze wet heeft immers het Militair Strafwetboek gewijzigd.
Een lid wenst te weten waar wordt vermeld dat België geen voorbehoud heeft aangetekend. De minister verwijst naar de memorie van toelichting bij het voorliggend wetsontwerp.
Een ander lid merkt op dat in de memorie van toelichting bij Stuk Senaat, nr. 1088/1 op pagina 3 een fout is geslopen. In de Nederlandstalige tekst, pagina 3, eerste zin, dienen de woorden « Artikel 4 biedt » te worden vervangen door de woorden « Artikel 4 breidt ».
Een lid stelt een tekstverbetering voor in de Franse tekst van de zevende paragraaf van pagina 2 van het Stuk Senaat, nr. 1-1087/1 : het woord « obligation » moet worden vervangen door het wood « abrogation ».
Het wetsontwerp wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Dit verslag is eenparig goegekeurd door de 8 aanwezige leden.
De rapporteur,
Paula SÉMER. |
De voorzitter,
Valère VAUTMANS. |