1-213

1-213

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCE DU JEUDI 15 OCTOBRE 1998

VERGADERING VAN DONDERDAG 15 OKTOBER 1998

(Vervolg-Suite)

MONDELINGE VRAAG VAN DE HEER ANCIAUX AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE OVER « DE BESLISSING VAN DE PROCUREUR-GENERAAL BIJ HET HOF VAN CASSATIE TOT HET NIET-VERVOLGEN VAN ENKELE TOPPOLITICI »

QUESTION ORALE DE M. ANCIAUX AU MINISTRE DE LA JUSTICE SUR « LA DÉCISION DU PROCUREUR-GÉNÉRAL PRÈS LA COUR DE CASSATION DE NE PAS INTENTER DES POURSUITES CONTRE CERTAINS HOMMES POLITIQUES DE PREMIER PLAN »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Anciaux.

Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, enige tijd geleden besliste de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie om drie socialistische toppolitici in nevendossiers van de zaak-Agusta/Dassault niet te vervolgen. Deze politici konden dus als getuigen in deze zaak worden gehoord en zij konden de eed afleggen. Volgens perslekken is er nochtans sprake van eventuele schriftvervalsing en van witwassen bij het boeken van Agusta/Dassault-gelden op arrondissementele rekeningen van de SP. Bovendien deed de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie gisteren in haar requisitoir uitspraken die regelrecht ingaan tegen de onder ede gedane verklaringen van deze toppolitici. Impliciet beschuldigt de topmagistraat de drie toppolitici hierdoor van meineed.

Hoe kan de minister deze uitspraken van de procureur-generaal plaatsen in het licht van haar vroegere beslissing om tegen de drie socialistische toppolitici geen vervolging in te stellen ? Komt het volgens de minister aan de procureur-generaal toe te beslissen geen vervolging in te stellen in zaken waarnaar het onderzoek ofwel nog niet is begonnen, ofwel toch zeker ook nog niet is afgerond ? Zal de minister gebruik maken van zijn positief injunctierecht om naar deze feiten een onderzoek op te starten ?

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Van Parys.

De heer Van Parys, minister van Justitie. ­ Mijnheer de voorzitter, reeds op vroegere mondelinge vragen en interpellaties heb ik geantwoord dat het onderzoek in de nevendossiers van Agusta/Dassault en naar de financiering van de socialistische partij nog steeds loopt en dus niet is afgesloten. Over de eventuele verwijzing van bepaalde personen naar de rechter kan pas na het afsluiten van het onderzoek definitief worden geoordeeld. In de huidige fase van de procedure is daarover nog geen beslissing genomen.

De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie heeft in haar requisitoir enkel de stelling van het openbaar ministerie weergegeven. Zij is ervan uitgegaan dat er een tegenstrijdigheid bestaat tussen de verschillende verklaringen en heeft te kennen gegeven dat zij als vertegenwoordiger van het openbaar ministerie meer krediet geeft aan de ene stelling dan aan de andere. Mevrouw Liekendael heeft in haar requisitoir geen enkele getuige impliciet noch expliciet van een valse getuigenis beschuldigd.

Het zal hoe dan ook aan de raadsheren bij het Hof van Cassatie zelf toekomen om te beslissen op welke versie zij hun uitspraak willen baseren. Mocht het Hof de versie van de drie getuigen aannemen, dan kan er uiteraard geen sprake zijn van meineed of van valse getuigenis. Mocht het Hof de mening zijn toegedaan dat de verklaringen van de drie getuigen onjuist zijn, dan moet worden nagegaan of de constitutieve elementen van een meineed bestaan. Zelf beschik ik op dit ogenblik over geen enkel gegeven om hierover oordeel te vormen.

Met betrekking tot de vraag van de heer Anciaux of ik al dan niet gebruik zal maken van mijn positief injuctierecht, wil ik toch even beklemtonen in welke fase het dossier zich momenteel bevindt. Na het requisitoir van de procureur-generaal is de zitting geschorst in afwachting van de pleidooien van de verdediging.

Men stelle zich voor dat ik mij in de huidige fase van de procedure op een andere wijze zou uitspreken over de getuigenissen die werden afgelegd. De heer Anciaux en anderen zouden mij terecht interpelleren omdat ik mij eigenlijk bijna direct meng in een lopende procedure voor het Hof van Cassatie. Zij zouden er zelfs van kunnen uitgaan dat ik druk uitoefen op het Hof. Men moet dus aanvaarden dat ik in deze fase van de procedure onmogelijk van mijn positief injunctierecht gebruik kan maken. Ik wil in geen geval het verwijt krijgen dat ik mij meng in of druk uitoefen op een lopende procedure. Ik kan dus alleen maar de uitspraak van het Hof van Cassatie afwachten en dan nagaan wie desgevallend welke initiatieven moet nemen.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux voor een repliek.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn correct antwoord, maar toch wil ik op enkele punten reageren.

Ten eerste zegt de minister dat het onderzoek in de nevendossiers van de Agusta/Dassault-zaak nog altijd aan de gang is en dat pas op het einde beslist kan worden tot verwijzing of inbeschuldigingstelling. Dat klopt, maar ik heb deze vraag precies gesteld, omdat de procureur-generaal reeds vooraf heeft verklaard dat zij geen inbeschuldigingstelling zal overwegen, zodat de drie betrokkenen als getuigen de eed konden afleggen. De procureur-generaal verklaart dus nu al dat er niet vervolgd zal worden, terwijl de minister beweert dat dit onderzoek nog steeds aan de gang is.

Ten tweede verwoordt de procureur-generaal het standpunt van het openbaar ministerie en geeft zij de ene stelling meer krediet dan de andere, waarbij beide stellingen lijnrecht tegenover elkaar staan. Het gaat daarbij vooral om de datum waarop bepaalde feiten zijn bekendgemaakt en die bepalend is om uit te maken of het al dan niet om corruptie gaat. Het klopt niet dat zij daarbij geen impliciete of expliciete beschuldiging heeft geuit. Dat is absoluut niet juist. Wanneer zij kiest voor de ene stelling en deze ook in haar requisitoir naar voren brengt, dan houdt dit vanzelfsprekend in dat zij de stelling van de drie getuigen over wie wij het nu hebben, niet aanvaardt. Het gaat hier niet om een grijze materie. Ofwel liegt de ene, ofwel liegt de andere. Liegen onder ede is meineed. De minister kan niet beweren dat er geen impliciete of expliciete beschuldiging is, want die is er wel.

Ten derde heeft de minister volkomen gelijk dat hij zijn positief injunctierecht in het nu hangende dossier niet kan aanwenden. Indien hij dat wel zou doen, dan zou ik hem inderdaad meteen interpelleren omdat hij zich in een rechtszaak mengt en hem zelfs verwijten dat hij druk uitoefent. Ik vraag dus niet het positief injunctierecht in het hangende dossier te gebruiken, maar wel in de dossiers die nog niet geopend zijn of waarin het onderzoek nog loopt. De minister heeft verklaard dat voor een aantal dossiers het onderzoek nog moet worden opgestart. Mijn vraag is nu of dit niet op de lange baan wordt geschoven. Zal het wel degelijk tot een onderzoek in deze nevendossiers komen, desnoods via het positief injunctierecht van de minister, ook al zei de procureur-generaal nu al dat de drie getuigen in geen geval in beschuldiging zullen worden gesteld ?

Waarom leg ik hierop zoveel nadruk ? In haar aanvullend requisitoir, dat onder meer over de strafmaat ging, heeft de procureur-generaal over het al dan niet in gevaar brengen van de rechtstaat uitspraken gedaan die ons hebben aangegrepen.

Mevrouw Liekendael is te ver gegaan, zij had dit recht niet. Maar de reacties vanuit politieke hoek zijn zo scherp dat men zich kan afvragen of men door deze rel de aandacht wil afleiden van de uitspraken die de procureur-generaal de dag voordien heeft afgelegd.

Bij de bevolking rijzen vragen. Zij vraagt zich onder meer af of de zaak niet wordt afgeleid. Waarom stellen de overheid of de minister van Justitie zich geen burgerlijke partij ? De bevolking heeft het gevoel dat er iets wordt toegedekt. Er zijn toch een aantal tegenstellingen. Enerzijds is er een onderzoek bezig en anderzijds beweert de minister dat er slechts op het einde van het onderzoek een inbeschuldigingstelling kan zijn. De procureur-generaal daarentegen zegt dat er geen inbeschuldigingstelling komt. Een positief injunctierecht is, niet in het Agusta/Dassault-dossier, maar wel in de nevendossiers, belangrijk. Het gebruik van het injunctierecht kan bewijzen dat de minister in alle objectiviteit wenst dat de waarheid aan het licht komt.

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Van Parys.

De heer Van Parys, minister van Justitie. ­ Mijnheer de voorzitter, ik kan niet nalaten even te repliceren. Men wekt hier immers een indruk op grond van een sfeerbeeld. De opdracht van de rechtsstaat is dat de rechterlijke macht de bevoegdheid heeft voor de opsporing, de vervolging en de veroordeling van misdadigers. Het openbaar ministerie vervolgt, het Hof doet een uitspraak. De heer Anciaux vraagt dat de uitvoerende macht, meer bepaald de minister van Justitie intervenieert op een ogenblik waarop daartoe geen enkele aanleiding bestaat. De procedure voor het Hof van Cassatie bevindt zich in een bijzonder gevoelige fase, meer bepaald tussen de vordering van het openbaar ministerie en de pleidooien van de verdediging. Om het even welke uitspraak of interventie kan nadelige gevolgen hebben.

Het is aan het Hof van Cassatie verantwoordelijkheid te nemen en een uitspraak te doen, nadien kunnen we zien wie welke opdrachten te vervullen heeft. Voor de nevendossiers geldt hetzelfde. De zaak is in behandeling in Luik en het onderzoek wordt binnenkort afgesloten. Nadien is het aan de onderzoeksgerechten om te bepalen wie zal worden vervolgd en wie niet en waar de zaak ten gronde zal worden behandeld. Men kan toch niet vragen dat de minister van Justitie intervenieert op basis van een onduidelijk gegeven. Dat zou trouwens in tegenstrijd zijn met wat de heer Anciaux steeds heeft verkondigd, namelijk dat de rechterlijke macht in volle onafhankelijkheid moet kunnen oordelen. Ik wil hier niet tussenbeide komen. Ik heb daartoe geen enkele aanleiding, ik heb daartoe geen enkel recht. Eens er een uitspraak is zullen we zien wat er moet gebeuren, maar nu is het aan de rechterlijke macht om uitspraak te doen.

De vraag van de heer Anciaux gaat specifiek over de vordering van het openbaar ministerie, meer bepaald over het requisitoir. Wat gezegd is over de rechtsstaat heeft eigenlijk een andere dimensie en daar wens ik vandaag niet op in te gaan, dit was trouwens ook niet het voorwerp van de vraag. Ik verzoek de heer Anciaux daarenboven de zaken niet te mengen. In deze materie moet alleen het Hof van Cassatie oordelen en niemand anders. De politieke wereld moet geen enkel signaal geven, iedereen heeft zijn verantwoordelijkheid.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.