1-179

1-179

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 23 AVRIL 1998

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 23 APRIL 1998

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN MEVROUW LEDUC AAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN AAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN FINANCIËN EN BUITENLANDSE HANDEL OVER « DE SCHENDING VAN DE MENSENRECHTEN IN ALGERIJE EN ONZE VERANTWOORDELIJKHEID TERZAKE »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE MME LEDUC AU VICE-PREMIER MINISTRE ET MINISTRE DE L'INTÉRIEUR ET AU VICE-PREMIER MINISTRE ET MINISTRE DES FINANCES ET DU COMMERCE EXTÉRIEUR SUR « LA VIOLATION DES DROITS DE L'HOMME EN ALGÉRIE ET NOTRE RESPONSABILITÉ EN LA MATIÈRE »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Leduc aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken en aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel.

Het woord is aan mevrouw Leduc.

Mevrouw Leduc (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, de slachtpartijen en folteringen in Algerije hebben overal in de wereld reacties van ongeloof en verontwaardiging opgewekt. De islamitische terroristen van de GIA of haar splintergroepen hebben bijzonder bloedige moordpartijen aangericht en blijven dat doen. Niemand weet precies hoeveel Algerijnen er al op beestachtige wijze werden uitgemoord. Sommige bronnen spreken van minstens 80 000 slachtoffers sinds 1991.

De reactie van het Algerijns bewind hiertegen is op zijn minst dubbelzinnig. Enerzijds lijkt het wel een aanzet tot democratie te willen geven. Er bestaat een parlement waarin de meerderheid van het volk vertegenwoordigd is en waar wel degelijk debatten worden gevoerd, maar meestal zonder veel resultaat. Anderzijds is de Algerijnse overheid zelf eveneens verantwoordelijk voor schendingen van de mensenrechten. Rechtspraak is er zo goed als onbestaande en het leidt geen twijfel dat er ook door de eigen veiligheidsdiensten wordt gemoord. Niet alleen terroristen worden zonder vorm van proces opgesloten of zelfs meteen afgemaakt. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gezegd dat het leger en de veiligheidsdiensten verantwoordelijk zijn voor de dood van tientallen journalisten. Er bestaan wel verschillende kranten, maar door het schrikbewind en ook door het verregaande staatsmonopolie van drukpers, papier en reclame worden zij gedwongen als het ware dezelfde broodheer te dienen en zijn zij inzake inhoud identiek. Alles wijst erop dat ook onder de eigen bevolking wordt gemoord.

Het is vandaag een realiteit voor de Algerijnse burger dat wie ook, man, vrouw, kind of grijsaard op eender welk moment en zonder reden kan worden afgeslacht. Velen onder ons hebben wellicht onlangs de beelden gezien van kinderen die waren geconfronteerd met bendes die op de meest onverwachte momenten, bij voorkeur 's nachts, aan het moorden slaan. We zagen deze afgrijselijk misvormde kinderen en hoorden hun verschrikkelijke verhalen. We vernamen onlangs ook dat in sommige scholen aangeleerd wordt hoe men mensen de keel moet oversnijden. Dat alles confronteert ons met een toestand die we niet langer kunnen en mogen tolereren.

De internationale gemeenschap spreekt een zeer terechte en scherpe veroordeling uit. Niettemin duurt de waanzin voort. Gezien de delicate interne politieke situatie en de uiteenlopende banden van heel veel landen met Algerije, om niet te spreken van de belangen die ze daar hebben, is de internationale gemeenschap het aangewezen intermedium om naar een politieke oplossing voor dit mensonterend conflict te zoeken. Het cruciale punt blijft het tot stand brengen van een dialoog zowel op internationaal vlak als tussen alle actoren in de Algerijnse maatschappij. Hoewel we het verzet van de Algerijnse overheid tegen inmenging in binnenlandse aangelegenheden enigszins respecteren, hebben we toch moeite met haar starre houding en vooral met haar afwijzing van elke humanitaire hulp. Het versterkt de vermoedens dat ook de regering of haar veiligheidsdiensten iets te verbergen hebben. De vraag naar een internationaal gerechtelijk onderzoek is niet aan de orde. Een dergelijk onderzoek veronderstelt trouwens medewerking van alle partijen. Wat Algerije zelf betreft, wordt die alleszins heel duidelijk geweigerd.

Naast de acties die in een Europees en internationaal kader worden ondernomen, kan ons land tekenen van solidariteit geven met de Algerijnse bevolking. Het asielbeleid moet de Algerijnse politieke vluchtelingen expliciet erkennen zolang de toestand niet opklaart. Het is onmiskenbaar dat hun leven reëel in gevaar komt bij een gedwongen terugkeer.

Een uitwijzing is humaan gezien volstrekt onverdedigbaar. De behandeling van deze dossiers is delicaat. Een degelijk onderzoek door gekwalificeerd personeel is noodzakelijk. Deze aspecten mogen evenwel de vlotte afhandeling niet belemmeren.

Zoals gewoonlijk wordt met weinig woorden gerept over de herkomst van het oorlogsmateriaal dat al dat zinloze geweld mogelijk maakt. Heeft onze regering onderzocht in hoeverre België als wapenproducent en draaischrijf van de internationale wapenhandel direct of indirect betrokken is bij de wapenleveringen aan Algerije ? In de pers verneem ik dat de GIA in Algerije door een Belgische wapenleverancier wordt bevoorraad. De fundamentalistische GIA is blijkbaar goed vertrouwd met België. Bij een succesvolle inval in Elsene werden eens te meer gemeentestempels en paspoorten aangetroffen die de GIA had gestolen.

In het weekblad Knack verscheen een artikel met de titel « Het gas blijft komen ­ De Algerijnse burgeroorlog veroorzaakt geen problemen bij de levering van gas ». Het is opmerkelijk dat het Algerijnse leger niet voldoende is uitgerust om de veiligheid in de belegerde gebieden te garanderen, maar wel heel goed is uitgerust om petroleum- en gasleidingen te beschermen. Daaruit moet worden afgeleid dat de mogelijkheden en de technologie voorhanden zijn om ook economisch onbelangrijke gebieden of sectoren te beschermen. Nog ontstellender is dat de Ministerraad op 6 maart beslist heeft 11 miljard frank te besteden aan Algerijnse projecten en daarbij voorrang geeft aan de herstelling van petroleum- en gasleidingen van de Algerijnse maatschappij Sonatrach. Zelfs andere activiteiten van die onderneming kunnen door de Belgische overheid worden gedekt als ze deviezen opbrengen. België is immers een belangrijke klant van Sonatrach, maar wat er voor de rest in Algerije gebeurt laat ons koud. Zoals Sartre zou zeggen, ik krijg er la nausée van.

Wordt overwogen voor de Algerijnse vluchtelingen tijdelijk een repatriëringsstop in te stellen en hen een speciaal statuut te verlenen zoals voor de Bosniërs ?

Is de vice-eerste minister op de hoogte van de Belgische wapenleveringen aan de strijdende partijen in Algerije ? Heeft de regering die onderzocht ? Wat doet zij eraan ?

We verlenen een waarborg van 11 miljard die als ontwikkelingshulp voor een Algerijnse maatschappij kan worden aangewend. Het is heel twijfelachtig dat de gewone Algerijnse burger enig voordeel haalt uit deze misplaatste steunmaatregel. Waarom werd aan die hulp geen voorwaarden gekoppeld zodat het leven van de gewone man of vrouw er beter van wordt en dat onschuldige kinderen niet langer het slachtoffer blijven van een broederstrijd ?

De voorzitter. ­ Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.

De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, ik zal vooral antwoorden op de drie concrete vragen die mevrouw Leduc mij heeft gesteld, maar eerst wens ik nog een algemene reactie te formuleren.

De situatie in Algerije is uiteraard problematisch en dat is nog zacht uitgedrukt. Toch moeten we proberen een onderscheid te maken tussen de verschillende verantwoordelijken en verantwoordelijkheden en tussen de verschillende remedies. Ik heb de indruk dat mevrouw Leduc zowel Algerije als het Algerijnse regime als een geheel beschouwt, waarmee we niets meer te maken mogen hebben. Elke relatie met dat regime is voor haar uit den boze en het regime moet de algemene veiligheid maar garanderen, aangezien ze dat wel kan doen voor de gasinstallaties.

Er is geen absolute uitwijzingsstop voor Algerijnen. We volgen hier een speciale en vooral voorzichtige procedure. Dat betekent onder meer dat niemand naar Algerije wordt uitgewezen, zonder dat ik daarmee akkoord ga. Dat houdt natuurlijk een zeker politiek risico in. Politieke vluchtelingen worden uiteraard niet uitgewezen, maar ook geen personen voor wie de commissaris-generaal vreest dat ze in Algerije zullen worden vervolgd, bijvoorbeeld omdat ze journalistieke activiteiten uitoefenden. Deze personen kunnen een voorlopige verblijfsvergunning krijgen. De toestemming voor uitwijzing wordt slechts gegeven voor personen die betrokken zijn geweest bij een misdrijf of een geweldpleging en die daardoor worden beschouwd als een gevaar voor de openbare orde.

In 1997 werden er 12 tot 15 Algerijnen uitgewezen en in 1998 tot op heden 3 personen. Het ging altijd om personen die werden veroordeeld voor een of ander misdrijf en waarbij we van oordeel waren dat de situatie in Algerije niet als een excuus kon worden gebruikt voor de niet-uitwijzing.

Mevrouw Leduc vroeg of de procedure voor de Bosnische vluchtelingen niet kan worden toegepast. We hebben wel afschuwelijke beelden gezien van slachtingen in Algerije, maar toch gaat het in Algerije niet om een algemene oorlogssituatie zoals destijds in Bosnië. In grote delen van Algerije is het geweld nog relatief uitzonderlijk. In Bosnië was op een bepaald ogenblik iedereen met iedereen in een conflict geraakt. Er komen bovendien uit Algerije slechts sporadisch vluchtelingen toe, terwijl de vluchtelingen uit Bosnië massaal toestroomden. Bijgevolg konden we de normale procedure niet toepassen, vandaar het ontheemdenstatuut.

Ten opzichte van Bosnië was er een gezamenlijk Europees standpunt, wat niet het geval is ten opzichte van Algerije.

Dat brengt mij tot de derde vraag van mevrouw Leduc met betrekking tot de wapenuitvoer naar Algerije. We zijn er in Europa nog altijd niet in geslaagd een gezamenlijk standpunt te bepalen ten opzichte van Algerije. Al geruime tijd is er een discussie aan de gang over de keuze tussen de pest en de cholera. Ik ben zeker geen pleitbezorger van het Algerijnse regime, maar ik wijs er toch op dat degenen die dat regime bestrijden, zeker niet altijd democratischer zijn. Men moet bijgevolg voortdurend afwegen hoe ver men de druk op het Algerijnse regime kan opdrijven zonder de bevolking in de armen van de fundamentalisten te drijven.

België doet niet aan ontwikkelingssamenwerking in Algerije, omdat het niveau van de economische en handelsactiviteiten in dat land hoog genoeg is. Wel bieden de Delcrederedienst en de federale regering voor respectievelijk 11 en 14 miljard aan financiële waarborgen voor contracten die commerciële bedrijven met Algerijnse bedrijven sluiten. Dat doen we ook voor andere landen waar men de zekerheid van de investering niet zonder meer kan garanderen. De federale regering staat dan in voor de terugbetaling. Voor Algerije stellen we vast dat alle gewaarborgde leningen tot op heden altijd werden betaald. Men loopt dus weinig financiële risico's. Als we deze handel stopzetten, zullen we in de eerste plaats de afkeer van de bevolking en misschien van de Algerijnse overheid tegenover het Westen vergroten. We mogen de druk van het fundamentalisme immers niet onderschatten. Enerzijds moeten we de overheid aanmoedigen om het democratiseringsproces voort te zetten. Hierbij moeten we rekening houden met het risico dat het fundamentalisme na democratische verkiezingen aan de macht kan komen. Anderzijds moeten we ondanks onze druk ook economische relaties met Algerije onderhouden.

De Algerijnse overheid verwijt ons echter dat we te veel druk uitoefenen en te weinig rekening houden met de gevaren van het fundamentalisme. Ze stelt dat de Westerse landen pas optreden als er bij ons aanslagen worden gepleegd. Men verwijst hierbij bijvoorbeeld naar Frankrijk. Als de aanslagen in het Westen worden gepland en in Algerije worden uitgevoerd, zouden de Westerse landen niet reageren. We proberen hier een gulden middenweg te bewandelen.

Wat de wapenhandel betreft, beschik ik op het ogenblik niet over aanwijzingen dat België een grote draaischijf is. Bij de inval in een huis dat werd bewoond door vermeende GIA-leden, hebben we geconstateerd dat er weliswaar een logistiek onderdeel was, maar we hebben geen wapenarsenaal gevonden. De wapenhandel gebeurt via uitvoervergunningen die door een administratieve commissie worden onderzocht overeenkomstig de criteria van de wet van 5 augustus 1991. De heel sporadische aanvragen voor wapenuitvoer naar Algerije worden zeer grondig onderzocht. Voor wapens is er sinds 1992 geen legale uitvoervergunning afgeleverd. Wel zijn er vergunningen gegeven voor materiaal dat voor dubbel gebruik geschikt is. Het voornaamste contract ging over de levering van kogelvrije vesten ter waarde van ongeveer 200 miljoen. Ik neem aan dat niemand hiertegen bezwaar kan maken. Daarnaast werd ook een aantal kleinere contracten gesloten. In andere gevallen werden vergunningen geweigerd. We kijken dus zeer nauwlettend toe op de wapenhandel met Algerije.

Tot besluit kan ik zeggen dat België een restrictief uitwijzingsbeleid voert zonder dat er sprake is van een effectieve stop. Wanneer men het globale aantal Algerijnen dat legaal in België verblijft beschouwt, dan is het aantal van 15 uitgewezenen zeer gering. We moeten ons selectief uitwijzingsbeleid voortzetten. Een stopzetting van dit beleid is niet aan te raden, omdat de aantrekkingsfactor van België dan te groot wordt en we een omgekeerd effect riskeren.

Ik heb mevrouw Leduc de gegevens over de wapenleveringen aan Algerije meegedeeld. Het is duidelijk dat we een heel strikt vergunningsbeleid hebben en dat er sinds 1992 geen wapens meer zijn geleverd. De bedragen van 11 miljard en 14 miljard betreffen garanties die door de Delcrederedienst en de federale Staat werden verleend voor commerciële contracten. Er wordt ons voortdurend gevraagd om die bedragen te verhogen. We willen deze grenzen echter niet overstijgen. Zodra er een contract is verlopen, kan er een nieuw contract worden gesloten. Er is in geen geval sprake van rechtstreekse steun, maar uitsluitend van een garantie. Economische ontwikkeling biedt de enige mogelijkheid om extremistische krachten ­ zowel van het verzet als van de regering ­ tot dialoog te brengen.

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw Leduc.

Mevrouw Leduc (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, kunnen er aan de waarborg geen voorwaarden worden gekoppeld ter bescherming van de bevolking ?

De voorzitter. ­ Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.

De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, de contracten hebben meestal betrekking op de levering van energie of van middelen die werk verschaffen aan de bevolking. Het gaat om contracten tussen bedrijven. Een Belgisch bedrijf levert bijvoorbeeld machines aan een ander bedrijf. In contracten voor de verkoop van een installatie voor een weverij of voor een andere industriële vestiging kunnen moeilijk voorwaarden worden opgenomen die betrekking hebben op de bevolking. We gaan echter altijd na of het project wel economisch rendabel is. Voor een megalomaan project zonder enig economisch nut weigeren we onze waarborg te geven. Het gaat hier om zuiver commerciële contracten met landen die niet als industrieland, noch als ontwikkelingsland kunnen worden beschouwd, maar waarmee het sluiten van contracten zekere risico's inhoudt. Ik zie momenteel geen enkele mogelijkheid om een clausule in te lassen ter bescherming van de bevolking.

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw Leduc.

Mevrouw Leduc (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, de vice-eerste minister moet toegeven dat hierdoor een gevoel van machteloosheid ontstaat ten opzichte van de toestand in de landen waarmee contracten worden gesloten.

De voorzitter. ­ Het woord is aan vice-eerste minister Vande Lanotte.

De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, in dit concrete geval heeft een volk zich in twee groepen opgesplitst, waarbij de ene groep resoluut voor een vrij fundamentalistische koers kiest, terwijl de andere groep deze optie afwijst en de tegenstanders met wapens bestrijdt. Ik ben het ermee eens dat we machteloos staan tegenover deze situatie. Het ingrijpen in een burgeroorlog houdt immers heel wat risico's in. We kunnen enkel de waanzin en de tekortkomingen van de mens constateren en betreuren. Deze toestand kan worden vergeleken met het omverwerpen van de dictatuur en de omwenteling in Iran. Het zal wellicht veertig jaar duren vooraleer alles weer normaal is. Dat is inderdaad een spijtige vaststelling.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.