1-1022/2

1-1022/2

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

21 OKTOBER 1998


Wetsontwerp betreffende de euro


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER D'HOOGHE


1. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Totstandkoming

Midden vorig jaar werd op het niveau van de Europese Unie het wettelijk statuut van de euro vastgelegd in twee verordeningen.

De eerste verordening werd genomen op basis van artikel 235 van het Verdrag en bevat een aantal bepalingen waarvan geoordeeld werd dat ze dringend waren om de verschillende sectoren van de maatschappij toe te laten hun overgang naar de euro efficiënt voor te bereiden. Deze verordening werd formeel aangenomen op 17 juni 1997 (als A-punt op de Raad Vervoer) en gepubliceerd in het Publicatieblad van 19 juni 1997.

Rond diezelfde tijd, op de Europese Raad van Amsterdam in juni van vorig jaar, hebben de Europese ministers van Financiën aan de staatshoofden en regeringsleiders de ontwerp-tekst van een verordening voorgelegd die de andere, minder dringende aspecten van het monetair statuut van de euro vanaf de start van de muntunie op 1 januari 1999 regelt. Juridisch-technisch kon deze verordening, gebaseerd op artikel 109L(4) van het Verdrag, echter pas formeel door de Raad worden aangenomen na de selectie van de lidstaten die de euro zullen aannemen. Dit is nu gebeurd, in de nacht van 2 mei op 3 mei. Er werden daarbij geen wijzigingen aangebracht. Rekening houdend met het belang van de er in vervatte informatie werd ook deze tweede verordening reeds gepubliceerd in het deel « Communicatie » van het Publicatieblad van 2 augustus 1997.

De tekst van de beide verordeningen is dus bekend sinds midden vorig jaar en vormt het wettelijk kader van de euro. Aangezien verordeningen rechtstreeks van kracht zijn in de lidstaten, is daarmee een groot deel van het wetgevend werk omtrent de euro geleverd.

Toch hebben we in de afgelopen 2 jaar vastgesteld dat hier en daar wat details in de nationale wetgeving moesten worden aangepast. Dat is wat we met deze programmawet gedaan hebben.

Dit ontwerp kwam tot stand door een intense samenwerking van de betrokken ministeriële departementen die onder coaching van het Commissariaat-generaal voor de euro, de diensten van de minister van Justitie en de studiedienst van Financiën, de inventaris van de nodige wijzigingen hebben opgemaakt. De laatste hand aan de ontwerp-tekst werd gelegd onder leiding van het kabinet van de premier.

Er werd gekozen voor een programmawet omdat uit de inventarisatie bleek dat het eigenlijk gaat om een amalgaam van soms belangrijke maar soms ook minder belangrijke wetswijzigingen die echter één gemeenschappelijk aspect hebben, namelijk dat ze allemaal betrekking hebben op de invoering van de euro in België.

In dit verband maakt de minister volgende randbedenking : niettegenstaande zeer veel aspecten van de invoering van de euro worden behandeld in deze programmawet, lijkt het zeker niet uitgesloten dat in de komende maanden nog een aantal bijkomende elementen opduiken die ook bij wet moeten worden geregeld. De mogelijkheid is dus niet uit te sluiten dat de regering binnen afzienbare tijd reeds een aantal aanvullingen bij de nu voorliggende tekst zal moeten voorstellen.

Tijdens de bespreking in de Kamer van volksvertegenwoordigers werden een aantal amendementen aangebracht, ook door de regering. Zo heeft de regering in extremis nog kunnen rekening houden met de aanbeveling van eind april van de Europese Commissie betreffende de bankkosten voor de omrekening in euro.

De minister wijst nog op het feit dat België de tweede lidstaat was die een dergelijk ontwerp van programmawet heeft. Eind vorig jaar heeft ook de Duitse regering een gelijkaardig werkstuk afgeleverd en sinds kort zijn gelijkaardige wetten ook in voorbereiding in elk van de andere lidstaten van de euro-zone.

Overeenkomstig artikel 109F(6) van het Verdrag heeft minister Maystadt het advies van het EMI over het voorontwerp gevraagd. Het advies van 17 april 1998 van EMI is bijzonder lovend en bevat alleen positieve opmerkingen.

Gehanteerde principes

Vier belangrijke principes werden gehanteerd bij de redactie van het ontwerp.

1. Deze programmawet slaat alleen op de overgangsperiode. We zullen bijgevolg over een paar jaar weer wetgevende initiatieven moeten nemen voor het definitieve regime met inbegrip van de korte periode van dubbele chartale circulatie. Die tweede oefening zal veel uitgebreider zijn dan deze, mede omdat de administraties intern pas naar euro overschakelen eind 2001.

2. Deze programmawet betreft alleen maatregelen die bij wet moeten worden geregeld. Daarnaast zullen verschillende ministers ook nog koninklijke besluiten en ministeriële besluiten moeten opstellen. Dat is een van de redenen waarom u in deze tekst weinig over de sociale zekerheid zult vinden. Overigens geeft deze programmawet in sommige aangelegenheden delegatie aan de Koning om later nog regelgevend op te treden. Dat kan zijn vóór 1 januari 1999 (bijvoorbeeld : overeenkomst tussen de huidige rentevoeten van de Nationale Bank en de toekomstige rentevoeten van de ECB) of na 1 januari 1999 (bijvoorbeeld de mogelijkheid om bepaalde vormen van « dubbele prijsaanduiding » op te leggen).

3. Deze programmawet omvat alleen maatregelen die rechtstreeks in verband staan met de euro.

4. In de programmawet wordt gebruik gemaakt van ­ en gerefereerd naar ­ de definities uit de Europese verordeningen : « deelnemende lidstaten », « omrekeningskoers », « overgangsperiode », ...

De inhoud samengevat

De bepalingen van dit ontwerp van wet kunnen inhoudelijk worden ingedeeld in vier categorieën.

De eerste categorie bevat bepalingen die de juridische continuïteit en de rechtszekerheid moeten waarborgen. Ze hebben betrekking op :

­ de vervanging van de referentie-rentevoeten;

­ de continuïteit van de contracten;

­ omrekeningen en afrondingen;

­ dubbele aanduiding van prijzen en bedragen;

­ de bescherming van de euro-muntstukken;

­ het consumentenkrediet, en

­ het invoeren van een tolerantiemarge van 1 cent om betwistingen ten gevolge van onvermijdelijke reconversieverschillen te vermijden.

De overheid voorziet ook de mogelijkheid om een eenvormigheidslabel toe te kennen aan toestellen of systemen die omrekeningen en afrondingen uitvoeren. Zo zou bijvoorbeeld van rekenmachientjes kunnen geëist worden dat de omrekeningskoers onveranderlijk gestockeerd wordt in de chip vanaf de productie.

De tweede categorie betreft bepalingen die de overgang naar de euro moeten vergemakkelijken. Om het gebruik van de euro in relaties met de administraties mogelijk te maken, kan voor de euro worden geopteerd voor de communicaties met de fiscale en sociale administraties. Aan de Koning of de bevoegde ministers wordt delegatie gegeven om de formulieren aan te passen. Verder kunnen versnelde afschrijvingen worden toegepast op software die ten gevolge van de invoering van de euro abnormale waardeverminderingen ondergaat of die speciaal wordt aangekocht of ontwikkeld om de overgang naar de euro te realiseren. Er is ook een vereenvoudigde procedure voorzien om ondernemingen toe te laten hun maatschappelijk kapitaal na omrekening te kunnen afronden.

Een derde categorie bepalingen zijn enkel bedoeld om de wettelijke teksten conform te maken aan het Verdrag van Maastricht of aan de nieuwe monetaire en financiële omgeving. Daaronder valt onder meer de redenominatie van de overheidsschuld (overeenkomstig de aanbevelingen van de werkgroep Fin-euro).

De vierde categorie slaat meer bepaald op bijkomende bijzonderheden betreffende de omrekeningen en afrondingen. De artikelen 3 en 4 zijn, zoals artikel 5 van de Verordening nr. 1103/97 van de Raad, slechts van openbare orde voor zover ze een minimum nauwkeurigheid voorschrijven. Zij beletten niet dat een hogere graad van nauwkeurigheid wordt in acht genomen daar waar nuttig bijvoorbeeld af te ronden op het honderdste van de cent. Evenmin beletten zij dat tijdens de overgangsperiode bij de dubbele aanduiding van bedragen rekening zou worden gehouden met de nauwkeurigheid die nodig is om verbintenissen degelijk te kunnen uitvoeren.

Het vervolg

Het was de wens van de regering dat deze programmawet vóór de zomervakantie door het Parlement zou worden goedgekeurd, zodat de ondernemingen en andere geïnteresseerden zo vlug mogelijk een degelijk houvast hebben bij de voorbereiding van hun overgang naar de euro.

De minister hoopt dat de parlementairen deze bekommernis kunnen delen en dat dit wetsontwerp nog vóór de vakantie door de Senaat kan worden goedgekeurd.

De minister voegt eraan toe dat we een operatie meemaken zoals er nooit voorheen in vredestijd één heeft plaats gehad. Elf soevereine landen gaan hun munt inruilen voor één munt met een belangrijke internationale roeping. Het succes van deze operatie verondersteld ondermeer :

­ Het bestaan van een Europese Centrale Bank. die onafhankelijk het monetair beleid voor de muntzone kan voeren. Het kapitaal van deze centrale bank is op 6 juli samengesteld en er zijn een aantal werkingsregels vastgesteld.

­ Het nemen van de nodige maatregelen die het de hele economische sector mogelijk maakt deze omschakeling zonder problemen en op efficiënte wijze door te komen. De invoering van de euro zal leiden tot grotere transparantie van de markten en zal ook een grote inspanning vergen. (Niet « big bang » want dat refereert naar het afgewezen scenario van invoering op één dag.)

­ Belangrijk is dat de burger zich niet afkeert van dit stelsel.

Wat dit laatste punt betreft, vraagt de regering naar aanleiding van dit ontwerp van programmawet dat de wetgever waarborgen verstrekt en juridische richtlijnen geeft aan al wie met de euro te maken krijgt.

2. ALGEMENE BESPREKING

De voorzitter verklaart het logisch te vinden dat de Senaat het ontwerp heeft geëvoceerd in weerwil van zijn spoedeisend karakter. Hij herinnert eraan dat de Senaat voorgaat wanneer het om internationale akten gaat. Wegens de integratie van ons land in Europa heeft dit ontwerp gevolgen voor onze internationale financiële en monetaire toestand.

Spreker voegt er nog de volgende opmerkingen aan toe :

­ Voor ons land zal de verandering groter zijn dan voor andere landen omdat één Belgische frank een veel lagere waarde heeft dan een euro. De overgang naar de euro zal van de Belgen bijgevolg een grotere mentaliteitswijziging vergen dan bijvoorbeeld van Duitsland of van Nederland.

­ Het al dan niet verwerpen van de euro hangt niet uitsluitend af van de maatregelen die ons land zal nemen maar ook van het halen van de doelstellingen die men voor de euro heeft bepaald, in het bijzonder de mogelijkheid om de prijzen te stabiliseren. Lukt dat niet, dan kan men niet terug naar de Belgische frank doch uitsluitend naar munten die geen deel uitmaken van de EMU.

­ Wat staat er tenslotte te gebeuren met de talloze wetsregels die afgeronde bedragen vermelden, onder meer geldboetes, strafsancties, drempels op allerlei gebieden, enz. De loutere omzetting van afgeronde bedragen in Belgische frank zal tot volstrekt bizarre bedragen in euro leiden. Vooral enkele jaren na de omzetting zal dat bizar lijken.

Volgens een lid telt het ontwerp maar heel weinig artikelen in verhouding tot de omwenteling die het in goede banen zal moeten leiden. Daar komt nog bij dat het ontwerp vrij laat is ingediend rekening houdend met de data die nageleefd moeten worden.

Een lid drukt zijn verbazing uit over het feit dat dit wetsontwerp gekwalificeerd wordt als regelende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Het ontwerp vloeit immers voort uit internationale verdragen.

De spreker merkt op dat nergens in de toelichting bij het ontwerp een raming werd gemaakt van de kostprijs met name voor de KMO's van de aanpassing aan de euro. Die kost zou wel eens onverwacht hoog kunnen oplopen.

Het lid heeft verder bedenkingen over het onomkeerbaar karakter van de beslissing om voor verrichtingen via financiële rekeningen op de euro over te schakelen. Hij vreest dat dit één belangrijk gevolg zal hebben : iedereen zal die overschakeling uitstellen tot op het laatste ogenblik. Immers, wie zich vergist kan niet meer terug. Deze maatregel zal geenszins bijdragen tot de populariteit van de euro, wel integendeel.

Hetzelfde commissielid vraagt zich met betrekking tot de materieel leverbare effecten van overheidsschuld af wat met de rentevoeten zal gebeuren. Het is immers duidelijk dat de rentevoet afhangt van de munteenheid waarin de schuld is uitgedrukt. Vermits die niet langer in Belgische frank luidt, dreigt een aanpassing van de rentevoeten zich op te dringen. Hoe zullen de waardeverschillen voortvloeiend uit de herschikking van obligatieportefeuilles worden behandeld ?

Wat betreft de evocatie van het wetsontwerp door de Senaat wijst de minister erop dat die evocatie het absolute recht van de Senaat is. Voorts is het natuurlijk wel zo dat dit ontwerp raakt aan een aantal internationale verplichtingen van ons land. Aangezien het onderzoek van het Verdrag van Amsterdam in de Senaat is begonnen, acht de minister het logisch dat de Senaat de tekst ook evoceert.

De minister bevestigt dat er een belangrijke mentaliteitswijziging zal plaatshebben in de vijftien lidstaten van de Europese Unie. Wie miljarden lires bezit, zal zich armer voelen in euro. Ook voor de Duitsers is het psychologisch erg lastig geweest te verteren dat de mark de plaats zal ruimen voor de euro. Wanneer men weet dat een euro ongeveer veertig Belgische frank waard is, zullen de Belgische prijzen, lonen en vermogens er wat afgeslankt uitzien. Men kan vermoeden welke psychologische problemen er dreigen te ontstaan als men weet hoe de Fransen de overgang van de oude Franse frank naar de nieuwe hebben verwerkt.

De minister meent evenwel dat men er via een intensieve informatie-campagne uiteindelijk wel in zal slagen dat iedereen zich aanpast.

De minister is van mening dat een stabiele euro een succesrijke euro zal zijn. De Europese Centrale Bank (ECB) kan al voor een deel voor die stabiliteit zorgen. Er is sterk aangedrongen op de onafhankelijkheid van de ECB precies met het oog op zowel de interne als de externe verdediging van de euro, vooral wat de wisselkoers ten opzichte van de twee andere grote munten, de yen en de Amerikaanse dollar, betreft. De ECB is een eerste middel om voor stabiliteit te zorgen maar ook het voornaamste middel. In een uiteenzetting heeft de heer Duisenberg op 6 juli onomwonden verklaard dat de ECB een orthodox beleid zal voeren op het gebied van de verdediging ­ ook naar buiten ­ van de euro. Dat is een van de grote uitdagingen. Zodra de euro dit imago van stabiliteit zal hebben verworven, zal een aantal transacties wereldwijd niet langer in Amerikaanse dollar maar in euro worden afgehandeld, wat het gewicht van de eurozone ten opzichte van de rest van de wereld zal doen toenemen.

De minister verklaart ook zeer getroffen te zijn door het feit dat de landen die nog niet tot de euro zijn toegetreden, die euro uiterst positief beoordelen. De minister denkt onder meer aan de Britten wier economische cyclus verschilt van die in de eurozone, wat een van de redenen is waarom het Verenigd Koninkrijk er overigens voor gekozen had nog niet tot de euro toe te treden. Dat neemt niet weg dat ook dat land in de euro een factor van stabiliteit en groei ziet.

Het tweede middel om stabiliteit te bereiken is de manier waarop de Europese Commissie en de regeringen zich « lid » voelen van een economische zone en niet enkel van een monetaire zone en hun economisch beleid aan de euro zullen aanpassen. Op dit gebied toont de eerste vergadering van de Euro-XI aan dat er ongetwijfeld een sterke gemeenschappelijke wil bestaat om ervoor te zorgen dat de aanpassing van het monetair, economisch en budgettair beleid in de verschillende landen leidt tot een stabiele eurozone waarin een beheersing van de inflatie de belangrijkste krachtlijn is. In die elf landen wordt dit criterium kennelijk zonder problemen aanvaard en toegepast.

Een toezichts- en informatieregeling en een statistisch apparaat dat is aangepast aan de omvang van de eurozone is een belangrijk instrument ter ondersteuning van het beleid.

In de elf landen bestaat ook de wil een begrotingsbeleid te voeren in het vooruitzicht van de gemeenschappelijke economische verantwoordelijkheid in deze zone.

Daarvan worden nu al de eerste resultaten zichtbaar. Het eerste resultaat, dat nu al voelbaar is, is het kleiner worden van het verschil tussen de rentevoeten in de elf landen met uitzondering van Italië. Er is hier sprake van een sterke harmonisering en het doel is een verdere verlaging van de rentevoeten. Indien de reële langetermijnrente nog verder daalt door een doorgedreven beheersing van de inflatie, zal een zone van economische groei en ontwikkeling ontstaan, die niet alleen beschouwd wordt als een zone van stabiliteit maar ook van expansie. Tenslotte zullen wij kunnen beschikken over een sterke munt die een factor van interne ontwikkeling zal zijn en ook een aantrekkingspool waardoor een aantal transacties over de hele wereld in euro zullen worden afgewikkeld.

Thans domineert de Amerikaanse dollar voor een groot deel de wereldhandel. Het is duidelijk dat indien een groter deel van de handelstransacties in euro wordt afgewikkeld, er een totaal nieuwe en stabiele toestand zal ontstaan aangezien men bij invoer en uitvoer niet langer rekening zal moeten houden met wisselkoersverschillen.

De minister antwoordt op de vraag over de bedragen die zijn uitgedrukt in Belgische frank en ronde cijfers zijn. Het is juist dat de omzetting in euro problemen zal doen rijzen. Dat is ook een van de redenen waarom vrij veel bevoegdheden aan de Koning worden toegekend. Het is nodig dat mensen zich blijven herinneren wat de oorsprong van de cijfers is. De minister onderstreept dat België op dit vlak een van de landen is die het meest rekening hebben gehouden met die noodzaak en die bij de omzetting het best de oorsprong van het bedrag duidelijk kunnen maken.

Wat het probleem in verband met de overheidsschuld betreft, zij opgemerkt dat men bij het opstellen van de ontwerptekst geconfronteerd werd met een klein terminologisch probleem. Men heeft angstvallig vermeden om het te hebben over een « conversie » van de overheidsschuld daar die technische term de indruk zou kunnen wekken dat er sprake is van een ingreep in de rentevoeten. Voor de overheidsschuld wordt alleen het bedrag van het kapitaal in een andere munt uitgedrukt. Er werd voor gekozen om dit uitsluitend te doen voor gedematerialiseerde effecten. De effecten die zich met andere woorden bij het publiek bevinden, worden niet in een andere munt uitgedrukt. Naarmate de terugbetalingsdata verstrijken, zullen zij vanzelf verdwijnen.

Het commissariaat-generaal voor de euro heeft geen precieze berekeningen van de kosten gemaakt omdat dit uiterst moeilijk blijkt. In het buitenland zijn er ramingen gemaakt. Men kan evenwel niet zeggen dat ze betrouwbaar zijn. De commissaris-generaal is van mening dat de omrekeningskosten verrekend kunnen worden met de kosten die verbonden zijn aan de normale activiteiten van een KMO. Het ontwerp voorziet alleen in de versnelde afschrijving van de software. Voor software is er een vaste afschrijvingsperiode van vijf jaar. Omdat rekening te houden met de afschrijving van de software die is aangeschaft voor de invoering van de euro, is een kortere afschrijvingsperiode ingevoerd.

De vertegenwoordiger van de minister wijst ook op een circulaire van oktober 1997 van de administratie van de belastingen betreffende de afschrijvingen en provisies. In theorie was het reeds mogelijk voor ondernemingen om vanaf 1996 provisies aan te leggen voor de kosten die de overgang naar de euro zouden meebrengen.

Een lid verwijst naar een studie van het NCMV waarin volgens hem duidelijk is aangetoond dat de kostprijs van de hele omschakeling gemakkelijk 2 % van de omzet kan bedragen. Daar staat tegenover dat de rentabiliteit van een groot aantal KMO's niet meer dan 2 % bedraagt. Dit impliceert vooral dat deze bedrijven omwille van de omschakeling het een jaar zonder winst zullen moeten stellen. Bijgevolg mag aan dit probleem niet snel worden voorbijgegaan.

De vertegenwoordiger van de minister verklaart dat het commissariaat-generaal de bovengenoemde studie heeft besproken. Zonder het probleem te willen minimaliseren, meent hij dat die 2 % wat aan de hoge kant zijn. Daarnaast wijst hij er op dat de ondernemingen de kosten verbonden aan de omschakeling over meerdere jaren kunnen spreiden via provisies en afschrijvingen. De overgangsperiode zelf spreidt zich trouwens uit over drie jaren.

De vorige spreker vreest dat heel wat kleine ondernemers niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden om deze kosten op voormelde wijze te spreiden. Hij pleit voor enige tolerantie en voorlichting vanwege de administratie.

In verband met de bedragen die thans als ronde cijfers in bepaalde wetten staan, vraagt een commissielid de minister of het zijn bedoeling is die cijfers om te zetten in ronde cijfers in euro. Zal in voorkomend geval nu eens naar boven afgerond worden en dan weer naar beneden zodat er een zeker evenwicht ontstaat ?

De minister merkt op dat het ontwerp een regeling bevat voor de overgangsperiode. De minister is van mening dat het verkeerd zou zijn om voor die overgangsperiode alles overhoop te halen. Bijgevolg zullen de bedragen tijdens die periode louter algebraïsch worden omgerekend en zal men geleidelijk aan de euro kunnen wennen. Voor de minister is het zeker dat in 2002, het ogenblik waarop de overgangsperiode wordt afgesloten, een aantal zaken moeten worden geregeld. Hij denkt dat op dat ogenblik de verschillende wetgevingen zullen worden aangepast en de decimalen zullen verdwijnen met dien verstande dat het voor de begroting om een nuloperatie moet gaan. Het mag niet zo zijn dat de Staat van deze gelegenheid gebruik maakt om naar boven af te ronden.

Een ander lid verwijst naar de debatten binnen de euro-11 betreffende de externe vertegenwoordiging van de eurozone. De minister van Financiën heeft trouwens voorstellen gedaan die de voorstellen van de heer Strauss-Kahn aanvullen en wijzigen. Het commissielid wil weten hoe de zaken er nu voorstaan en welke weg in de toekomst zal worden gevolgd.

De minister vindt dit een fundamentele kwestie, vooral voor de kleinere landen daar de eurozone op monetair vlak dankzij de oprichting van de Europese Centrale Bank een eenvormig standpunt zal innemen. Wat het economisch beleid betreft, momenteel een bevoegdheid van respectievelijk de Europese Unie en de Raad van ministers van de eurozone, is er nood aan een eenvormig standpunt op de diverse fora. De minister meent dat men hier tegelijk pragmatisch en standvastig moet zijn. Standvastigheid zal er zijn omdat de ECB, met aan het hoofd een voorzitter aangewezen voor een periode van acht jaar, een zekere stabiliteit zal hebben. De politieke vertegenwoordiging moet dezelfde stabiliteit nastreven omdat er in de praktijk nood is aan een eenvormig standpunt of toch tenminste een zekere gelijklopendheid in de verschillende standpunten, als die van verschillende personen afkomstig zijn. Wij hebben immers als gesprekspartner de Verenigde Staten waar de heer Alan Greenspan het woord voert voor de Federal Reserve en het politieke standpunt wordt verwoord door de Secretary of the Treasury , de heer Rubin. Het voorstel van de minister heeft tot doel dat de Europeanen op de verschillende fora een gemeenschappelijk standpunt verwoorden. Daartoe wordt het standpunt van de euro 11-zone vóór de vergaderingen op de diverse fora voorbereid samen met de Commissie op basis van overleg tussen de verschillende ministers. Tijdens de informele vergadering van ECOFIN in Wenen, is overeengekomen dat de informatie die nodig is voor deze voorbereiding zo snel mogelijk moet worden uitgewisseld. In de zomer van 1998 is dit reeds in praktijk gebracht. Vóór de bekendmaking van het standpunt van eurozone over de crisis in Rusland heeft de voorzitter van ECOFIN ­ die tegelijk de voorzitter is van de eurozone ­ alle ministers opgebeld. De betrokken ministers willen dit systeem van telefonisch overleg verder uitwerken, zodat ze vóór de verschillende vergaderingen het in te nemen standpunt kunnen bespreken.

Een ander probleem is de manier waarop een standpunt wordt verwoord. In welke omstandigheden is een gemeenschappelijk standpunt van de eurozone nodig ? Dat is vooreerst het geval wanneer sprake is van een crisis of wanneer een zending moet worden uitgevoerd naar het buitenland. Alle landen zijn het ermee eens dat het standpunt wordt verwoord door de voorzitter van de eurozone (die niet tegelijk de voorzitter is van ECOFIN wanneer hij afkomstig is uit een van de vier landen die geen deel uitmaken van de eurozone). Deze missies naar het buitenland gebeuren op het initiatief van de voorzitter van de eurozone in gezelschap van iemand van de Europese Commissie. Steeds wordt het standpunt van de 11 landen van de eurozone vertolkt. Zo is de Oostenrijkse minister van Financiën naar Rusland gegaan in naam van de 11 nadat hij zijn collega's had geraadpleegd over het door de 11 in te nemen standpunt.

Bij een crisis moet onmiddellijk worden gereageerd en is dus een persoon nodig die het politieke standpunt verwoordt. Men is het erover eens dat ook in dit geval de voorzitter van de eurozone, na overleg met zijn collega's, het standpunt van de 11 moet vertolken.

De tweede vorm van externe vertegenwoordiging betreft verschillende fora.

Het meest delicate van deze fora is de G7. De G7 is samengesteld uit de zeven voornaamste industrielanden, waaronder drie leden van de eurozone, namelijk Frankrijk, Duitsland en Italië. Deze drie leden van de eurozone beschikken over zes zetels : drie voor de ministers. Drie voor de gouverneurs van de respectievelijke centrale banken. De heer Strauss-Kahn is van mening dat het moet mogelijk zijn deze zes zetels zodanig anders toe te wijzen dat de ECB en de voorzitter van de informele Euro-XI-groep, indien die niet tot een G7-land behoort, kunnen deelnemen. Dit Franse voorstel is interessant omdat het de erkenning inhoudt van een autonoom standpunt van de eurozone. Het moet de invloed van Europa aanvaardbaar maken voor de andere zones. De heer Trichet, gouverneur van de Banque de France, is het niet eens met dit voorstel.

Een tweede forum is het IMF en zijn Interimcomité, dat bestaat uit ministers van 24 landen. Momenteel zijn noch de ECB noch de economische macht die de eurozone vormt, daarin vertegenwoordigd. In de toekomst zou in het Interimcomité het standpunt van de eurozone worden vertolkt door haar voorzitter, terwijl de ECB het statuut van waarnemer bij het IMF zou hebben (en trouwens reeds heeft). Deze oplossing is reeds toegepast tijdens de recentste vergadering van het Interimcomité. De voorzitter van de eurozone was een Oostenrijker. Oostenrijk maakt deel uit van een kiesgroep waarvan België « leider » is. De minister heeft gesproken in naam van België, waarna de Oostenrijkse voorzitter zijn plaats heeft ingenomen en het standpunt van de eurozone heeft vertolkt.

Een ander belangrijk forum is de G10. De G10 bestaat uit de G7 en vier andere landen (Zwitserland, Zweden, België en Nederland). Ook in de G10 zou het gemeenschappelijke standpunt van de eurozone moeten worden vertolkt.

Het vierde forum dat problemen doet rijzen is de G22. De G22 bestaat uit de G7 en vijftien opkomende landen.

De vier « kleine » leden van de G10 hebben een gemeenschappelijke actie ondernomen. Men kan geen forum oprichten los van het IMF : dat zou werkzaamheden van het IMF op het vlak van de probleemanalyse alleen overdoen. De oplossing van de vier landen bestaat erin deze rol toe te kennen aan het Interimcomité en de eurozone. Aangezien de Euro-XI-zone de opkomende landen financieel moet steunen, dient ze ook vertegenwoordigd te zijn in dit forum, dat volgens de vier moet verdwijnen. De heer Strauss-Kahn heeft dan voorgesteld het Interimcomité van het IMF om te vormen tot een vast comité, dat de politieke vleugel van het IMF kan vormen. De Amerikanen hebben erkend dat de G22 moet worden uitgebreid. Ze hebben dat onmiddellijk gedaan voor de vier kleine landen die deel uitmaken van de G10. Deze vier landen blijven samen met Frankrijk, Duitsland en Italië evenwel van mening dat de G22 een voorlopige instelling moet zijn en dat de bevoegdheden van de G22 opnieuw moeten overgaan op het Interimcomité van het IMF.

Er is duidelijk gebleken dat de elf leden van de eurozone op deze vier fora met een gemeenschappelijk standpunt naar voren willen treden. De minister heeft er in naam van België op gewezen dat de voorzitter van de Euro-XI-groep de meest geschikte persoon is om de elf naar buiten toe te vertegenwoordigen. De impact van Europa en de continuïteit moeten verzekerd zijn. Er is voorgesteld om de president niet aan te wijzen op basis van een halfjaarlijkse toerbeurt, zoals dat bij ECOFIN gebeurt, maar door een « primus inter pares » te kiezen zoals men dat doet voor het Interimcomité van het IMF. Dat betekent dat de voorzitter wordt aangewezen voor een periode van een of meer jaren en dat ook een vice-voorzitter wordt gekozen. Als de voorzitter afkomstig is uit een land van de eurozone dat geen lid is van de G7, moet de vice-voorzitter minister zijn van een land van de G7, en omgekeerd. Dit heeft het voordeel dat de continuïteit verzekerd is, dat de drie leden van de G7 die tot de eurozone behoren niet moeten instaan voor alle elf en dat de duurzaamheid gepaard gaat met een evenwicht binnen de eurozone tussen de leden en de niet-leden van de G7.

De minister voegt eraan toe dat dit voorstel door een aantal van onze partners voorlopig goed is onthaald. De Europese Commissie moet vóór november een aantal concrete voorstellen doen over de externe vertegenwoordiging.

De vorige spreker vindt dat deze kwestie des te delicater is naarmate meer problemen rond personen rijzen. De nationale centrale banken zullen het monetaire beleid van de ECB moeten uitvoeren. Er valt te vrezen dat de gouverneurs van die banken zich aan hun oude rol zullen willen vastklampen. Uiteindelijk zal dit probleem wel worden opgelost, aldus het commissielid.

Hetzelfde commissielid vreest dat de daling van de Amerikaanse dollar op de wisselmarkten een probleem zal blijken. De wisselkoers euro-Amerikaanse dollar is immers nog niet vastgesteld. Dit probleem zal aan het einde van dit jaar duidelijk worden en is van het grootste belang voor het potentieel van de Europese export.

De minister wijst erop dat dit een monetair probleem is dat tot de bevoegdheid van de ECB behoort. De ECB zal de wisselkoersen vaststellen en daarna zal de markt die bepalen.

Wel kan men vrezen voor de interactie tussen twee elementen. Enerzijds kan het deficit van de Amerikaanse betalingsbalans verergeren en een daling van de dollarkoers met zich meebrengen. Anderzijds is er de tendens van het « flying to quality ». In deze woelige tijden lijkt de eurozone een zone van stabiliteit en vertrouwen te vormen. Vandaar een kapitaalvlucht naar Europa. De Euro-XI zal dan ook een neerwaartse druk op zijn rentevoeten ondergaan, vooral ook omdat de inflatie er volledig onder controle is. De toestroming van kapitaal zal gevolgen hebben voor de evaluatie van de euro tegenover de Amerikaanse dollar en de yen. De ministers van Financiën hebben op dit vlak geen rechtstreekse bevoegdheid, die behoort de ECB toe. De val van de dollar tegenover de munteenheden van de eurozone is in elk geval een uitdaging waarmee we van in het begin geconfronteerd zullen worden, aangezien de euro al gauw een reservevaluta zal worden.

Het commissielid wijst erop dat de strijd tegen de inflatie tot de taken van de ECB behoort. De beslissingen betreffende de wisselkoersen zijn echter politieke beslissingen waarvoor de ECOFIN-ministerraad bevoegd is. Er zal steeds met beide elementen rekening moeten worden gehouden. De financiële markt zal eventuele politieke vergissingen wel bijsturen. De Fransen hebben er steeds op aangedrongen de waarde van de euro niet volledig aan de willekeur van de markt over te laten.

Een andere vraag van hetzelfde lid betreft de interne organisatie van de eurozone. Hij wil weten hoe de eurozone ­ die een eigen koers zal varen ­ zich zal verhouden tot de ECOFIN van de 15. Welke rol is weggelegd voor de voorzitter van de Euro-XI ? Wat als de EU wordt voorgezeten door een land dat niet tot de elf behoort ?

De minister verklaart dat eerder is afgesproken dat de voorzitter van de ECOFIN ook meteen voorzitter van de Euro-XI is als zijn lidstaat behoort tot de eurozone. Indien dat niet zo is, wordt het voorzitterschap waargenomen door de eerstvolgende ECOFIN-voorzitter wiens lidstaat wel de euro heeft aangenomen.

De vorige spreker verbaast zich over het feit dat de Britten ­ die niet van plan zijn bij de euro aan te sluiten vóór 2002 ­ het voornemen hebben hun vorstin af te beelden op de bankbriefjes terwijl de elf andere landen dat niet gedaan hebben of in elk geval niet daartoe besloten hebben. Gaat het om een idee dat ingang vindt ? Indien men het doet voor de geldstukken, kan men het volgens het lid ook doen voor de bankbriefjes.

De minister merkt op dat dit een probleem van de centrale banken is. De ECB kan zich verzetten aangezien zij meester is over haar bankbriefjes. De minister weet niet welke intenties de ECB ter zake heeft. Anderzijds zijn de Britten niet van plan vóór het jaar 2002 toe te treden tot de euro.

Hetzelfde lid merkt op dat een instelling die de belangen van blinden en slechtzienden verdedigt, van mening is dat er nog meer onderscheidingstekens op de muntstukken moeten staan. Zijn er ter zake nog onopgeloste problemen ?

De minister merkt op dat er een scherpe reactie geweest is hoewel Frankrijk al met zijn productie gestart was en een gedeelte van zijn euromuntstukken opnieuw heeft moeten smelten. De minister denkt dat men ondertussen reeds tegemoetgekomen is aan de geopperde bezwaren, met name door de wijziging van de groeven. Op grond hiervan heeft België zijn productie gestart. De eerste stukken zijn getest en hebben geen nieuwe protesten uitgelokt.

Het commissielid merkt op dat men aan Franstalige zijde voorgesteld heeft voor de Franse taal het woord « cent », dat voor verwarring kan zorgen, te vervangen door het woord « centime ». Hoe staat het hiermee ?

De minister verklaart in verband met dit taalprobleem dat men in het gewone taalgebruik het woord « centime » mag bezigen zonder dat dit in strijd is met de regels.

Een volgende commissielid vraagt in welke mate de opgenoemde voorstellen betreffende de externe vertegenwoordiging van de euro-zone het voorwerp uitmaken van een consensus met onze Europese partners.

De minister verklaart dat hij vooraleer hij deze voorstellen heeft gedaan, overleg heeft gepleegd met een aantal landen, waaronder Oostenrijk, Frankrijk, Nederland en het Groothertogdom Luxemburg. De minister voegt er voorts aan toe dat hij getracht heeft een voorstel te doen dat aansluit op de nieuwe ontwikkelingen. Hij meent dat de oprichting van de eurozone een dergelijk overleg vergt. Soms doen er zich bepaalde spanningen voor. Zij zijn veeleer afkomstig van de gouverneurs van de banken die nog niet ingeschat hebben in welke mate de rol die zij vervulden op het gebied van de monetaire politiek, nu gespeeld zal worden door de ECB. Aan politieke zijde evolueren de zaken sneller. Binnen het IMF zijn er nu bijvoorbeeld overlegvergaderingen tussen de vertegenwoordigers van de kiesgroepen (« Constituencies »), waarin de landen van de eurozone opgenomen zijn, en dit om te voorkomen dat er uit de besprekingen afwijkende stemmen naar voren komen.

De minister denkt dat men zover kan geraken. Men moet echter tussenstadia inlassen. Volgens de minister zullen de gebeurtenissen ook tot vooruitgang nopen. Tegenover de Amerikanen moet bijvoorbeeld een enkele gesprekspartner voor de eurozone staan.

De spreker vraagt de minister wat de impact van de regeringswissel in Duitsland zou kunnen zijn.

De minister merkt op dat de Duitse delegatie zich tijdens al deze besprekingen zeer gereserveerd opgesteld heeft. Aangezien de nieuwe Duitse minister van Financiën nog niet benoemd is, zijn er nog geen officiële contacten. Officieus is medegedeeld dat de heer Lafontaine de nieuwe minister van Financiën zou worden. De minister verwacht dat de ideeën van de heer Lafontaine in de richting van zijn voorstellen zullen gaan. Voorts heeft hij vastgesteld dat de reacties van de heer Tietmeyer ten aanzien van de G22 helemaal de richting uitgingen van wat de andere Europeanen voorstelden. Hoewel de Bundesbank onafhankelijk is, merkt de minister dat de gedachte ingang vindt dat de eurozone op zichzelf moet bestaan. De reactie van de gouverneurs van de centrale banken is uiterst positief geweest. Wij hebben reeds twee mogelijke aanvallen tegen de eurozone meegemaakt. Er is de Russische crisis geweest. Finland staat door zijn buitenlandse handel het meest bloot aan wat in Rusland gebeurt. De Finse markka heeft echter geen kik gegeven terwijl de munten van Zweden, Noorwegen en Denemarken door de Russische crisis aan het wankelen gebracht zijn. De bankiers hebben wel vastgesteld hoe efficiënt de eurozone geweest is. Het tweede voorbeeld is de Italiaanse politieke crisis. Deze politieke crisis heeft geen aanleiding gegeven tot een stijging van de rentevoeten van de lire of tot een of andere aanval. De centrale banken beseffen dus wel degelijk dt men reeds overgegaan is naar een systeem waarin de eurozone in haar geheel reageert.

Aangezien de Deense bevolking niets van de euro wil weten, neemt Denemarken geen deel aan de euro. De Deense regering heeft de Deense kroon echter binnen smalle schommelingsmarges (2,25 %) aan de eurozone gekoppeld. Dat is het bewijs dat de eurozone bestaat. Vanaf dat ogenblik kan men de wijze waarop de zone in openbaarheid treedt, niet geheel overlaten aan de monetaire wereld alleen. Men moet dus komen tot pragmatische oplossingen voor de vertegenwoordiging.

Het lid vraagt welke inspanningen de Belgische regering zal doen om de fiscale harmonisatie zo snel mogelijk te laten verlopen. Een aantal van onze buurlanden, zoals het Groothertogdom Luxemburg en Nederland, zitten niet stil op dit vlak. De gevolgen van de toenemende transparantie welke voortvloeit uit de invoering van de euro worden vooral door KMO-bedrijven onderschat. Welke maatregelen zal de regering in dit verband treffen ?

De minister merkt op dat het debat over de fiscale harmonisatie een zeer ruim debat is. De minister is ervan overtuigd dat men veel sneller zal overstappen op een systeem van fiscale coördinatie onder de landen van de eurozone dan aanvankelijk voorzien is. De hindernissen zijn buitensporig groot omdat de Staten verschillende culturen en met name verschillende belastingculturen hebben. Men stelt vast dat de groep-Monti en de Europese Commissie, overigens met steun van alle landen, vooruitgang schijnen te boeken. Tijdens de informele ECOFIN-raad van Wenen heeft Frankrijk gevraagd dat men een uiterste datum bepaalt voor het opstellen van richtlijnen. Hoewel de datum van 1 juli 1999 onrealistisch is, heeft toch niemand het idee verworpen dat men een samenhangend systeem moet vinden.

De minister is van mening dat het Belgische standpunt nu gevolgd wordt door een reeks andere landen. Dit standpunt houdt in dat men zich niet mag toespitsen op één onderdeel van de fiscaliteit want dan zouden sommige landen veel verliezen. Spitst men zich bijvoorbeeld alleen toe op de gedragscode, dan zijn er in deze code een aantal mechanismen die zichtbaar zijn, en er zijn er andere, zoals de Nederlandse ruling, die niet zichtbaar zijn. In een eerste benadering zal men deze laatste mechanismen niet op het spoor kunnen komen. Toch leiden ze op dezelfde wijze tot verstoring en vervalsing van de concurrentie onder de landen. Er is voorgesteld de werkzaamheden op het vlak van de vennootschapsbelasting, de belasting op het spaargeld en andere vormen van fiscaliteit voort te zetten. Wat de vennootschapsbelasting betreft, heeft België er sterk op aangedrongen ook na te denken over mechanismen die duidelijk geen concurrentiemechanismen zijn aangezien zij buitenlandse ondernemingen niet bevoordelen maar toch tot hetzelfde resultaat leiden.

Ierland is bijvoorbeeld bij de voorbereiding van de gedragscode aangewezen als een land dat een mechanisme van oneerlijke concurrentie ingevoerd heeft omdat de ondernemingen die zich in de business-zones gevestigd hebben, een vennootschapsbelasting van 10 % betalen. Ierland heeft erkend dat het hier om een mechanisme van oneerlijke concurrentie gaat. Het land heeft onmiddellijk gereageerd en verklaard dat het een vennootschapsbelasting van 12,5 % wil invoeren voor alle ondernemingen werkzaam op het gehele Ierse grondgebied. Dat was aanvankelijk niet geviseerd door de gedragscode. De andere landen en Groot-Brittannië in het bijzonder hebben echter gereageerd en verklaard dat een aanslagvoet van 12,5 % in feite een mechanisme van oneerlijke concurrentie is aangezien de gemiddelde aanslagvoet in de andere landen tussen 26 en 33 % schommelt. Bijgevolg wordt in het begrip gedragscode ook rekening gehouden met praktijken die op het eerste gezicht buitenlandse ondernemingen niet bevoordelen maar wel indien men dieper op de zaak ingaat. De Europese Commissie is ermee belast vóór de maand december 1999 een eerste interimrapport op te stellen met een grondige analyse van de belastingmechanismen van elk land. Men merkt wel dat de Nederlandse ruling bijvoorbeeld een mechanisme is dat niet vastligt in wettelijke bepalingen. Uit de desbetreffende Nederlandse wetsbepalingen kan immers niet worden opgemaakt dat het hier om een mechanisme van concurrentievervalsing gaat. Uit de praktijk blijkt echter dat de manier waarop de ruling toegepast wordt, tot concurrentievervalsing leidt.

Wat in het algemeen de coördinatie van het fiscaal beleid betreft, zal men vooruitgang moeten boeken in de gedragscode op het vlak van ondernemingsfiscaliteit. Wat de belasting op spaargelden betreft, is er een ontwerp van richtlijn van de Commissie. Dat ontwerp biedt het land waar de coupon wordt uitbetaald, de keuze tussen het invoeren van een bevrijdende voorheffing van 15 tot 20 % of, voor de landen die de roerende inkomsten en de andere inkomsten samentellen (bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en Nederland), het meedelen van de inkomsten aan het land waarvan de betrokkene afkomstig is zodat dat land de eigen regels inzake belastingen op spaargelden kan toepassen. Indien men zich beperkt tot dit aspect van de belastingen op het spaargeld, weet men vooraf dat de geplande hervorming geblokkeerd zal worden. Noch het Verenigd Koninkrijk, noch Luxemburg zullen dit ontwerp willen goedkeuren. Indien men dit ontwerp evenwel opneemt in een groter geheel waarin ook rekening wordt gehouden met de vennootschapsbelasting, de belasting op het spaargeld en de BTW, dan is volgens de minister vooruitgang in dit dossier mogelijk.

Wat de gevolgen van de invoering van de euro betreft voor de KMO's en de sectoren die relatief dicht bij de grens gelegen zijn, is de minister van mening dat een bepaald element van doorslaggevend belang zal zijn. Wanneer men in euro zal rekenen zullen consumenten steeds meer de neiging vertonen om boodschappen te doen in een land waar in euro uitgedrukte producten goedkoper zijn dan in België. Nu laten sommigen zich nog afschrikken door het feit dat ze de koers moeten omrekenen en in een buitenlandse munt moeten betalen.

De minister is ervan overtuigd dat de verschillende landen in de komende jaren logischerwijze een convergerend BTW- en accijnsbeleid zullen voeren. Wanneer men thans een fiscale maatregel neemt, maakt men telkens de vergelijking met de regeling die in andere landen van kracht is. In Frankrijk en Nederland is er een discussie aan de gang over de accijns op benzine. Men streeft ernaar het accijnsbeleid af te stemmen op het beleid van de andere landen. Wellicht is dat niet helemaal haalbaar op zeer korte termijn. De minister meent nochtans dat de eenmaking van de BTW-tarieven in de eurozone of voor geheel Europa een buitengewone vooruitgang zou zijn op tweeërlei vlak. In eerste instantie zal er geen oneerlijke concurrentie meer zijn op het niveau van de eindgebruiker, wat een belangrijke stap is. Anderzijds zal men ook een essentieel aspect van de georganiseerde criminaliteit, namelijk de BTW-fraude via de intracommunautaire handel, kunnen uitschakelen. Daarover is er een eerste nota van de Europese Commissie. Niettemin gaat het hier om een van de essentiële voorrechten van de Staten, namelijk het bepalen van hun belastingtarieven. De minister meent dat de komst van de euro evenwel reeds tot gevolg heeft dat de Staten een essentieel deel van hun soevereiniteit hebben afgestaan aangezien ze ervan afzien nog langer eigen munten te slaan en eigen bankbiljetten uit te geven. Hij is ook van mening dat de Staten zullen begrijpen dat toenadering noodzakelijk is. De contacten die de minister van Financiën met zijn collega's heeft gehad, tonen aan dat zij begrijpen dat een land zoals België, dat een bijzonder open land is, grote inspanningen moet doen op dit gebied. Die noodzaak ligt minder voor de hand voor Duitsland en voor Frankrijk want hun grondgebied is veel groter en er zijn dus minder grensgebieden.

De fiscale harmonisering zal niet makkelijk zijn omdat ze voor sommige landen een overstap van indirecte belasting naar directe belasting impliceert. De minister meent evenwel dat het logisch is dat er fiscale verschillen zullen blijven bestaan. Die zijn er ook tussen de verschillende staten in de Verenigde Staten. Men voelt evenwel goed aan dat die verschillen binnen bepaalde marges moeten blijven en derhalve niet mogen leiden tot een verarming van bepaalde landen. Zoals we eerder de Europese monetaire slang kenden, zullen wij nu voor de BTW een Europese fiscale slang kennen met verschillen in BTW-heffing die binnen vooraf bepaalde marges blijven. Wij zijn dus op weg naar het definitieve Europese BTW-stelsel.

Voorgaande spreker meent dat bijvoorbeeld ten aanzien van Luxemburg de accijnsregeling serieuze problemen stelt aan de grens.

De minister geeft toe dat het accijnsprobleem een belangrijk probleem is. Hij denkt bijvoorbeeld aan het grote verschil in prijs tussen mineraal water in Frankrijk en mineraal water in België. Dat verschil wordt verklaard door de accijnsregeling in beide landen.

De minister is evenwel van mening dat een harmonisering van de accijnsregeling in de verschillende landen vrij makkelijk is. Zo is er bijvoorbeeld in de accijns op benzine in België en Luxemburg een vast deel dat gelijk is voor beide landen en een variabel deel, dat verschillend is in de twee landen. Voor de minister moet er op het gebied van accijnzen gestreefd worden naar een vrij snelle harmonisering van de tarieven : samen met de BTW is de accijns immers bepalend voor het verschil in de prijzen die de consument moet betalen voor een product. Zelfs op dit vlak is Luxemburg bereid tot onderhandelen, al merkt het wel op dat om allerlei redenen volledige gelijkschakeling niet mogelijk is. Bij een volledig gelijke accijnzen en BTW op benzine bijvoorbeeld zou de benzine in Luxemburg duurder zijn dan in België wegens de geografische ligging van het Groothertogdom ten opzichte van de bevoorradingskanalen en gelet op de transportkosten.

De minister is van mening dat de accijnzen geleidelijk zullen worden geharmoniseerd. De overgangsperiode zal het moeilijkst zijn omdat ­ zodra de prijzen in euro zijn omgezet ­ de prijsverschillen duidelijk zullen worden.

In verband met de harmonisering van de accijnzen verwijst een ander commissielid naar een schriftelijke vraag die hij aan de minister heeft gesteld over het feit dat de accijns behouden blijft op twee producten die de Europese Commissie accijnsvrij wil, namelijk koffie en niet-alcoholische frisdranken (mineraal water, limonades, enz.) België is een van de zeldzame landen die nog accijns op die producten heft. Bijgevolg is er ook bij ons een mentaliteitswijziging nodig.

Een volgend lid suggereert dat de minister van Financiën met zijn collega voor KMO minstens de kleine bedrijven een voorlichtingsbrochure zou toesturen over de gevolgen van de invoering van de euro. Hij meent dat grote bedrijven voldoende kennis in huis hebben om deze gevolgen te voorzien en eveneens beter de schok kunnen opvangen. Kleine bedrijven en starters zouden in de overgangsperiode wel eens kunnen ten onder gaan.

Vorige spreker wijst erop dat het commissariaat voor de euro en de banken talrijke brochures hebben uitgegeven.

De minister merkt ook op dat zijn collega, minister voor de KMO het initiatief heeft genomen om een diskette « Euro Challenger » bij alle zelfstandigen te verspreiden. Deze diskette werd opgemaakt in samenwerking met het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Deze diskette kan trimestrieel via het Internet aan de laatste ontwikkelingen worden aangepast. Daarin wordt aspect per aspect vermeld wat er voor de ondernemingen zal veranderen en waar moet op worden gelet. Deze uitleg kan ook op papier worden verkregen.

Een commissielid stelt dat ongeveer 50 % van de Belgische bevolking woont op ongeveer 20 tot 25 km van onze landsgrenzen. De problemen veroorzaakt door de verschillen inzake BTW-tarieven tussen België en zijn buurlanden zullen na de invoering van de euro nog toenemen. Deze problemen zullen zich niet beperken tot de KMO's. De consumptie zal problemen opleveren. Veel mensen zullen gaan beseffen dat het de moeite loont om zich 20 of 25 km te verplaatsen om zich te bevoorraden met artikelen die in het buitenland veel goedkoper zijn. Bijgevolg zullen bepaalde distorsies optreden die nadelig zullen zijn voor ons land. De horeca-sector toont nu reeds goed aan hoe nefast deze tariefverschillen inzake BTW en accijnzen kunnen zijn. Het commissielid vreest dan ook dat vanaf 1 januari 1999 een deel van de consumptie van Belgische huishoudens zich naar het buitenland zal verplaatsen.

De spreker wijst erop dat specifiek ook de horeca-sector te lijden zal krijgen door de verschillen inzake BTW en accijnzen.

Wat de horecasector betreft, verklaart de minister dat hij niet weet of die sector meer of minder dan andere sectoren de komst van de euro zal voelen. De minister herinnert eraan dat de regering naar aanleiding van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 53, 8º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (stuk Senaat, nr. 1-1005/1, 1997-1998) het Planbureau de opdracht gegeven heeft om de gevolgen te onderzoeken van een BTW-verlaging en ook van de volledige aftrekbaarheid van de restaurantkosten. De minister is van mening dat de studie van het Planbureau de toestand van de horecasector doorzichtiger zal maken, vooral met betrekking tot die externe invloeden.

Een volgend lid meent dat de antwoorden van de minister blijk geven van enige naïviteit met betrekking tot de manier waarop de fiscale harmonisatie tot stand zal komen. De invoering van de euro zal tot een grotere transparantie van de prijzen leiden over de landsgrenzen heen en er zal inderdaad enige druk ontstaan om tot een zekere nivellering van de belastingniveaus te komen. Spreker vindt het vanzelfsprekend dat die druk het zwaarste zal wegen op die landen die de hoogste tarieven hanteren en ook op die landen die de grootste openheid vertonen. Toevallig voldoet België aan beide voorwaarden. Het lid ziet niet in dat bijvoorbeeld Duitsland of Frankrijk bereid zouden zijn hun tarieven op te trekken teneinde dichter in de buurt van de meestal hogere Belgische tarieven te komen. Op dat gebied lijkt het naïef om op het tot stand komen van een soort goodwill te rekenen.

Sommige landen zullen meer argumenten vragen dan alleen het aspect harmonisatie om tot aanpassingen van hun tarieven over te gaan.

Overigens is het commissielid van oordeel dat het probleem veel verder strekt dan alleen de problemen inzake de indirecte belastingen. Spreker verwijst naar het fenomeen waarbij heel wat ondernemers (bijvoorbeeld uit de provincie Luxemburg) gewoon hun onderneming in België sluiten en in het Groot-Hertogdom Luxemburg opnieuw oprichten. Dezelfde werknemers blijven in dienst doch de loonkost valt na de verhuis veel lager uit. Deze nieuwe ondernemingen gevestigd in het Groot-Hertogdom Luxemburg winnen dan gemakkelijk aanbestedingen van bijvoorbeeld lokale besturen in België. Dit probleem is tot op heden beperkt gebleven tot de regio Luxemburg. Spreker is er evenwel van overtuigd dat dit probleem zich zal veralgenemen tot alle grensstreken op het ogenblik dat de euro zal zijn ingevoerd. Er zal blijken dat de sociale lasten bijvoorbeeld in Nederland en in Frankrijk lager zijn en ondernemingen zullen systematisch delokaliseren. Dit zal voor de inkomsten van de Belgische Staat een enorme aderlating betekenen. De Belgische regering heeft schijnbaar geen antwoorden klaar om hieraan te verhelpen. Men gaat er blijkbaar van uit dat de Belgische aanslagvoeten zullen blijven wat ze zijn. Het lid denkt echter dat men het over een andere boeg zal moeten gooien als men dit fenomeen zal willen stoppen. Daarnaast moet men goed beseffen dat eenmaal dat bedrijven verhuisd zijn, ze er nog moeilijk toe zullen bewogen kunnen worden om naar België terug te keren, zelfs niet wanneer immiddels de Belgische aanslagvoeten werden verminderd tot het niveau van zijn buurlanden. Spreker pleit voor een meer pro-actief beleid waarbij België, daar waar mogelijk, zelf de verschillen zou verminderen.

In verband met de bewering dat hij enigszins naïef is wat de harmonisering van de belastingen betreft, merkt de minister op dat toen hij over dit probleem heeft gesproken met zijn collega's, hij ervan uitging dat Luxemburg definitief op zijn standpunt bleef en niet openstond voor oplossingen. De minister heeft echter ontdekt dat het Groothertogdom een sterk punt heeft ten opzichte van alle andere landen, namelijk de belastingen op het spaargeld. Het land heeft ook een zwak punt : een reeks maatregelen voor de ondernemingen. Zoals de andere landen is Luxemburg ervan overtuigd dat de schadelijke concurrentie op fiscaal vlak uiteindelijk ten koste gaat van heel de Europese Gemeenschap. Onze minister van Financiën heeft juist dezelfde indruk gekregen van zijn Nederlandse collega. In de discussie over bilaterale problemen is men tot het besluit gekomen dat men in een systeem terechtkomt dat door gebrek aan vooruitgang de zaken blokkeert en de normale financiële middelen volledig uitput. Er is ook gesproken over een fenomeen dat de hele wereld in opschudding kan brengen en dat zware gevolgen kan hebben in de komende jaren. Het gaat om de fiscaliteit die toegepast zal moeten worden op de elektronische handel. Men is de overtuiging toegedaan dat men niet alleen voor een Europese oplossing moet zorgen maar dat alle OESO-landen beroofd kunnen worden van de noodzakelijke middelen. De gevolgen zijn altijd dezelfde : als men er niet in slaagt een evenwichtige fiscaliteit tot stand te brengen, is het duidelijk dat die factoren getroffen worden die het sterkst met het grondgebied verbonden zijn, namelijk de factor arbeid en de factor vastgoed. Wat de fiscaliteit op elektronische producten betreft, zou men bijgevolg zeer gemakkelijk bedrijfsvestigingen en verbruiksgoederen kunnen hebben die voor aanzienlijke bedragen volledig aan de belastingen ontsnappen. Men voelt dat dit een van de gevolgen van de mondialisering is en een van de gevolgen van de invoering van de euro. Er moet dus dringend geharmoniseerd worden.

De minister merkt op dat wanneer over fiscale harmonisering gesproken wordt, systematisch verwezen wordt naar de vermindering van de lasten op arbeid die zou kunnen gerealiseerd worden indien de inkomsten uit andere belastingen zouden stijgen. Zo zou dankzij het wegwerken van de nadelige gevolgen van de fiscale concurrentie het zogenaamde Rijnlandmodel, het sociale model van de eurozone, kunnen worden gered. De minister heeft vastgesteld dat wanneer over CO2 -belastingen wordt gesproken, iedereen zijn rekeningen opgemaakt en iedereen verklaart dat men vooruitgang zou kunnen boeken als men daarmee de belastingen op arbeid kan verminderen. Het harmoniseringsproces is dus traag en moeilijk en dit wegens de verschillen in onze belastingcultuur.

Men moet ook rekening houden met het feit dat de Staten zich onmiddellijk in hun soevereiniteit aangetast voelen en dat men te maken heeft met een eeuwige slingerbeweging tussen het subsidiariteitsbeginsel en de noodzaak van een vorm van coördinatie. De minister meent dat men vooruitgang moet en zal boeken onder druk van de gebeurtenissen. Hij heeft de indruk dat men nu al de begrotingen niet meer volledig onafhankelijk van elkaar opmaakt. Zo heeft de Belgische regering onlangs het nieuwe stabiliteitsprogramma van Finland bestudeerd. De minister verzekert de leden dat voor Finland inzake het opmaken van de begroting niet alles mogelijk was doordat zowel de Europese Commissie als de andere landen Finland nauwgezet in het vizier hebben. De minister van Financiën verklaart dat hij getroffen is door het analysevermogen dat de Europese Commissie aan het opbouwen is voor de begrotingen.

De minister bevestigt dat de door Eurostat uitgevoerde controle elke fantasie verhindert. Er is dus een behoefte aan onderlinge aanpassing bij het opstellen van de begrotingen.

Wat moet er op het Belgische niveau gebeuren ? De minister erkent dat bepaalde bedrijven directer getroffen kunnen worden dan andere en dat geldt ook voor bepaalde werknemers. De minister geeft het voorbeeld van de grensarbeider die zijn sociale bijdragen in België betaalt en zijn belastingen in Frankrijk. Voor hetzelfde brutoloon bedraagt het netto salarisverschil 20 tot 25 % omdat de sociale bijdragen in Frankrijk veel hoger zijn. Iemand die het omgekeerde doet, is echter volledig benadeeld. Voor de minister is het duidelijk dat dergelijke toestanden, die nu al uiterst moeilijk te verdedigen vallen, dat nog moeilijker zullen zijn wanneer de werknemers hun netto inkomen op hun loonfiche uitgedrukt in euro zullen vergelijken.

Op politiek gebied is er volgens de minister maar één manier voor een land zoals België om harmonisering te bereiken : zo vlug mogelijk de openbare schuld afbouwen. Het doel is ook hier een harmonisering. De criteria van het Verdrag van Maastricht zijn criteria die in wezen leiden tot een harmonisering op fiscaal gebied. Voor de minister is het duidelijk dat indien de Belgische overheidsschuld niet 120 % van het BBP was maar slechts 60 %, er veel meer begrotingsruimte zou vrijkomen, wat ongetwijfeld gevolgen zou hebben op fiscaal en parafiscaal gebied.

De minister verklaart dat de verschillen inzake fiscaliteit tussen verschillende landen op middellange termijn zullen afnemen. Ook de directe en indirecte belastingen, de vennootschapsbelasting, enz., zullen dalen. Volgens de minister zullen we terechtkomen in een systeem waarin het verschil tussen de belastingheffingen binnen de verschillende landen van de eurozone minder zal zijn dan 5 %. Om die toestand te bereiken is het nodig dat België eerst zijn overheidsschuld tot een aanvaardbaar niveau terugdringt.

De voorgaande spreker meent dat de effecten van de nagestreefde vermindering van de openbare schuld pas merkbaar zullen zijn na het verstrijken van de overgangsperiode van de euro en dan heeft België al lang de reële gevolgen van de invoering van de euro ondergaan. Hij betwijfelt dus dat de optie van de regering haalbaar is. Bovendien kan de budgettaire marge die de vermindering van de overheidsschuld zal creëren slechts één maal worden aangewend. Er is reeds vaak gesteld dat die zou gebruikt worden om de problemen inherent aan de vergrijzing van de bevolking op te vangen.

Spreker merkt op dat men niet naast de vaststelling kan dat België, omwille van de schulden gecreëerd in het verleden, gedwongen wordt om relatief meer middelen te spenderen aan intrestbetalingen dan in andere landen het geval is. Daar is geen ontkomen aan. Dit laat twee opties open : ofwel schakelt men de Belgische fiscaliteit gelijk aan het Europees gemiddelde, en dan moeten de uitgaven lager zijn dan in de andere landen, ofwel wil men de uitgaven op peil houden en dan moet de fiscale druk in België hoger zijn dan in het buitenland. Dit laatste zou inhouden dat we ons concurrentieel moeilijk zouden positioneren. Het lid herhaalt dat de regering in deze problematiek een te afwachtende houding aanneemt.

De minister legt uit dat het antwoord van België hierop is dat zijn primair overschot 6 % bedraagt. Door dat beleid aan te houden geeft België minder uit dan de andere landen. Er zijn twee soorten landen met een primair overschot. Er zijn enerzijds de zeer rijke landen zonder schulden zoals het Groothertogdom Luxemburg en anderzijds de veel armere landen die veel meer schulden hebben. Het is evenwel duidelijk dat België ­ door dit primair overschot van 6 %, dat ons is opgelegd ­ minder uitgeeft en dus naarmate de schuld verder daalt in de beste omstandigheden uit het dal kan komen. Met betrekking tot de uitgaven die verbonden zijn aan de pensioenen verklaart de minister dat het gaat om uitgaven die alle Europese landen dragen en die zijn verrekend in ons primair overschot van 6 %.

De minister geeft toe dat het terugdringen van de overheidsschuld 10 tot 15 jaar in beslag zal nemen. Uitgaande van prognoses waarin rekening gehouden wordt met een primair overschot van 6 % en met een redelijke gemiddelde stijging van het BBP (tussen 2 en 2,5 %) zijn er 12 jaar nodig om onze Europese partners bij te benen.

Een commissielid stelt vast dat de intrestvoeten op lange termijn thans enigszins stijgen.

De minister legt uit dat het hier gaat om een kortstondig onder druk komen van de langetermijntarieven. Om hun verliezen op korte termijn goed te maken, verlaten de hedge funds de eurozone om voordeel te halen uit beleggingen op zeer korte termijn in yen, die interessant zijn wegens de stijging van de yen. Aan die reactie liggen dus geen economische overwegingen ten grondslag.

3. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

De voorzitter wijst erop dat er in de Kamer twaalf amendementen zijn ingediend, waarvan er vijf zijn aangenomen.

Artikel 2

Een lid merkt op dat dit artikel verwijst naar verordeningen. Hij wenst te vernemen of op een bepaald ogenblik alle bedragen die in de diverse Belgische wetgevingen zijn opgenomen, in euro zullen worden omgezet. In voorkomend geval, volgens welke regels zal dat gebeuren ? Afrondingen naar ronde getallen kunnen onverwachte gevolgen hebben, bijvoorbeeld inzake de bevoegdheid van rechtbanken.

De minister antwoordt dat vóór 1 januari 2002 een inventaris moet worden gemaakt van alle wettelijke bepalingen waarin bedragen voorkomen. Een nieuwe publicatie van alle wetteksten wordt als onmogelijk aanzien. Bijgevolg zal een enorme Euro-wet noodzakelijk zijn.

De vorige spreker vraagt hoe men dit probleem in andere landen aanpakt. Is daar enige coördinatie ?

De minister wijst erop dat de Belgische overheidsadministratie gedurende de 3-jarige overgangsperiode intern in Belgische frank zal blijven werken. Gedurende die periode blijft de wetgeving bijgevolg luiden in Belgische frank. Wie in euro wenst te werken in zijn relatie met de Belgische overheid, zal dit kunnen. Daar zal geval per geval de conversie in euro worden gemaakt van de bedragen die in de wetgeving voorkomen en dit overeenkomstig de bepalingen uit de Europese verordening. Hij voegt hieraan toe dat elk land zijn eigen overgangsschema heeft. Afwijkingen zijn dus mogelijk.

Het Belgisch ministerie van Justitie heeft de inventaris reeds gemaakt van wat moet gebeuren tegen 1 januari 2002. Niet alles moet bij wet gebeuren, soms kan het bij koninklijk besluit. Het gaat wel om een enorm werk. Er zullen politieke arbitrages moeten gebeuren omdat sommige bedragen naar boven en andere naar beneden zullen worden afgerond. De opdracht zal zijn dit op een budgettair neutrale manier te doen.

Artikel 15, § 4

De minister merkt op dat de Nederlandse tekst van § 4 als volgt behoort te luiden : « ... bedragen gelijk aan of groter dan 0,5 cent ... ».

Artikel 20

Een lid merkt op dat in het eerste lid van dit artikel de overeenstemming tussen de Nederlandse tekst « Een uitgifte is als één geheel te wijzigen » en de Franse tekst « Une émission doit être relibellée intégralement » te wensen overlaat.

De minister geeft toe dat de terminologie vrij elliptisch is. Hij meent evenwel dat er geen verwarring kan ontstaan omdat er naar de vorige bepalingen wordt verwezen en dat daaruit duidelijk blijkt dat het om een verandering van munteenheid gaat. Op het voorstel van de Raad van State is niet ingegaan omdat men te maken heeft met de gemeenschappelijke terminologie van de lidstaten van de Europese Unie.

Bovendien heeft de regering ­ aldus de minister ­ het voorstel van de Raad van State niet overgenomen om het 1º van het tweede lid, dat een bepaling geeft van de betrokken effecten, anders te formuleren omdat de Raad van State « de naam van de emittent » en de « benaming van het effect » met elkaar verwart. Deze laatste bevat uiteraard alle punten die de Raad van State voorstelt. Voor de minister is een nadere bepaling dus niet nodig.

Artikel 55

Een commissielid vraagt de minister welke sectoren mogelijk zullen worden vrijgesteld van de verplichting van de dubbele prijsaanduiding.

De minister deelt mee dat men niet aan een sector in het bijzonder heeft gedacht. Het gaat om een door omzichtigheid ingegeven maatregel. Gesteld dat bijvoorbeeld de reisbrochures een dubbele prijsaanduiding zouden moeten geven, dan zou het gewicht van die catalogi allicht al te sterk toenemen.

Artikel 60

Een lid wijst op het gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse versie van het derde lid van dit artikel.

Ook de minister is van oordeel dat de concordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst te wensen overlaat. De Nederlandse tekst zou moeten luiden : « Dit artikel is van toepassing op aangiften in verband... »

Artikel 62

De voorzitter merkt op dat de commissie, zoals overigens ook de Raad van State, in het verleden heeft opgemerkt dat een dergelijke bepaling de regering de mogelijkheid biedt de door de wetgevende macht aangenomen bepalingen volstrekt naar willekeur al dan niet in werking te doen treden. Volgens het lid bestaat er maar één waarborg voor de inwerkingtreding van dit ontwerp : een internationaal verdrag waardoor ons land gebonden is en deze bepalingen vóór 31 december 1998 ten uitvoer moet leggen. In het andere geval en in abstracto mag het Parlement nooit instemmen met een dergelijke bepaling.

Op de andere artikelen volgen er geen opmerkingen noch commentaar.

4. STEMMINGEN

De commissie stelt vast dat er op dit wetsontwerp geen enkel amendement is ingediend.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur,
Jacques D'HOOGHE.
De voorzitter,
Paul HATRY.

AANVAARDE TEKSTCORRECTIES

Met instemming van de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft de commissie twee tekstcorrecties in de Nederlandse tekst aangebracht.

Artikel 15, § 4

Op de tweede regel tussen de woorden « bedragen gelijk » en de woorden « of groter dan », het woord « aan » invoegen.

Artikel 60, laatste lid

De woorden « of activiteiten » doen vervallen.


TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE


Zie Stuk nr. 1-1022/3