Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997


Bulletin 1-44

29 APRIL 1997

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel (Financiën)

Vraag nr. 213 van de heer Hostekint d.d. 28 maart 1997 (N.) :
Laattijdige mededeling door de BTW-administratie van een rechtzetting van de verhoging van het omzetcijfer.

Ingevolge artikel 358, § 1, 4 c) , WIB 92 mag de belasting nog worden gevestigd zelfs nadat in artikel 354 bedoeld bepaalde termijn is verstreken in geval bewijskrachtige gegevens uitwijzen dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven in de loop van één der vijf jaar voor het jaar waarin de administratie kennis krijgt van die gegevens.

Concreet, wanneer de BTW-administratie overgaat tot een rechtzetting van het omzetcijfer van een belastingplichtige dan zal ten aanzien van de Directe Belastingen de termijn van 12 maanden voorzien in artikel 358, § 1, 4, c) , WIB 92 voormeld slechts aanvangen op het ogenblik dat de BTW-administratie (die een definitieve beslissing nam over de rechtzetting) de inhoud ervan meedeelt aan de administratie der Directe Belastingen.

In de praktijk stellen wij vast dat deze mededelingen door de BTW-administratie geruime tijd na het definitief geworden zijn van het verhogen van het omzetcijfer, gebeurt aan de Directe Belastingen. Bijgevolg worden er in de praktijk nog aanslagen gevestigd in de directe belastingen die ruimschoots liggen buiten de normale aanslagtermijnen en verjaringstermijnen voorzien in artikel 354, WIB 92. Dit lijkt tegenstrijdig met de beginselen van behoorlijk bestuur en het beginsel van rechtszekerheid dat in principe dient te worden gecreëerd door de administratie.

In dit verband kreeg ik graag van de geachte minister een antwoord op volgende vraag :

Kan u bevestigen of dergelijke laattijdige mededeling door de BTW-administratie inderdaad kan worden beschouwd als inbreukmakend op de rechtszekerheid (tegenstrijdigheid dus met de beginselen van behoorlijk bestuur) ten aanzien van de belastingplichtige en op die grond kan worden nietig verklaard ?