(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Na de aanneming van de wet betreffende anti-personenmijnen, valstrikmijnen en soortgelijke mechanismen van 9 maart 1995 (Belgisch Staatsblad van 1 april 1995) is België een internationale voorloper in de strijd tegen deze wrede wapens, die dagelijks nog vele doden en gewonden maken. De beelden van burgers met afgerukte ledematen in Cambodja, Afghanistan, Angola en Mozambique zijn ons maar al te goed bekend.
Naast een algemeen produktie-, invoer- en doorvoerverbod van anti-personenmijnen voorziet deze wet in een vijfjarig moratorium, bij koninklijk besluit verlengbaar, op het bezit en gebruik van anti-personenmijnen door het Belgische leger. Met het van kracht worden van deze wet moet België in principe de volledige reserve aan bestaande anti-personenmijnen vernietigen.
In antwoorden op schriftelijke vragen tijdens de vorige zittingsperiode maakte de minister van Landsverdediging bekend dat het Belgisch leger momenteel beschikt over zo'n 340 000 anti-personenmijnen. De enige uitzondering die in de wettekst voorzien is, betreft het gebruik en de aanschaf van AP-mijnen in het kader van de opleiding van ontmijningsspecialisten.
Op een studiedag, georganiseerd door de Vlaamse Vredesbeweging op 13 mei 1995 te Antwerpen, verklaarde de heer Ivo Mechels, kabinetsmedewerker, dat er plannen bestonden om het aantal mijnen af te bouwen tot 120 000. De oorzaak hiervan zou liggen in de moeilijkheid om dit enorme aantal mijnen op korte termijn te vernietigen. Dit bericht werd bevestigd in Het Belang van Limburg van 22 augustus 1995.
Naar mijn mening is de vooropgestelde voorraad van 120 000 anti-personenmijnen een opmerkelijke uitholling van de nieuwe wetgeving.
1. Heeft het Belgisch leger daadwerkelijk 120 000 mijnen nodig voor trainingsdoeleinden ?
2. Zo niet, wat is het juiste aantal anti-personenmijnen dat nodig is voor een efficiënte opleiding van ontmijningsspecialisten ?
3. Liggen er budgettaire redenen aan de basis van de beslissing om 120 000 mijnen in voorraad te houden ?
4. Vindt u niet dat deze beslissing onze vooruitstrevende en toonaangevende wet dienaangaande dreigt uit te hollen ?
5. Indien er budgettaire beperkingen aan de basis liggen van deze beslissing, kan er dan niet geopteerd worden voor een bindende kalender om over te gaan tot de vernietiging van de overbodige mijnen, gespreid over een langere periode ?
Antwoord : Het geachte lid gelieve hierna het antwoord te willen vinden op de door haar gestelde vraag.
Artikel 3 van de wet van 9 maart 1995 legt de toepassingsvoorwaarden van deze wet voor de Staat of de overheidsbesturen en dus ook voor Landsverdediging, vast. Het moratorium voorzien door dit artikel, laat de mogelijkheid open om na vijf jaar de situatie te herzien in functie van de evolutie van de geostrategische situatie, alsook in functie van de evolutie van de internationale akkoorden ter zake.
Overigens, de lezing van de parlementaire werken toont aan dat het niet de bedoeling was van de wetgever om het bewaren van een zekere stock van anti-personeelsmijnen te verbieden, maar wel het gebruik, het verwerven en het verstrekken ervan te verbieden tijdens de duur van het moratorium.
Het is in overeenstemming voor deze beschouwingen, en zonder beperking van budgettaire aard, dat toen door mijn voorganger overwogen werd om voor operationele en trainingsbehoeften, ongeveer een derde van de bestaande stock te behouden, in overeenstemming met de doelstellingen en de geest van de wet.
Door meer dan 200 000 mijnen van de actuele stock van 340 000 mijnen te vernietigen, toont het ministerie van Landsverdediging duidelijk het belang aan dat het hecht aan het politiek signaal dat België heeft willen richten tot de internationale gemeenschap.
De vraag voor eventuele vernietiging van het overschot van deze mijnen in een tweede fase, maakt deel uit van latere beslissingen, te nemen door de minister van Landsverdediging, rekening houdend onder andere met budgettaire beperkingen die aan hem zijn opgelegd.