(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Onlangs publiceerde de administratie Planning en Statistiek van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap de kansarmoedecijfers volgens het decreet op het Sociaal Impulsfonds.
Deze publicatie biedt een statistisch instrument aan voor de kwantitatieve studie van de kansarmoede-situatie in Vlaanderen. De tien kansarmoede-indicatoren die in het decreet op het Sociaal Impulsfonds (decreet van 14 mei 1996, Belgisch Staatsblad van 1 juni 1996) zijn vastgelegd worden er nader in gespecifieerd per gemeente of stad.
Om evidente redenen is één van deze indicatoren het percentage bestaansminimumtrekkers ten opzichte van het aantal inwoners van de gemeente of stad. Het aangewende cijfer in de publicatie is een gemiddelde van de jaren 1993, 1994 en 1995.
Het is opvallend dat in alle kustgemeenten met uitzondering van de gemeente De Haan het percentage bestaansminimumtrekkers ten opzichte van het aantal inwoners van de gemeente of stad beduidend hoger ligt dan het Vlaamse gemiddelde (0,42 pct.), namelijk Blankenberge (1,10 pct.), Bredene (0,52 pct.), Brugge (0,68 pct.), De Panne (0,63 pct.), Knokke-Heist (0,65 pct.), Koksijde (0,62 pct.), Middelkerke (0,77 pct.), Nieuwpoort (0,62 pct.) en Oostende (1,37 pct.).
Dit is des te opvallender daar alle West-Vlaamse gemeenten met uitzondering van Kortrijk, Menen en Izegem lager scoren dan het Vlaamse gemiddelde en een aantal kustgemeenten, zoals Knokke-Heist, niet onmiddellijk bekend staat als « kansarme gemeente ».
Graag had ik van de geachte staatssecretaris een antwoord op volgende vragen :
1. Ligt het aantal bestaansminimumtrekkers in de kustgemeenten in 1996 ook hoger dan in de andere West-Vlaamse gemeenten ?
2. Kan de geachte staatssecretaris daarvoor objectief aanwijsbare (economische of andere) redenen aanwijzen ?
3. Is er een verband tussen het hoge aantal bestaansminimumtrekkers en de domiciliëring van gezinsleden in vakantieverblijven en/of tweede verblijven ?
Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het percentage bestaansminimumgerechtigden ten opzichte van het aantal inwoners in januari 1996 voor de kuststeden mede te delen, alsook voor de arrondissementen uit de provincie West-Vlaanderen, voor Vlaanderen en voor België.
Gemeenten :
De Haan : 0,31 pct.;
Blankenberge : 1,10 pct.;
Bredene : 0,57 pct.;
Brugge : 0,73 pct.;
De Panne : 0,83 pct.;
Knokke-Heist : 0,74 pct.;
Koksijde : 0,63 pct.;
Middelkerke : 0,85 pct.;
Nieuwpoort : 0,82 pct.;
Oostende : 1,58 pct.
Arrondissementen West-Vlaanderen :
Brugge : 0,56 pct.;
Diksmuide : 0,30 pct.;
Ieper : 0,30 pct.;
Kortrijk : 0,48 pct.;
Oostende : 0,99 pct.;
Roeselare : 0,35 pct.;
Tielt : 0,14 pct.;
Veurne : 0,62 pct.
Vlaanderen : 0,47 pct.
België : 0,74 pct.
Het feit dat het bestaansminimum wordt toegekend door het OCMW van de gemeente waar de aanvrager van het bestaansminimum zijn gewoonlijke verblijfplaats heeft, kan verklaren waarom bepaalde kustgemeenten procentueel hoger scoren.