Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996


Bulletin 1-16

30 APRIL 1996

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-Eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel (Financiën)

Vraag nr. 66 van de heer Hostekint d.d. 22 maart 1996 (N.) :
Grensarbeid. ­ Dubbelbelasting.

In de Westvlaamse regio zijn een aantal Franse chauffeurs, woonachtig in de Franse grensstreek, werkzaam voor Belgische transportbedrijven die eveneens in de grensstreek gelegen zijn.

Tot op heden kregen deze chauffeurs vanwege de plaatselijke administratie der Belastingen steeds de hoedanigheid van grensarbeider toegewezen. Zij betaalden in het kader van het Frans-Belgisch dubbelbelastingakkoord van 10 maart 1964 hun belasting in Frankrijk.

Mits indiening van een grensarbeidsformulier 276 F konden betrokkenen ook de terugbetaling van de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de eindejaarspremie bij het Sociaal Fonds vervoer en op het jaarlijks vakantiegeld bij de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie verkrijgen.

Naar aanleiding van een tussenkomst bij de administratie der Directe Belastingen, BCT Bruxelles-Etranger, stelde deze dienst dat in toepassing van artikel 11, § 2, b, 2e alinea, van het Frans-Belgisch dubbelbelastingakkoord, de lonen van de chauffeurs internationaal vervoer die op het grondgebied van beide Staten circuleren, alleen belastbaar zijn in het land waar de werkgever gevestigd is.

Deze dienst verwijst tevens naar het ministerie van Financiën, Directe Belastingen, controle Gent-Buitenland, die nu stelselmatig aanslag vestigt op de in België verworven inkomsten van chauffeurs internationaal vervoer alhoewel op deze inkomsten reeds in Frankrijk belasting werd geheven.

In het Belgisch-Nederlands verdrag bijvoorbeeld werd er echter afgesproken dat de hoedanigheid van grensarbeider niet wordt geweigerd aan een chauffeur in dienst van een transportonderneming wanneer hij vanuit een vast punt in de grensstreek zijn werkzaamheden aanvat, ongeacht de plaats van zijn werkzaamheden. Dit principe werd reeds bevestigd door het Hof van beroep te Brussel op 12 januari 1993.

Ik had dan ook graag van de geachte minister antwoord gekregen op de volgende vragen :

1. Voorziet het Frans-Belgisch dubbelbelastingakkoord naast het boven geciteerde artikel 11, § 2, b , 2e alinea, een uitzonderingsmaatregel voor internationale chauffeurs-grensarbeiders zoals dit wel is afgesproken in het Belgisch-Nederlands verdrag ?

2. Kan ­ indien dergelijke uitzonderingsmaatregel niet voorzien is in het Frans-Belgisch verdrag ­ in de huidige Europese wetgeving ter zake deze ongelijkheid tussen de inwoners van Europese lidstaten gehandhaafd worden ?

3. Heeft de geachte minister de intentie om ter zake initiatieven te nemen om de gelijkberechtiging van de inwoners van de Europese lidstaten die in dusdanig geval verkeren, te waarborgen ?

4. Kan de Belgische administratie der Directe Belastingen een ambtshalve aanslag vestigen op een inwoner van een andere Europese lidstaat ­ in casu Frankrijk ­ wanneer er in dit land reeds een aanslag gevestigd werd op het inkomen van deze inwoner ?