Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 1995


Bulletin 1-1

15 AUGUSTUS 1995

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Volksgezondheid en Pensioenen (Pensioenen)

Vraag nr. 2 van mevrouw Maximus d.d. 19 juli 1995 (N.) :
Vakantiegeld voor gepensioneerden.

Bij de programmawet van 1994 werd artikel 22 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust -en overlevingspensioen voor werknemers vervangen door een nieuwe tekst waarbij aan de gerechtigden op een pensioen een jaarlijks vakantiegeld en een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld worden toegekend. De voorwaarden van toekenning en de modaliteiten van uitbetaling daarvan werden geregeld bij het koninklijk besluit van 5 juni 1994.

Uit de memorie van toelichting bij de programmawet blijkt dat het in de bedoeling lag van de regering om in de loop van het eerste jaar van het pensioen geen vakantiegeld toe te kennen, in het tweede jaar een vakantiegeld dat in proportionele verhouding staat tot het aantal maanden pensioen dat de gerechtigde in het daaraan voorafgaande jaar heeft genoten en in het derde jaar het integrale vakantiegeld. Zulks om de samenloop van het pensioenvakantiegeld met vakantiegeld dat voortvloeit uit de voorafgaande tewerkstelling te vermijden. Opdat de personen die bij het bereiken van de pensioenleeftijd geen rechten op vakantiegeld meer openen hierdoor niet zouden worden benadeeld, werd bepaald dat zij niet aan die maatregelen werden onderworpen. Het koninklijk besluit voorziet dus in een aantal uitzonderingen : met name « in afwijking van het tweede lid worden het vakantiegeld en de aanvullende toeslag volledig toegekend vanaf het jaar waarin het rustpensioen daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaat, aan gerechtigden die titularis zijn van een brugpensioen, of genieten van vergoedingen wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid gedurende het volledige burgerlijk jaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk het pensioen ingaat ».

De beperking van het aantal afwijkingen tot deze drie groepen personen heeft voor gevolg dat de volgende categorieën gepensioneerden geen vakantiegeld ontvangen :

1. Personen die van een ander vervangings -of aanvullend inkomen hebben moeten leven in de periode die het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd voorafgaat. D.w.z. personen die een bestaansminimum genoten of een uitkering als gehandicapte.

2. Vrouwen die hun beroepsloopbaan hebben stopgezet vóór het bereiken van de pensioenleeftijd, bijvoorbeeld om een bejaarde ouder te verzorgen. Het pensioen van deze vrouwen wordt vaak geschorst ten voordele van het gezinspensioen. Men gaat voorbij aan het feit dat deze vrouwen vaak vroeger op pensioen gaan dan hun werkende echtgenoot.

3. Personen die geen recht op vakantiegeld hebben indien ze niet het ganse jaar vóór het ingaan van het pensioen een vervangingsinkomen hebben genoten dat in de uitzonderingen is opgenomen. Een praktijkvoorbeeld : een vrouw wordt op 1 november 1993 werkloos, op 1 december 1994 gaat haar pensioen in. In 1994 ontvangt zij geen vakantiegeld omdat het vakantiegeld gekoppeld is aan de pensioenuitkering van de maand mei. In 1995 krijgt ze slechts 1/12 van het vakantiegeld ondanks het feit dat ze geen vakantiegeld meer kan ontvangen van een vroegere werkgever daar ze in 1994 werkloos was.

Deze drie voorbeelden duiden aan dat er heel wat mensen in de pensioenregeling geen of slechts een gedeeltelijk vakantiegeld ontvangen ondanks het feit dat ze evenmin vakantiegeld kunnen ontvangen van hun vorige werkgever.

Graag vernam ik van de geachte minister of een wijziging van het koninklijk besluit, in die zin dat het jaarlijks vakantiegeld van de pensioenkas verminderd wordt a rato van het aantal maanden waarvoor de gepensioneerde vakantiegeld van een andere kas zou kunnen ontvangen, waarbij gesteld wordt dat deze rechten eerst moeten uitgeput worden, niet beter zou aansluiten bij de bedoelingen die voorlagen bij de wijziging van artikel 22 van het hogervermeld koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967.


Antwoord : In antwoord op haar vraag heb ik de eer het geachte lid mee te delen dat gerechtigden uit residuaire stelsels (voorbeeld 1) en vrouwen die voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd definitief hun beroepsbezigheid hebben gestaakt (voorbeeld 2) zich krachtens de regeling voor werknemerspensioenen niet, zoals werklozen, invaliden en bruggepensioneerden, in een met arbeid gelijkgesteld tijdvak bevinden. In die optiek lijkt het mij dan ook verantwoord dat zij werden uitgesloten van de uitzonderingen die werden ingeschreven.

In het derde, door het geachte lid, geciteerde voorbeeld wens ik erop te wijzen dat de in 1993 uitgeoefende beroepsbezigheid recht opent op vakantiegeld in het jaar 1994. De wetgeving inzake jaarlijkse vakantie voorziet ten deze specifieke regels, naargelang het een arbeider dan wel een bediende betreft.

In de gegeven omstandigheden en gelet op de budgettaire doelstelling van de genomen maatregelen, lijkt het mij niet wenselijk deze voor wijziging vatbaar te verklaren.