(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
De wet van 26 maart 1937 bepaalt dat de gemeenten verplicht zijn om aan hun beambten, reserveofficieren, faciliteiten toe te staan om hen de gelegenheid te geven prestaties te volbrengen die hun als reserveofficier worden opgelegd.
Het is echter niet duidelijk wat moet verstaan worden onder het woord « opgelegd ». Een aantal gemeenten vat dit woord op als « verplicht ». De kampperiodes die door een eenheid worden uitgevoerd en waarbij gemeenteambtenaren zich vrijwillig kandidaat stellen om zich te bekwamen als reserveofficier worden dan als niet « opgelegd » beschouwd. Bijgevolg achten deze gemeenten de wet van 26 maart 1937 in deze gevallen niet van toepassing.
Graag had ik van de geachte minister dan ook vernomen welke oproepingen wel en welke oproepingen niet onder de wet van 26 maart 1937 vallen.
Antwoord : Het geachte lid gelieve hierna het antwoord te willen vinden op de door hem gestelde vragen.
1. De interpretatie van de wet van 26 maart 1937 behoort tot de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken.
2. De vraag omtrent het al of niet verplichtend karakter van de militaire prestaties van de reserveofficieren is ter zake niet relevant. Inderdaad, de wet van 1 maart 1958 aangepast met de wet van 18 februari 1987, betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, en de zeemacht en van de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, stelt in artikel 95 dat de gemeenten aan hun personeelsleden reserveofficier de nodige verloven moeten toestaan voor het uitvoeren van militaire prestaties. De aard van deze prestaties wordt opgesomd in dezelfde wet, artikels 62 en 63.