(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Gesteld dat er twee huizen zijn in dezelfde straat van een agglomeratie, opgetrokken op een bouwgrond met dezelfde bewoonbare oppervlakte en met dezelfde soort afwerking.
Het ene huis is pas gebouwd en biedt al het modern comfort terwijl het andere huis 30 of 40 jaar oud is en voorzien van het toenmalig comfort.
Uiteraard zal het meest recente huis een veel hogere huurprijs halen dan dat van 30 à 40 jaar geleden.
Het kadastraal inkomen behoort dus rekening te houden met een ouderdomscoëfficiënt die in de loop van de jaren verandert.
Kunt u mij het volgende meedelen :
1. Welke formule past het Kadaster toe om rekening te houden met de ouderdom van een woning bij de vaststelling van het kadastraal inkomen ervan ?
2. Waarom wordt er met deze ouderdomscoëfficiënt geen rekening gehouden bij de perekwatie van het kadastraal inkomen die sedert zowat 15 jaar wordt toegepast ?
Antwoord : Vooraf acht ik het noodzakelijk het geachte lid te verduidelijken dat :
overeenkomstig de bepalingen van artikel 487 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), de administratie van het Kadaster om de tien jaar moet overgaan tot een algemene perequatie van de kadastrale inkomens;
overeenkomstig de wet van 19 juli 1979 (artikel 45, § 4), een nieuwe algemene perequatie van de kadastrale inkomens zo moest worden verricht dat haar resultaten van toepassing zouden zijn vanaf 1 januari 1986. Deze toepassingsdatum werd een eerste maal uitgesteld tot 1 januari 1991 door de wet van 27 december 1984 (artikel 37). Vervolgens heeft de wet van 22 december 1989 (artikel 12) de algemene perequatie uitgesteld met één jaar;
de wet van 28 december 1990 (artikel 30) het referentietijdstip voor de uitvoering van de volgende algemene perequatie heeft vastgesteld op 1 januari 1994. De datum van het van kracht worden van de geperequeerde inkomens dient nog te worden vastgesteld.
1. In tegenstelling met wat door het geachte lid wordt verondersteld, en zoals geldt voor elke schatting van onroerende goederen die naam waardig, is de vaststelling van een kadastraal inkomen niet louter een zaak van onveranderlijk toe te passen formules; het zou een karikatuur zijn de schatting te beperken tot een loutere optelling van eenheidswaarden vermenigvuldigd met oppervlakten, zelfs al waren zij gewogen.
Er kan zeker op een oordeelkundige wijze rekening worden gehouden met de verschillende vormen van vetusteit die een gebouw kan vertonen; vermits het evenwel gaat om de vaststelling van kadastrale inkomens vind ik het noodzakelijk erop te wijzen dat overeenkomstig artikel 477 WIB 92, voor de gebouwde percelen, het kadastraal inkomen wordt vastgesteld op grond van de normale netto-huurwaarde op het bij artikel 486 bepaalde referentietijdstip. Wanneer het niet op die wijze kan worden vastgesteld, of indien het moet worden vastgesteld of herzien buiten de algemene perequatie, kan het kadastraal inkomen eveneens worden bepaald bij vergelijking met gelijkaardige gebouwde percelen waarvan het kadastraal inkomen definitief is geworden.
Het geachte lid zal opmerken dat, behoudens voor de kadastrale inkomens van het materieel en de outillage waarvoor men gebruik maakt van de aanschaffings- of beleggingswaarde als nieuw, de wettelijke basis van de « huidige » kadastrale inkomens wordt gevormd door de markt van de onroerende goederen, en meer bepaald de huurwaarden, zoals deze in de gemeente en voor de in aanmerking genomen soorten goederen werden waargenomen op 1 januari van het jaar 1975.
Rekening gehouden met het spel van de wet van vraag en aanbod zijn de fysische toestand, het comfort en uiteraard de ouderdom van een goed dat te huur of te koop wordt aangeboden, enkele van de elementen die de huur- of verkoopprijs beïnvloeden.
2. Met betrekking tot de indexering van de kadastrale inkomens, heb ik te gelegenertijd in de Kamercommissie van Financiën verklaard : « in afwachting van de volgende kadastrale perequatie stellen we voor de kadastrale inkomens te indexeren vanaf 1991, zowel wat de onroerende voorheffing als wat de eigenlijke inkomstenbelasting betreft » (ontwerp van programmawet houdende diverse fiscale en parafiscale beschikkingen, verslag uitgebracht namens de commissie van Financiën, zitting 1990-1991, document 1366/6).
De indexering van de kadastrale inkomens werd dus voor het eerst toegepast vanaf het jaar 1991, zowel wat de onroerende voorheffing als wat de eigenlijke inkomstenbelasting betreft; deze indexering is maar een tijdelijke toestand in afwachting van de volgende kadastrale perequatie, die inhoudt dat voor elk kadastraal perceel het kadastraal inkomen moet worden herschat, hoofdzakelijk in functie van de markt inzake onroerende goederen op het nieuwe referentietijdstip, de ruimtelijke ligging van het goed en zijn huidige fysische toestand.
Ik vestig de aandacht van het geachte lid op het feit dat de kadastrale legger ingeschreven kadastrale inkomens niet geïndexeerd zijn; de automatische indexering van de kadastrale inkomens betreft enkel de toepassingen inzake de in artikel 518 WIB 92 bedoelde belastingen.