Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 1-63

ZITTING 1997-1998

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Volksgezondheid en Pensioenen (Volksgezondheid)

Vraag nr. 47 van mevrouw Dardenne d.d. 4 juni 1996 (Fr.) :
Besmetting met dioxinen en furaan.

Naar aanleiding van een antwoord aan volksvertegenwoordiger Philippe Dallons met betrekking tot de besmetting met dioxinen en furaan (vraag nr. 99, bulletin van Vragen en Antwoorden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, zitting 1995-1996, blz. 3365) maakt u gewag van een « streefnorm » van 6 pgTEQ/g melkvet. Thans bestaat echter geen norm (alleszins niet op het niveau van de Europese Unie) met betrekking tot het dioxinegehalte in melk.

Er bestaan daarentegen wel DAD's (dagelijkse aanvaardbare doses) die van land tot land verschillen naargelang van de gehanteerde veiligheidscoëfficiënt : in Nederland, 4 pg/kg lichaamsgewicht/dag; in de VSA, 1 pg/kg/dag, in Denemarken en in Zweden 5 pg/kg/dag en in Duitsland, naar gelang van het « Land », van 1 tot 10 pg/kg/dag.

Met een « norm » van 6 pg/g melkvet bevinden wij ons ruim boven al deze DAD's, want met deze tolerantie van 6 pg/g melkvet komt een dagelijkse opname overeen van 25,1 pg/kg/dag voor een zuigeling van 1 tot 3 maanden, van 29,3 pg/kg/dag voor een zuigeling van 3 tot 6 maanden, van 24,9 pg/kg/dag voor een zuigeling van 6 tot 9 maanden, van 20,8 pg/kg/dag voor een zuigeling van 9 tot 12 maanden.

Men kan zich trouwens vragen stellen over de logica van de geldende norm in Nederland (6 pg/g), terwijl de DAD er is vastgesteld op 4 pg/kg lichaamsgewicht/dag.

Met alle analyseresultaten die u opgeeft, stemt een dagelijkse dosis van meer dan 4 pg/kg/dag overeen. Zelfs het laagste cijfer, Luik 1994 : 1,5 pg/g vet stemt overeen met een dagelijkse dosis van 6,3 pg/kg/dag (van 1 tot 3 maanden), van 7,3 pg/kg/dag (van 3 tot 6 maanden), van 6,2 pg/kg/dag (van 6 tot 9 maanden) en van 5,2 pg/kg/dag (van 9 tot 12 maanden).

Aan de hand van deze vaststellingen maak ik me dan ook ernstige bedenkingen over de tevredenheid met de geciteerde resultaten.

Kan de geachte minister mij een antwoord geven op de volgende vragen :

1. Op grond van welke wetenschappelijke referenties kiest België de « streefnorm » van 6 pg/g melkvet ?

2. Kunt u mij, voor elke plaats zeggen :

­ Op hoeveel stalen men zich baseert om een analysecijfer te geven;

­ Op welk ogenblik van het jaar die stalen genomen werden;

­ Welke laboratoria deze analyses hebben gemaakt ?

3. Volgens welke criteria is de hoevemelk in « de buurt van een afvalverbrandingsinstallatie » gekozen ?

Mag ik weten op welke plaats de stalen zijn genomen ?

Waar bevinden zich, in het geval van Luik, de hoeven in de buurt van een afvalverbrandingsinstallatie ?

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende mede te delen.

1. Het ministerie is op de hoogte van twee normen voor dioxines in andere Europese landen : het maximale gehalte van 6 pg/g vet in melk in Nederland, en de aanbeveling van maximaal 0,7 ng/kg melk (ongeveer 20 pg/g vet) in het Verenigd Koninkrijk. België gebruikt voorzichtigheidshalve de strengste norm om analyseresultaten te evalueren, zonder evenwel deze norm te erkennen
als wettelijk maximum.

België heeft geen eigen officiële aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) of wettelijke maximale gehaltes aan dioxines in melk. De Belgische wetenschappelijke wereld (Hoge Gezondheidsraad, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid ­ Louis Pasteur) heeft tot nu toe geen initiatieven genomen tot het ontwikkelen van dergelijke normen. Ik heb recent een adviesvraag daarover aan de Hoge Gezondheidsraad gesteld.

Omdat het probleem internationale implicaties kan hebben, meer bepaald in de Europese Unie, is een dergelijke evaluatie door het Wetenschappelijk Comité voor de Menselijke Voeding van de EU eveneens gewenst. Wellicht komt dit comité binnenkort toe aan een risico-evaluatie van dioxines en gelijkaardige producten (ADI, schatting van de blootstellingsgraad, advies over nood aan maatregelen). Hiertoe verwijs ik het geachte lid naar het antwoord van de Europese Commissie op een parlementaire vraag (Publikatieblad nr. 222 van 28 augustus 1995, blz. 29).

We dienen op te merken dat een ADI per definitie de gemiddelde blootstellingsgraad is die een individu een leven lang kan hebben zonder gezondheidsrisico. De toepasbaarheid voor korte periodes (de eerste levensmaanden) wordt in bepaalde wetenschappelijke kringen vaak in twijfel getrokken. We hopen dan ook dat het Wetenschappelijk Comité voor de Menselijke Voeding speciale aandacht zal hebben voor een risico-evaluatie voor baby's en kleine kinderen.

2. Elk cijfer voor dioxines in hoevemelk is gebaseerd op één monstername. Die monsternames gebeurden in maart 1990, mei 1991, januari 1992 (een extra staal voor Menen in september), in juni 1993 (een extra staal voor Melsele in september), in juni 1994, juni 1995, oktober 1995, mei 1996 en november 1996. Alle gegevens van dioxinemetingen tot einde 1996 worden weergegeven in de bijlage.

De eerste analyses gebeurden door het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Nederland), nadien werd steeds beroep gedaan op VITO (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, Boeretang 200, 2400 Mol).

3. De keuze van de afvalverbrandingsovens werd gemaakt door een werkgroep waarin mijn diensten vertegenwoordigd zijn, alsook het ministerie van Middenstand en Landbouw en de gewesten. De criteria waren van technische en financiële aard : controles in de nabijheid van alle afvalverbrandingsovens, herhalingen in geval van hoge gehaltes, evaluatie van het effect van sluitingen of uitbatingswijzigingen, beschikbaar budget.

Uitslagen van dioxinebepalingen in Belgische hoevemelk

Opmerking : de uitslagen zijn uitgedrukt
in pg TEQ/g botervet

Mengmelk

Methode : per provincie wordt een monster samengesteld op basis van 3 melkophaalwagens (behalve oktober 1995 en november 1996 handelsproducten)

Provincie
­
Province
Mei 1991
­
Mai 1991
Juni 1994
­
Juin 1994
Juni 1995
­
Juin 1995
Oktober 1995
­
Octobre 1995
Mei 1996
­
Mai 1996
November 1996
­
Novembre 1996
Antwerpen. ­ Anvers 2,2 2,6 2,1 2,3 melk. ­ lait 1,8 2,1 melk. ­ lait
Limburg. ­ Limbourg 1,8 1,1 1,8 ­ 1,8
Vlaams Brabant. ­ Brabant flamand 2,0 2,1 melk. ­ lait
2,2 boter. ­ beurre
Oost-Vlaanderen. ­ Flandre orientale 3,1 4,1 3,2/3,4 2,4 boter. ­ beurre 2,9 2,4 kaas. ­ fromage
2,7/2,4 melk. ­ lait 2,7 melk. ­ lait
West-Vlaanderen. ­ Flandre occidentale 2,7 3,9 3,3/2,4 2,7 kaas. ­ fromage 3,2 2,4 kaas. ­ fromage
Luxemburg. ­ Luxembourg 1,1 1,8 1,5 2,2 boter. ­ beurre 0,9 2,0 boter. ­ beurre
Luik. ­ Liège 1,3 2,5 3,1 1,7 melk. ­ lait 1,7 1,6 melk. ­ lait
1,6 poeder. ­ poudre
Henegouwen. ­ Hainaut 2,9 1,0 3,6 2,0 kaas. ­ fromage 2,3/3,0 1,6 kaas. ­ fromage
Namen. ­ Namur 1,9 3,1 1,8 ­ 1,5
Gewogen gemiddelde. ­ Moyenne pondérée 2,1 2,5 2,5 2,2 2,1 2,1

Uitslagen van dioxinebepalingen in Belgische hoevemelk

Opmerking : de uitslagen zijn uitgedrukt
in pg TEQ/g botervet

Melk van hoeves, gelegen in de nabijheid van een
huisvuilverbrandingsoven

Plaats
­
Lieu
Maart 1990
­
Mars 1990
Mei 1991
­
Mai 1991
Jan. 1992
­
Jan. 1992
Juni 1993
­
Juin 1993
Juni 1994
­
Juin 1994
Juni 1995
­
Juin 1995
Okt. 1995
­
Oct. 1995
Mei 1996
­
Mai 1996
Nov. 1996
­
Nov. 1996
Heist o/d Berg 4,9 5,9 2,5
Hoevenen 2,8 3,0
Houthalen 4,4 3,2
Sint Niklaas. ­ Saint-Nicolas 4,4 3,2
Brugge. ­ Bruges 6,1 2,1
Thumaide 11,0 8,7 5,8 5,2
Aiseau 10,9 10,2 16,1 11,1 boter. 5,6
­ beurre
Ittre 5,5 5,9 5,2
Menen. ­ Menin 27,3 8,1 4,7 9,2
12,6
Harelbeke 6,3 5,1 3,6
Roeselare. ­ Roulers 4,2
Eeklo 3,3 3,1
Gent. ­ Gand 8,8 5,6 6,9 6,9
Edegem 7,9 4,7 1,9
(Wilrijk)
Luik. ­ Liège 2,8 1,5
Neder-over-Heembeek 6,8 (2 ) 2,3
Merksem 3,8 2,3 (3 )
Melsele 19,0 12,6 9,0 2,1
11,4 (1 )
Lokeren 6,5 3,3
Izegem 7,6 3,4
Knokke-Heist 3,3
Oostende. ­ Ostende 2,7 4,2 2,0
Ronse. ­ Renaix 3,7

(1 ) September.

(2 ) Grimbergen.

(3 ) Stabroek.

Een aantal huisvuilverbrandingsovens werden ondertussen gesloten.

Melk van hoeves gelegen in de nabijheid van een industriële verbrandingsoven of een andere potentiële besmettingsbron.

Plaats
­
Lieu
Juni 1994
­
Juin 1994
Plaats
­
Lieu
Mei 1996
­
Mai 1996
Plaats
­
Lieu
November 1996
­
Novembre 1996
Tessenderlo 2,7 Overpelt 1,5 Achêne/Ciney 2,1
Wielsbeke 3,4 Harnoncourt 0,9 Wachtebeke 6,6
Charleroi 5,7 Lanaye 3,0 Kallo/Beveren 2,4
Andenne 1,3 Wachtebeke 6,8 Wichelen 3,1

De keuze van de hoeve nabij elke afvalverbrandingsoven werd gemaakt door de vroegere Nationale Zuiveldienst en nadien door het ministerie van Middenstand en Landbouw. In principe werd er gekozen voor de hoeve met de meest ongunstige inplanting ten opzichte van de afvalverbrandingsoven, dit wil zeggen de meest nabijgelegen hoeve in noord-oostelijke richting. Om deontologische redenen kan de identiteit van de betrokken hoeves echter niet gegeven worden.