Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 1-63

ZITTING 1997-1998

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel (Financiën)

Vraag nr. 594 van de heer Hostekint d.d. 7 november 1997 (N.) :
BTW op woon-werkverplaatsingen van BTW-belastingplichtigen.

Voor het woon-werkverkeer worden de beroepskosten, ingevolge artikel 66, § 4, van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992, beperkt tot 6 frank per afgelegde kilometer.

Ingevolge artikel 45, § 2, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde mag elke BTW-belastingplichtige (bijvoorbeeld een zelfstandige) 50 % van de betaalde BTW op de aankoop van automobielen voor personenvervoer en op goederen en diensten met betrekking tot die voertuigen (verbruik, onderhoud, enz.) in aftrek brengen.

Stel : een BTW-belastingplichtige gebruikt zijn wagen uitsluitend voor woonwerkverplaatsingen (voor in totaal 6 000 kilometer per jaar) en maakt hiervoor, exclusief BTW, 152 400 frank werkelijke kosten (inclusief afschrijving van de wagen). Volgens artikel 45, § 2, van het BTW-Wetboek zou deze belastingplichtige 16 002 frank (152 400 x 21 % x 50 %) BTW in vermindering mogen brengen.

Als de BTW-administratie echter slechts rekening zou houden met 36 000 frank kosten (6 000 km x 6 frank) dan zou de desbetreffende BTW-belastingplichtige slechts 3 780 frank (36 000 x 21 % x 50 %) BTW in vermindering mogen brengen.

In dit verband had ik de geachte minister dan ook de volgende vragen willen stellen :

1. Hoeveel BTW mag de BTW-belastingplichtige in dit concrete geval in vermindering brengen ?

2. Moet de aftrekbare BTW voor woon-werkverplaatsingen al dan niet beperkt worden in functie van de beperking tot 6 frank per kilometer ?

Antwoord : 1. Vooraf wens ik het geachte lid er op te wijzen dat de belastingstelsels van de BTW en de inkomstenbelastingen op het vlak van het materieel recht volledig onafhankelijk van elkaar zijn en fundamenteel van elkaar verschillen.

Ten aanzien van de aftrek van de uitgaven die betrekking hebben op het gebruik van een autovoertuig voor beroepsdoeleinden gelden dan ook totaal verschillende regels.

Opdat een belastingplichtige de belasting geheven van de door hem ontvangen goederen zou mogen aftrekken moet het recht op aftrek van die belasting ontstaan zijn (zie artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969) en moeten de voorwaarden om dat recht uit te oefenen nagekomen zijn (zie artikel 3 van bovengenoemd koninklijk besluit).

Bovendien kan de BTW geheven van de aankoop van een bedrijfsmiddel (bijvoorbeeld een autovoertuig), voor zover uiteraard de voorwaarden voor de uitoefening van het recht op aftrek worden nagekomen, binnen de wettelijke beperkingen onmiddellijk en ineens in aftrek worden gebracht zonder rekening te houden met de vermoedelijke duur van het gebruik. De aldus afgetrokken BTW is slechts voor herziening vatbaar in de bijzondere gevallen die uitdrukkelijk in artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 3 worden bepaald.

Aangezien het bedrag van de werkelijke kosten in het door het geachte lid bedoelde geval ook kosten omvat die niet onderworpen zijn aan de BTW zoals de verzekeringspremies en de verkeersbelasting kan op zijn vraag bij gebrek aan voldoende gegevens geen concreet antwoord worden verstrekt.

2. Artikel 45, § 2, van het BTW-Wetboek bepaalt dat de aftrek in geen geval hoger mag zijn dan 50 % van de betaalde belasting ten aanzien van de levering, invoer en intracommunautaire verwerving van automobielen voor personenvervoer, daaronder begrepen de voertuigen die zowel voor personenvervoer als voor goederenvervoer kunnen dienen en ten aanzien van leveringen en diensten met betrekking tot die voertuigen.

Wanneer derhalve een belastingplichtige zijn autovoertuig uitsluitend gebruikt voor de doeleinden van zijn belaste economische activiteit bedraagt de aftrek van de BTW slechts 50 % van de betaalde belasting.

Wanneer het autovoertuig zowel voor de doeleinden van de economische activiteit als voor andere doeleinden wordt gebruikt, wordt de voorbelasting afgetrokken naar verhouding van de vermoedelijke bestemming voor de behoeften van de economische activiteit zonder dat de aftrek hoger mag zijn dan 50 % van de betaalde belasting.