Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 1-62

ZITTING 1997-1998

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-eerste minister en minister van Financiėn en Buitenlandse Handel (Financiėn)

Vraag nr. 569 van de heer Olivier d.d. 29 oktober 1997 (N.) :
Omzetverlies van de kleinhandel in de regio Zuid-West-Vlaanderen ingevolge de concurrentie van de grootwarenhuizen in de Franse grensstreek.

Op 28 maart 1997 stelde ik u onder nr. 311 (bulletin van Vragen en Antwoorden , Senaat, nr. 1-44 van 29 april 1997, blz. 2150) de volgende vraag betreffende het in rand vermelde onderwerp :

« In de economische bijlage van een Belgische krant verscheen een bijdrage waarin werd gewezen op het omzetverlies dat de kleinhandel in ons land lijdt door de aanwezigheid vlak over de Franse grens van verscheidene ketens van grootwarenhuizen waar grensbewoners zich bevoorraden. Veel Vlaamse verbruikers uit Oost- en West-Vlaanderen doen daar hun aankopen omdat niet alleen de BTW-aanslagvoeten, maar ook de accijnzen bij onze zuiderburen lager zijn of voor een aantal producten zelfs onbestaande.

Uit een grafiek in bijlage bij het artikel blijkt dat het aantal Belgische verbruikers in deze Franse grootwarenhuizen in sommige gevallen oploopt tot circa 50 % van alle klanten.

Graag had ik van de geachte minister een antwoord op volgende vragen :

­ Beschikken de gewestelijke directies van de administratie der Directe Belastingen over indicaties inzake inkomensverlies bij de kleinhandel in de regio Zuid-West-Vlaanderen ?

­ Indien ja, kan met zekerheid worden gesteld dat dit het gevolg is van een groeiende concurrentie uit de Franse grensstreek ?

­ Indien ja, welke maatregelen stelt de geachte minister in het vooruitzicht om aan deze « fiscale concurrentievervalsing » een einde te stellen ? »

Daar ik nog geen antwoord van de geachte minister heb ontvangen, herneem ik bijgevolg mijn vraag.

Antwoord : De administratie der Directe Belastingen beschikt niet over statistieken met betrekking tot het door het geachte lid aangehaalde probleem.

In antwoord op de parlementaire vraag nr. 845 van 11 april 1997 gesteld door volksvertegenwoordiger Van Hoorebeke (bulletin van Vragen en Antwoorden , Kamer, nr. 84 van 2 juni 1997, blz. 11484-11485), heb ik reeds de mogelijkheid gehad te melden dat de gestelde vragen passen in de algemene problematiek van de fiscale harmonisatie binnen de Europese Unie en van de fiscale concurrentie tussen de Lid-Staten.

Zoals bekend stuit de verwezenlijking van deze harmonisatie op bepaalde moeilijkheden voortvloeiende uit het beginsel van eenparigheid van stemmen dat, krachtens de artikelen 100 en 100A van het Verdrag van Rome, van toepassing is op de richtlijnen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen op fiscaal vlak.

Tijdens een informele vergadering van de Ecofin Raad te Verona op 13 april 1996 hebben de ministers van Financiėn bovendien de oprichting van een « denkgroep » van hoog niveau inzake fiscaliteit in de Europese Unie (« Monti »-groep) goedgekeurd, die bestaat uit persoonlijke vertegenwoordigers van de ministers en die met name voorstellen op het vlak van de fiscale harmonisatie en inzake de strijd tegen de nadelige fiscale concurrentie moet opmaken. De werkzaamheden van de « Monti »-groep hebben geleid tot het opstellen van een gedragscode met het oog op het vermijden ­ of ten minste verminderen ­ van de nefaste gevolgen van de fiscale concurrentie tussen Lid-Staten van de Europese Unie. Die gedragscode werd aangenomen op de Ecofin Raad van 1 december 1997.

Er kan hier tenslotte nog worden gemeld dat er eveneens wordt aan gewerkt binnen de OESO waar speciale zittingen worden gewijd aan de fiscale concurrentie; de conclusies van die werkzaamheden zouden aan de Raad van ministers van de OESO in 1998 moeten worden voorgelegd.