Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 1-76

ZITTING 1997-1998

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Financiën

Vraag nr. 1100 van de heer Olivier d.d. 19 mei 1998 (N.) :
Bijwerking Rijksregister. ­ Bevolkingsinspectie. ­ Betaling van verkeersbelasting. ­ Vaststellen van boete.

De verkeersbelasting is verschuldigd per opeenvolgende perioden van 12 achtereenvolgende maanden. De eerste periode begint op de eerste dag van de maand waarin het voertuig bij de Dienst van de inschrijving voor voertuigen wordt ingeschreven. Deze dienst houdt haar adressenbestand wellicht bij op basis van de gegevens van het Rijksregister die deze gegevens achteraf voor verder gevolg aan uw administratie overmaakt ? Hierdoor ontstaat bij de bijwerking ervan vermoedelijk enige vertraging, ten opzichte van de mutaties die de gemeentebesturen uitvoeren, alsook diegenen die zij met terugwerkende kracht « verplichtend » opgelegd krijgen door de bevolkingsinspectie van het ministerie van Binnenlandse Zaken (cf. artikel 8, § 2, van de wet van 19 juli 1991 betreffende het Rijksregister en de identiteitskaarten, Belgisch Staatsblad van 3 september 1991).

Opmerkelijk is echter wel dat het verzoek tot betaling van de verkeersbelasting (die jaarlijks nog geïndexeerd wordt) blijkbaar zeer kort vóór de jaarlijkse vervaldag naar de belastingplichtige wordt verzonden. En dat de briefomslagen met de hoofding « UV » (uitgestelde vergoeding) door de Regie der Posterijen niet altijd met voorrang worden behandeld. Door de recente vertragingen op het sorteercentrum Brussel X (ook verkeerde sortering ?), gebeurt het dat op een verre uithoek van het land deze verzoeken tot betaling de belastingplichtigen laat bereiken, zeker wanneer deze door een recente adresverandering door de posterijen nog naar een andere plaats van verzending moeten doorgezonden worden; waardoor de vertraging nog meer in de hand kan worden gewerkt. Bij laattijdige betaling kan de administratie een boete opleggen van 2 000 frank (artikel 2 van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen en artikel 445 van het WIB 1992).

Graag had ik van de geachte minister het volgende vernomen :

1. Hoeveel tijd vóór de vervaldag wordt het verzoek tot betaling van vermelde belasting aan de belastingplichtige verzonden ?

2. Overweegt hij van indien nodig deze termijnen te verlengen (bijvoorbeeld met 1 maand, bij de inning van de personenbelasting en de onroerende voorheffing is deze zelfs vastgesteld op twee maanden) ?

3. Gaat zijn administratie uit van de redenering dat diegene die vermelde belasting moet betalen en vóór de vervaldag hiertoe geen verzoek ontving, deze maar tijdig uit eigen beweging moet betalen ?

4. Zo ja, is hij er zich van bewust dat de procedure daartoe ingewikkeld is, daar het verschuldigde bedrag jaarlijks wordt gewijzigd, en het zelf opgemaakte betalingsformulier niet voorzien is van optisch letterschrift (waardoor de belastingplichtige achteraf toch nog riskeert van een boete op te lopen, hoewel die nadien eventueel kan worden kwijtgescholden ­ na indienen van het bezwaarschrift ­ door de gewestelijke directeur) ?

5. Hoveel overtreders worden er jaarlijks beboet, en overweegt hij diegenen die niet tijdig betaalden, voortaan eenmalig bij aangetekend schrijven hiertoe aan te manen, alvorens hen te beboeten ?

6. Is hij bereid om een wat soepeler houding aan te nemen, ten opzichte van diegenen die met enkele dagen vertraging betaald hebben omwille van de redenen die hoger zijn omschreven ?