1-184

1-184

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 7 MAI 1998

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 7 MEI 1998

(Vervolg-Suite)

DE POLITIEKE TOESTAND

EN DE DOOR TE VOEREN HERVORMINGEN

Debat

LA SITUATION POLITIQUE

ET LES RÉFORMES À RÉALISER

Débat

De voorzitter. ­ Aan de orde is het debat over de politieke toestand en de door te voeren hervormingen.

L'ordre du jour appelle le débat sur la situation politique et les réformes à réaliser.

De bespreking is geopend.

La discussion est ouverte.

Het woord is aan de heer Coveliers.

De heer Coveliers (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, de malaise in de Belgische politie- en justitiewereld is eigenlijk niet recent, maar de publieke aandacht ervoor is dat wel. Reeds in het midden van de jaren 80 hebben het Heizeldrama en de daarop volgende onderzoeken de inefficiëntie van het politieapparaat op het gebied van de openbare ordehandhaving duidelijk aan het licht gebracht. Ik zal hier niet de volledige geschiedenis overlopen, want zoals men weet zijn we vandaag gebonden aan een uitdrukkelijke tijdslimiet. Voor een overzicht van de geschiedenis verwijs ik dus naar de veelvuldige publicaties met alle mogelijke commentaren die daarin zijn opgenomen.

Vandaag wil ik alleen een aantal grote lijnen schetsen. Hierbij verwijs ik graag naar wat men de eerste « Bendecommissie » is gaan noemen. Deze commissie heeft eigenlijk al duidelijk aangetoond dat de Belgische veiligheidsstructuren onaangepast zijn. Wanneer we de lijn van de evolutie van het Belgisch veiligheidsapparaat volgen, die reeds begint in de 18e eeuw met de oprichting van de rijkswacht in 1794, dan moeten we vaststellen dat hervormingen steeds verband hielden met trauma's. Telkens als men een trauma opliep, kwam er een hervorming. Ik geef een aantal voorbeelden. De gerechtelijke politie werd na de Eerste Wereldoorlog opgericht, omdat er toen reeds sprake was van witteboordencriminaliteit, die voor de rijkswacht te moeilijk was, zo staat in het verslag over het koninklijk besluit aan de Koning. Daarom had men een politiedienst nodig die anders gestructureerd was dan de rijkswacht. Na de Tweede Wereldoorlog werden de bewakings- en opsporingsbrigades opgericht. Het speciaal interventie-escadron na de aanslag op Israëlische atleten in München. Eerlijkheidshalve moet ik erbij vermelden dat de 23e brigade van de gerechtelijke politie werd opgericht nadat de toenmalige minister van Justitie naar de Verenigde Staten was gereisd en vond dat er een soort van FBI nodig was. Voordien ging nog een andere minister naar de Verenigde Staten en maakte daar de terechte analyse dat de georganiseerde misdaad naar Europa zou komen en hij dus infiltranten nodig zou hebben. Zo werd het Bureau d'informations criminelles opgericht (BIC). Telkens leidden dramatische ervaringen dus tot gedeeltelijke hervormingen.

Belangrijk is wel dat de burger, in wiens naam we hier tenslotte zitten, nooit zo emotioneel heeft gereageerd als na de ontdekking van een aantal gruwelijke misdaden, die echter ­ laten we eerlijk zijn ­ zo oud zijn als de mensheid zelf en wellicht zolang zullen bestaan als er mensen zijn. De reden van deze emotionele reactie ligt mijns inziens voor de hand. Bij de ontvoering, het misbruik en de doding van de kinderen waren de slachtoffers zeer duidelijk te identificeren en konden de burgers zich ook zeer goed inleven in de situatie van deze slachtoffers. Dat gaf aanleiding tot de emotionele uitbarsting die uiteraard veel diepere gronden heeft dan de loutere misdrijven die de aanleiding daartoe hebben gegeven.

Wanneer we aan hervormingen denken, moeten we die emotionaliteit toch enigszins relativeren. Hervormingen waren noodzakelijk, ook zonder de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de algemene uiting van wantrouwen ten opzichte van politie, gerecht en iedere vorm van gezag. We doen een oproep tot iedereen om niet in de val van de emotionaliteit te trappen bij het opzetten van nieuwe structuren. De echte noden van de hedendaagse maatschappij moeten worden onderkend alvorens nieuwe structuren te formuleren. Als we erin slagen de noden, zelfs de subjectieve noden van de burgers te lenigen, dan kunnen we het vertrouwen herwinnen. Precies dat vertrouwen is noodzakelijk voor het functioneren van een democratische maatschappij, een democratische rechtsstaat.

Een traumatische ervaring helen vraagt niet alleen tijd, maar ook vertrouwenscheppende maatregelen en een bewijs dat degenen die verantwoordelijk worden geacht hun vergissing of fouten inzien. Of men het nu graag heeft of niet, in de ogen van de publieke opinie volgt op een schuld, zelfs maar een veronderstelde schuld, het boeteprincipe. Sommige politieke verantwoordelijken namen ontslag. De chef van de rijkswacht deed een stap opzij, alhoewel die in de realiteit nog niet is uitgevoerd want de persoon in kwestie vervult nog altijd zijn functie. De betrokkenen hebben het in elk geval begrepen en dat verdient respect. De rechterlijke macht vergist zich evenwel als zij meent zonder een weliswaar symbolische boetedoening het vertrouwen van de bevolking te kunnen terugwinnen. Het is erg betreurenswaardig dat hij die een symboolfunctie vervulde en het falen van het gerechtelijk apparaat belichaamt zich verschuilt achter een valse en misbegrepen Europese onafhankelijkheid om zijn handen in onschuld te wassen. Pilatus heeft door de eeuwen heen nooit op begrip, laat staan op sympathie van de burger, kunnen rekenen !

De kennis van de geschiedenis, vooral van de recente geschiedenis, mag niet leiden tot een permanent kankeren op de begane vergissingen en fouten. Het belang van de ervaring ligt precies in de lessen die er voor de toekomst uit voortspruiten. De vooruitgang bestaat uit het voortbouwen op de verworven kennis. Op basis daarvan tracht ik een beleid te schetsen dat aan het belangrijkste verlangen van de burger, het verlangen naar veiligheid en rechtszekerheid, kan tegemoet komen. Dit vereist in de eerste plaats een globale aanpak. Door een verouderde interpretatie van het principe van de scheiding der machten werd de veiligheidsproblematiek steeds zeer eng benaderd. De politie werd steeds los van de magistratuur behandeld, zonder er rekening mee te houden dat het gaat om verschillende fasen in een proces. Dit proces begint bij het verinnerlijken van de normen, bij de sociale controle, de preventie, de proactieve en de reactieve recherche, de vervolging en de bestraffing. Deze elementen kunnen niet los van elkaar worden beschouwd zonder het risico te lopen dat de hervormingen zonder resultaat blijven. Ik verwijs opnieuw naar de verschillende parlementaire onderzoekscommissies die daarvan tal van voorbeelden hebben gegeven.

In het kader van een dergelijke globale visie moet de maatschappelijke functie van politie en gerecht worden omschreven. Alleen op basis daarvan kan men de nodige structuren precies uittekenen. Ten slotte moet de maatschappij binnen haar mogelijkheden de middelen ter beschikking stellen om deze structuren goed te laten werken. Met andere woorden, politie en gerecht hebben niet de maatschappelijke taak normen te formuleren, maar wel ze te doen naleven. Politie en gerecht zijn geen doel op zich, maar hebben slechts zin in de mate dat ze een relevante bijdrage leveren tot de gemeenschap waarvan ze de normen beschermen.

We moeten komen tot een efficiënte en democratisch werkende politie. De maatschappelijke functie hiervan kan ik onmogelijk volledig omschrijven in het korte tijdsbestek dat mij is toegemeten. Ze kan worden samengevat in één zin : « De politie heeft tot taak de burger te beschermen. » Dat houdt in dat ze het gevoelen van onveiligheid, dat ook leeft bij de grote massa die zich aan de normen houdt, moet helpen wegnemen. Precies dat gevoelen brengt sommige normbewuste burgers er immers toe zelf normen te overtreden. De reële veiligheid moet dus worden verbeterd.

Dit kan alleen maar wanneer we tegemoet komen aan de vraag naar een lokale bereikbare politie die instaat voor de globale politiezorg en die niet steeds naar een derde instantie verwijst. Dit vraagt een politie waarop iedere burger 24 uur op 24 uur een beroep kan doen. Die politiefunctie moet daarom worden waargenomen door één dienst. Er is geen enkele reden behalve misschien een historische, om verschillende politiediensten met overlappende taken in stand te houden. Deze ene politiedienst moet in de eerste plaats beantwoorden aan een aantal basisbehoeften.

Ten eerste moet hij instaan voor een globale politiezorg waardoor de burger de indruk krijgt dat hij gehoor vindt bij de afgevaardigden van de overheid die in zijn naam zijn veiligheid moet verdedigen. Dit is een zeer belangrijk punt bij de taakomschrijving van de politie.

Ten tweede moet de politie bevolkingsgericht en niet gezagsgericht zijn, hoewel haar optreden gebeurt in het kader van de gezagsuitvoering van de bestuurlijke en justitiële overheden. Het optreden van de politie moet in een democratie gebaseerd zijn op de wet. Dit houdt in dat de nodige wettelijke bepalingen voorhanden zijn. Ik denk hier bijzonder aan de speciale politietechnieken, waarvoor nog altijd geen wettelijk kader is vastgelegd. Het optreden moet niet alleen legaal, maar ook legitiem zijn. De politie moet haar optreden steeds legitimeren, dat wil zeggen aantonen dat dit gebeurt in het kader van de haar toebedeelde maatschappelijke opdracht, zijnde de bescherming van de burger.

Een goede lokale politiezorg vraagt één lokale politiedienst en geen zevenenzeventig verschillende. Bij het uittekenen van de politiestructuur wordt in het land al te vaak vertrokken van wat er op het ogenblik bestaat. Al te gemakkelijk gaat men er vanuit dat er nu eenmaal een gemeentepolitie bestaat en dat er sinds 1794, nog ten tijde van het Franse keizerrijk, al een rijkswacht bestaat en we bijgevolg moeten nagaan hoe deze diensten kunnen samenwerken. Dat is een fout uitgangspunt. Bovendien is er geen enkele logica in de ontwikkeling van de Belgische politiediensten. Deze diensten zijn historisch gegroeid en daarbij hebben verschillende trauma's een rol gespeeld. De vermeerdering van het aantal politiemensen of -diensten werd lang als de oplossing voorgesteld. Vandaag zijn er veel politiemensen en -diensten maar ligt de opsporingsgraad zeer laag en is het onveiligheidsgevoel bij de burger heel sterk. Dit bewijst dus dat deze maatregelen geen oplossing kunnen bieden.

De enige oplossing bestaat erin, vertrekkend van het idee van de bescherming van de burger, het bestaande te vergeten, een nieuwe, degelijke structuur uit te tekenen en daarna de huidige politiemensen in deze nieuwe structuur op te nemen. Dit voorstel werd recentelijk verdedigd.

De burger voelt zich immers het meest onveilig in het gewone dagelijkse leven. De georganiseerde misdaad tast de structuren van de maatschappij veel zwaarder aan, maar het is de gewone, veel voorkomende criminaliteit die de burger het meest treft en hem het gevoelen van kwetsbaarheid, onverdedigbaarheid en onmacht geeft. De lokale politie moet bijgevolg dit gevoelen bestrijden door de globale politiezorg waar te nemen. Dit houdt niet alleen de openbare ordehandhaving in en het regelen van het verkeer, maar ook recherche. Het takenpakket van de lokale politie mag niet beperkt worden tot louter bestuurlijke activiteiten, maar moet ook de recherche omvatten. Nu bestaan er trouwens reeds in alle gemeentelijke polities van een zekere omvang zogeheten opsporingsdiensten of -brigades.

Ook cijfermatig wordt dit bewezen. In de Europese landen wordt algemeen aanvaard dat 12 % van de politie-ambtenaren moeten worden ingezet voor recherche. In België zouden dus van de 36 000 politiemensen er 4 320 moeten worden belast met opsporingsopdrachten. De bewakings- en opsporingsbrigades en de gerechtelijke politie samen tellen ongeveer 2 500 mensen. Dit is duidelijk te weinig. Het verrichten van recherche-opdrachten op lokaal niveau is erg belangrijk voor het verzekeren van de band tussen de lokale en de federale politiediensten.

Voor alle verschillende politiediensten mag er maar één statuut, één systeem van graden en één tuchtsysteem bestaan. De politieke overheid moet geen tuchtsancties opleggen aan politie-ambtenaren. Dat is voor haar alleen maar nadelig. Bij de rijkswacht werden de tuchtsancties trouwens al gedeeltelijk losgekoppeld van de politieke overheid. Er moet ook een identiek verloningssysteem komen, eventueel met vorken. De politiediensten moeten een duidelijke verantwoordelijkheid krijgen waarbij de bestuurlijke overheid moet optreden op het bestuurlijke vlak en de gerechtelijke overheid op het justitiële vlak. De dagelijkse leiding van een politiedienst behoort tot de taken van een politiechef, die daarvoor uiteraard verantwoording moet afleggen aan de politieke en justitiële overheden.

Het is evident dat er zowel een interne als een externe controle moet zijn. Die controle is erg belangrijk in een democratie. In een democratische rechtsstaat dient ieder gezag gecontroleerd te worden en aangezien aan de politie het monopolie van het legale gezag wordt toegekend, dient ook zij aan controle te worden onderworpen.

Vooraleer iets te zeggen over de federale diensten waar het probleem minder ingewikkeld is, wens ik nog even een argument te weerleggen dat door de voormalige minister van Binnenlandse Zaken in de radio naar voren werd gebracht. De heer Vande Lanotte pleit ervoor om in een systeem van lokale politie zonder reserve-eenheid op het nationale niveau, een soort CRS of een oproerpolitie in het leven te roepen. Dit argument is onjuist en kan zelfs worden bewezen aan de hand van de huidige beleidsvoering van de rijkswacht. De rijkswacht heeft ongeveer 4 000 manschappen die nationaal ter beschikking stonden, overgeheveld naar de brigades om de concurrentie met de gemeentepolitie aan te kunnen.

Bovendien worden alle manifestaties, zowel betogingen, stakingen als eventuele rellen bij voetbalwedstrijden op voorhand aangekondigd. Het is dus niet nodig over een aanzienlijke reserve voor ordehandhaving te beschikken. Wel moet hiervoor een beroep kunnen worden gedaan op een aantal politieagenten. Daarvoor bestaan er echter heel wat technieken. Ik denk bijvoorbeeld aan de Nederlandse techniek van de mobiele eenheden waarbij in alle korpsen een aantal agenten beneden een zekere leeftijd ter beschikking wordt gehouden om, wanneer nodig, in de naburige korpsen bij te springen.

Ik las ten slotte in de revue van de rijkswacht dat de rijkswacht ongeveer één miljoen manuren zou hebben besteed aan ordehandhaving. Dat vertegenwoordigt niet meer dan 5 % van de globale politietaken in België. Daarvoor kan men onmogelijk een speciale oproerpolitie oprichten.

Ik heb het dan nog even over het federale niveau. Het is evident dat daar een operationele recherche nodig is, alsook een aantal ondersteunende diensten. Ik leg er meteen de nadruk op dat een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen de ondersteunende diensten die alle politiediensten moeten ondersteunen en wederzijds moeten bijspringen en de operationele recherche die vooral moet optreden bij specifieke onderzoeken.

Het moet mogelijk zijn een politiehervorming te realiseren, op voorwaarde dat wordt afgestapt van de idee dat de bestaande politie de referentiebasis moet zijn. Er moet integendeel een nieuwe structuur worden uitgewerkt met als enig doel de bescherming van de burger in zijn leefomgeving.

Daarnaast moet ook de magistratuur worden hervormd tot een hedendaagse maatschappijgerichte magistratuur. De standpunten die omtrent de Hoge Raad voor de Justitie werden geformuleerd, zijn bekend. Het komt erop aan enerzijds de onafhankelijkheid van de magistratuur te waarborgen en anderzijds ervoor te zorgen dat deze magistratuur de haar toegekende onafhankelijkheid niet misbruikt om zich te onttrekken aan de maatschappelijke functie die ze moet vervullen. Ook de magistratuur put haar legitimiteit uit de maatschappelijke functie die ze vervult.

Dat de magistratuur losjes over de grote achterstand in burgerlijke zaken heengaat, is onaanvaardbaar. Beweren dat een uitbreiding van de personeelsformatie zou volstaan om dat probleem op te lossen is eveneens onaanvaardbaar. De magistratuur moet zelf haar verantwoordelijkheid tegenover de gemeenschap op zich nemen. De taak van de uitvoerende macht is beperkt tot het creëren van de legale voorwaarden waarbinnen de magistratuur haar maatschappelijke functie kan uitoefenen. De uitvoerende macht mag zelfs niet de indruk wekken dat enige druk zou worden uitgeoefend op die functie. Zij moet er wel, als vertegenwoordiger van de gemeenschap, over waken dat de magistratuur haar maatschappelijke functie, met name rechtspreken, uitoefent. Indien dit niet gebeurt, zal men onder andere via de Hoge Raad voor de Justitie, moeten optreden.

Ook is het belangrijk dat we een duidelijk en correct beleid uitstippelen. Dit houdt in dat de normen duidelijk worden geformuleerd. In dit verband hebben we onlangs een zeer bizar signaal gekregen. Via de media werd melding gemaakt van een omzendbrief van de procureurs-generaal in verband met het niet verder strafrechtelijk vervolgen van het gebruik van cannabis, terwijl we twee dagen later moesten vaststellen dat de politiediensten op bevel van het openbaar ministerie verscheidene huiszoekingen verrichtten bij vermoedelijke kleine gebruikers van cannabis. Dit kan volgens mij niet. Ook hier moet er duidelijkheid zijn.

De VLD, en ik in het bijzonder, achten een anti-corruptiedienst zeer noodzakelijk. In de lijst van de meest corrupte landen is België zowat het hoogst geplaatste West-Europese land. Men kan de cijfers weliswaar in twijfel trekken, maar het loutere bestaan van een vermoeden dat België tot die top zou behoren, moet een signaal zijn om ons tot reactie aan te zetten. Dit kan alleen maar als we duidelijk kunnen aantonen dat we niet alleen tegen de corruptie in het kader van de georganiseerde criminaliteit, maar ook tegen de maatschappelijke corruptie ten strijde trekken. We moeten tegenover corruptie dan ook een zero tolerance approach hanteren waarbij elke vorm van machtsmisbruik en corruptie wordt opgespoord en op efficiënte manier wordt beteugeld.

Een correct beleid vereist ook dat de relatie tussen het openbaar ministerie en de politiediensten op een aantal punten wordt aangetast. Is het logisch om bij de hervormig van de politiediensten het openbaar ministerie ongewijzigd te laten ? Kunnen we niet beter ook lokale parketten oprichten die in de lokale politiediensten ingebed zijn en een federaal parket bij de federale politie ? In dat geval moeten we de territoriale parketten-generaal afschaffen of hervormen en dat zal heel wat problemen veroorzaken.

Als we niet bereid zijn om verder te gaan dan een loutere samenvoeging of een kleinschalige hervorming van de bestaande toestanden om toch maar geen machtssituatie in het gedrang te brengen, dan zullen we niet slagen. Als we echter bereid zijn om de maatschappelijke functie van het gerecht te definiëren en de structuren van deze maatschappelijke functie in te vullen teneinde een democratische rechtstaat op te bouwen, zullen we niet alleen het vertrouwen van de burger terugwinnen, maar zullen we ook de veiligheid en de rechtszekerheid van de burger kunnen garanderen. (Applaus.)

M. le président . ­ La parole est à M. Foret.

M. Foret (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, notre pays est dans la tourmente, ce n'est pas peu dire.

Tel un cyclone dévastateur, l'affaire Dutroux s'est abattue sur notre pays. La population belge en est restée tétanisée, incrédule, incapable de croire qu'une telle monstruosité du sort pouvait l'atteindre. Comme la tornade ébranle les édifices les plus solides, l'affaire Dutroux a mis à mal toutes nos institutions, en ce compris le pouvoir judiciaire et les polices.

Face à ce cataclysme, le gouvernement et sa majorité parlementaire, identique depuis dix ans, se sont comportés comme des amateurs. Ils n'ont rien vu venir, rien prévu, rien pressenti des catastrophes sur lesquelles pouvait déboucher l'état d'abandon dans lequel avait sombré le monde de la justice et des polices.

Mais contrairement au cyclone naturel qui, lui, est généralement passager, la tornade Dutroux, elle, s'est attardée. Elle s'est installée. Elle a réalisé son minutieux travail de sape. Elle a emporté dans sa tourmente les dernières bribes de crédibilité d'une majorité déjà usée par l'exercice monopolistique du pouvoir.

L'ahurissante et scandaleuse escapade que s'est offerte Marc Dutroux dans les bois et forêts de Neufchâteau ce 23 avril a ravivé la douleur et l'exaspération de tout un peuple. L'incompétence de nos dirigeants était ainsi, une fois de plus, révélée au grand jour, faisant de la Belgique la risée du monde entier. Les événements surréalistes de cette journée confirmaient de plus belle que le gouvernement n'avait rien appris, rien retenu des événements tragiques de l'été 1996.

La situation a maintenant, au moins, le mérite de la clarté. Ce gouvernement n'a, en matière de justice et de sécurité, plus aucune crédibilité.

Cette incapacité à réaliser l'une des missions essentielles de l'État ­ à savoir, assurer la protection de tous les citoyens du pays ­ explique évidemment la vigueur de la réaction populaire, son refus de croire encore en des propos lénifiants qui tentent de masquer une épouvantable crise de légitimité de l'État.

Face à l'inimaginable pour reprendre votre propre expression, vous avez pris, monsieur le Premier ministre, trois grandes décisions. D'abord, vous vous êtes adressé au Parlement pour faire une déclaration solennelle à la Nation, vous avez ensuite décrété l'urgence et, enfin, vous en avez appelé à la collaboration du Parlement et des partis de l'opposition pour réaliser une union sacrée jugée indispensable.

Vous n'avez jamais été avare de déclarations solennelles devant le Parlement, mais celles-ci ne leurrent personne. Elles ne sont ni volonté de transparence ni aveu humble d'échec, elles sont surtout aveu d'impuissance. Vos déclarations et communications d'octobre 1995, de septembre 1996, de mars 1997 et d'avril 1998 sont autant de preuves de l'incroyable faculté de votre équipe à subir et à se laisser porter par les événements plutôt qu'à les prévenir pour mieux les dominer.

Votre déclaration de politique générale du 3 octobre 1995 ne parle que de croissance économique et d'options budgétaires; les mots « justice », « police », « sécurité » n'y sont pas mentionnés une seule fois. Il faut que surviennent les sinistres révélations d'août 1996 pour que vous vous souveniez ­ je vous cite ­ que « l'accord du gouvernement prévoit explicitement la continuation et l'intensification de cette problématique de modernisation de l'appareil judiciaire. Son exécution accélérée est rendue plus nécessaire encore par la problématique qui a été brutalement mise à jour ces dernières semaines ». Ainsi vous exprimiez-vous aussi le 19 septembre 1996, sans pour autant, me semble-t-il, vous mettre à la tâche.

On comprend dès lors que votre déclaration gouvernementale de ce 28 avril contienne, par rapport à vos propos antérieurs, un élément neuf : vous décrétez l'urgence des mesures à prendre. C'est un comble.

Depuis dix ans, c'est une même majorité qui conduit le pays ­ le gouvernement Maertens VIII entrait précisément en fonction le 9 mai 1988 ­ et vous-même, depuis 1991, êtes à la tête du gouvernement.

Pendant ces dix années, qu'avez-vous fait des avertissements répétés de l'opposition qui dénonçait, année après année, l'insuffisance criante et intolérable des moyens humains et matériels dont le pouvoir judiciaire est actuellement doté ? Qu'avez-vous répondu lorsque nous avons réclamé la réalisation d'un audit interne de la Justice dont les conclusions devaient permettre une meilleure utilisation des moyens existants ? Qu'avez-vous fait de la pétition de plus de deux millions de Belges qui demandaient, en matière de grande criminalité, des peines incompressibles ?

Comment se glorifier du seul fait que la part relative du budget de la Justice dans la masse budgétaire globale de l'État soit passée de 2,3 à 2,8 % quand les carences à combler et les besoins à satisfaire sont tellement importants ?

Comment relire sans dépit et sans ironie vos propos du 19 septembre 1996 lorsque vous annonciez que « le gouvernement a décidé d'introduire le concept de « qualité intégrale » au sein du ministère de la Justice et de l'ordre judiciaire » ? Où est cette qualité intégrale ?

Oui, vous avez raison, monsieur le Premier ministre, il est urgent de réformer la justice et les polices, mais cette urgence n'est pas neuve.

Il faut avoir le sursaut de la dernière chance. Pour le réaliser et lui donner suffisamment d'ampleur, vous en appelez alors à la collaboration de tous. Vous voulez que le Parlement, que les partis de l'opposition se joignent aux efforts du gouvernement pour lui permettre de restaurer, en une dernière année de législature, une confiance que la majorité a lentement mais sûrement détricotée en dix années de pouvoir ininterrompu. Cette demande ouvertement adressée aux partis de l'opposition ferait sourire si le contexte n'était pas aussi dramatique.

Je vous dirai d'entrée de jeu que, pour ce qui concerne le groupe PRL-FDF du Sénat, nous ne jouerons pas le jeu stérile de l'antinomie majorité-opposition. Cela ne signifie nullement que nous considérions que la classe politique toute entière porte les mêmes responsabilités face à la situation déglinguée du pouvoir judiciaire. Les responsabilités politiques, je viens de le rappeler à l'instant, sont clairement identifiables. Cependant, les thèmes abordés sont essentiels pour l'avenir de notre démocratie belge; ce qui est en jeu, la Justice, les polices, ce sont des rouages clés de notre société démocratique.

Les libéraux savent tenir compte des hiérarchies de valeurs devant lesquelles les jeux partisans doivent s'effacer. C'est la raison pour laquelle nous accepterons de débattre des réformes nécessaires en matière de Justice et de police, avec obligation d'aboutir dans un délai fixé, et avec une extrême bonne volonté.

Cette collaboration que vous nous demandez, monsieur le Premier ministre, requiert évidemment un accord sur la forme et sur le fond.

Pour ce qui est de la forme, je n'ai personnellement aucun fétichisme particulier et je suis ouvert aux suggestions intéressantes. Vous avez laissé entrevoir la possibilité de conclure « des accords clairs qui, le cas échéant, pourraient être novateurs en termes de méthode de travail ». Je présume que les actuelles négociations qui réunissent le gouvernement et les présidents de partis s'inscrivent dans le cadre de ces méthodes novatrices. C'est fort bien, mais il s'agira d'associer activement à ces travaux préparatoires le Parlement tout entier.

L'esprit de la collaboration à organiser doit être bien clairement défini : il faut que l'oeuvre réformatrice s'accomplisse dans le respect de la personnalité et de la spécificité de chaque assemblée, avec le souci constant de bénéficier du potentiel d'expertise de chacune d'elles.

Le Sénat a donc, au même titre que la Chambre des députés, un rôle plein et entier à jouer dans la recherche du consensus que le gouvernement appelle de ses voeux pour réaliser l'indispensable réforme structurelle de la Justice et des polices. Ce rôle plein et entier implique un véritable pouvoir de délibération, et non pas une simple information ou association officieuse ou entérinement purement formaliste.

Notre assemblée a le privilège et la chance de compter en son sein cinq présidents de partis, dont trois de l'actuelle majorité; je veux croire que chacun d'eux, quel que soit le rôle qu'il exerce dans le fonctionnement et l'avancement de ces négociations, aura à coeur de faire en sorte que le Sénat soit pleinement associé à l'évolution de ce travail.

Pour ce qui est du fond, j'entends dès à présent que les choses soient tout aussi claires. L'union sacrée que préconise le gouvernement doit avoir un véritable contenu. Le soutien que l'opposition libérale est disposée à apporter à la majorité est conditionné : nous voulons être assurés que notre apport sera réellement pris en compte par le gouvernement.

La réforme à finaliser doit être réellement une oeuvre commune. Les libéraux ont suffisamment démontré par le passé que leur opposition n'est pas purement stérile et négative, mais qu'elle se veut constructive et responsable. Dois-je rappeler que le PRL-FDF est le seul parti d'opposition à avoir participé pleinement et avec conviction aux travaux des assises de la démocratie ? Dois-je rappeler également que nous sommes à l'origine d'un plan alternatif de réformes de la Justice et des polices ? Je salue tout spécialement cette initiative. Outre le magnifique effort de synthèse qu'elle réalise, elle témoigne de la volonté de tous ses signataires de transcender leurs antagonismes communautaires profonds.

Elle souligne aussi le sens de la responsabilité dont font preuve le PRL-FDF, le VLD et la Volksunie dans ces graves moments. Elle souligne enfin leur volonté de tenir compte des recommandations contenues dans les deux rapports de la commission d'enquête sur les enfants disparus ou assassinés.

Je crois que face à la gravité des événements, face à la nécessité de trouver une solution, il est heureux que cet accord PRL-FDF-VLD-Volksunie ait pu être conclu dans un premier temps. J'ose espérer que la suite démontrera qu'au-delà de cet accord de l'opposition, il sera possible ­ sait-on jamais ­ de se retrouver membres de l'opposition et membres de la majorité unis pour faire avancer les choses.

Il est temps de poser maintenant le vrai « geste fort » que la population attend : des modifications réelles et structurelles, et non pas des demi-mesures ou des pâles promesses. Le vaste programme réformateur à entreprendre doit conduire à une amélioration substantielle de notre appareil judiciaire et policier pour le rendre plus efficace, plus rapide, moins coûteux et plus accessible.

Pour nous, libéraux, les réformes à entreprendre doivent avoir pour fondement deux piliers essentiels.

D'abord, leur efficacité sur le terrain doit être garantie. Pour ce faire, il faudra qu'existe enfin une réelle volonté politique d'augmenter de manière substantielle les moyens budgétaires accordés au pouvoir judiciaire et à ses auxiliaires de police. Notre formation politique a avancé le chiffre de 15 milliards à réaliser sur une législature. Avec nos collègues du VLD et de la Volksunie, nous n'avons pas fixé de chiffres précis, mais nous avons affirmé la même volonté d'un effort substantiel. Mon voeu est évidemment que ces propositions rencontrent l'assentiment de la majorité. À mon sens, seule cette priorité budgétaire sera susceptible d'offrir aux justiciables belges une justice indépendante, responsable et de qualité, capable d'exercer ses missions dans des conditions dignes d'un État moderne.

Il faut ensuite une justice efficace sur le terrain mais il faut aussi, d'évidence, réformer les services de Justice et de police dans le sens d'un contrôle démocratique accru sur leur fonctionnement. C'est là le second pilier sur lequel repose notre programme.

Toutes les conscientes citoyennes qui se sont élevées au cours de ces deux dernières années ont clairement montré le refus d'opacité, le besoin criant de clarté qui anime désormais le citoyen de ce pays en mal de justice et de sécurité. C'est dans cette perspective que mon parti a d'ores et déjà exprimé son opposition à une réforme selon laquelle l'ensemble des pouvoirs de police se trouverait concentré au sein d'un seul corps hiérarchisé ­ entendez la gendarmerie ­ non transparent, difficilement accessible au contrôle démocratique et, de surcroît, d'une efficacité plus que relative, ainsi que l'ont démontré les récents événements. Au regard du contrôle démocratique, nous préférons de loin la création d'une police à l'échelon local par la fusion des brigades territoriales de gendarmerie et des polices communales.

L'autorité des bourgmestres et le contrôle des autorités communales démocratiquement élues assureraient le caractère de proximité de cette police avec le citoyen. Parallèlement, une police criminelle fédérale devrait être mise sur pied sous la direction de magistrats professionnels. Le maintien de deux échelons et de deux niveaux de pouvoir va certainement dans le sens d'un renforcement du contrôle démocratique que réclame la population.

Quant au monde de la magistrature, son accessibilité à davantage de contrôle démocratique passe certainement par la création d'un Conseil supérieur de la justice, pour autant toutefois que celui-ci ait compétence non seulement en matière de nomination, mais également en matière de promotion des magistrats. La dépolitisation de la magistrature exige semblable réforme, tout comme elle exige la mise en application immédiate du caractère temporaire des mandats de chefs de corps.

Monsieur le Premier ministre, si votre objectif ­ en tout cas, c'est celui de l'opposition libérale ­ est de réaliser dans ce pays une plus forte citoyenneté en établissant une meilleure relation entre la population et les institutions, il faudra également, en matière de justice, veiller à une simplification de l'organisation judiciaire. Ici encore, les libéraux ont formulé un certain nombre de propositions. Nous préconisons, par exemple, le regroupement des juridictions de premier degré dans un tribunal d'arrondissement ainsi que la mise sur pied d'un seul parquet par arrondissement intégrant le parquet d'instance et d'appel. Corrélativement, un parquet fédéral pourrait être chargé de la lutte contre certains types particuliers de criminalité.

Vous constaterez que mon intervention n'est pas dépourvue d'aspects critiques. Il ne pouvait en être autrement de la part de l'opposition qui, depuis dix ans, voit se déglinguer bon nombre d'institutions de notre pays. Cependant, vous remarquerez également qu'au nom de groupe PRL-FDF, j'ai très largement ouvert la porte et confirmé de la sorte la volonté que notre président de parti a affirmée à plusieurs reprises et encore ce matin, la volonté de vous démontrer que nous sommes prêts à participer à cet effort parlementaire, à cet effort citoyen. Mais je tiens à souligner que dans cet effort que nous devons accomplir tous ensemble, il est des conditions minimales qui doivent être respectées. Celles que j'ai posées me paraissent être sages et de bon sens.

Cependant, il est aussi une exigence parlementaire essentielle qu'un sénateur se doit de rappeler : le Sénat ne peut pas être, dans cette réforme, la cinquième roue de la charrette. Il ne peut pas être une institution dont le rôle se limiterait à entériner des accords conclus dans d'autres cénacles. Il ne peut se contenter de produire la copie conforme de ce que lui imposerait la Chambre des représentants. Le Sénat doit pouvoir assumer sa responsabilité dans cette réforme, faute de quoi il risque de perdre sa raison d'être.

Nous pourrons, croyez-le bien, nous montrer dignes de la confiance qui nous sera accordée en la circonstance.

Comme je l'ai dit tout à l'heure, j'estime que les présidents de partis membres de cette assemblée devraient veiller à être les utiles courroies de transmission.

La crise d'autorité politique et morale dans laquelle le pays s'est empêtré ces dernières années est grave. Le groupe PRL-FDF apportera aux réformes en chantier sa collaboration franche et loyale. Tel est l'engagement que je formule au nom des libéraux de cette assemblée. Il me semble répondre aux attentes légitimes de toute la population belge. Nous montrerons ainsi à nos concitoyens qu'une volonté politique commune et responsable peut restaurer les conditions d'une nouvelle renaissance de la démocratie et de l'État de droit, si fortement ébranlés ces derniers temps.

Comme vous l'aurez constaté, monsieur le Premier ministre, je tenais à apporter un message optimiste et je suis persuadé que vous veillerez tout à l'heure dans votre réponse à nous donner toutes les garanties et assurances nécessaires. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Vandenberghe.

De heer Vandenberghe (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, de voorbije dagen werd het land weer eens opgeschrikt door gebeurtenissen die de louter juridische en politionele dimensie overstijgen. De ontsnapping van een beklaagde op zich kan geen reden zijn tot algemene politieke onrust. Vandaag heb ik in de krant gelezen dat de leider van P2 in Italië gisteren is ontsnapt. Op de dag van de ontsnapping van Dutroux ontsnapte in Duitsland een gevangene die op dezelfde dag twee moorden heeft gepleegd. Deze gebeurtenissen hebben niet tot dezelfde politieke emoties geleid als in ons land. Gemiddeld ontsnappen er per jaar 200 gevangenen uit onze gevangenissen, van wie 120 tot 130 uit de open instelling in Saint-Hubert die ­ die haar naam dus verdient ­ en 50 tot 70 uit de gewone gevangenissen. De ontsnapping van een gevangene, hoe betreurenswaardig ook, kan niet worden beschouwd als een uitzonderlijke gebeurtenis met de ons bekende politieke consequenties. Het beeld wordt echter totaal anders wanneer het gaat om Dutroux, omdat men oog moet hebben voor de gebeurtenissen die zich sedert 1996 hebben voorgedaan.

Dit debat heeft de bedoeling de omstandigheden die tot deze emoties hebben geleid, op een zakelijke manier te benaderen. Hiertoe moeten we ons baseren op de beginselen van onze samenleving. Uitgaand van het ontslag van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken en van de minister van Justitie ­ een formidabel signaal ­ wil ik in de eerste plaats uitweiden over het begrip politieke verantwoordelijkheid. Hoewel hierover de jongste tijd uitvoerig is gepraat, moeten we ons afvragen of we wel de juiste interpretatie aan dit begrip geven.

Het begrip politieke verantwoordelijkheid kan gemakkelijk staatsrechtelijk worden gesitueerd : de minister is verantwoordelijk voor het optreden van de Koning; de minister is verantwoordelijk voor zijn eigen optreden en zijn beleid; de minister is verantwoordelijk voor de fouten van de diensten waarover hij de verantwoordelijkheid draagt. Het antwoord op de vraag of de minister in een bepaalde situatie zijn verantwoordelijkheid dient op te nemen door de vertrouwensvraag te stellen of spontaan ontslag te nemen, is minder gemakkelijk te formuleren. Het debat wordt al te vaak versluierd door het thema van de verwijtbaarheid, dat ervan uitgaat dat de minister alleen het vertrouwen kan worden ontnomen of dat hij alleen tot ontslag kan worden gedwongen, wanneer hem een bepaalde handeling kan worden verweten. De achterliggende idee hierbij is dat de minister niet alle fouten van zijn administratie kan verhinderen of kennen en dat een gedraging pas aanleiding geeft tot politieke sancties wanneer de minister persoonlijk aansprakelijk is.

Alle pogingen tot juridisering van de politieke verantwoordelijkheid zijn echter gedoemd te mislukken. De vraag van de politieke verantwoordelijkheid is immers een vraag van vertrouwen en een vraag van vertrouwen is per definitie niet juridiseerbaar. Uiteindelijk kunnen er alleen politieke criteria worden gebruikt om te beoordelen of een minister al of niet terecht ontslag neemt.

Door ontslag te nemen hebben de vroegere ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken naar algemeen aanvoelen de toestand juist ingeschat. De zaak-Dutroux had een hoge symbolische waarde, waarop enkel met een krachtig signaal kon worden gereageerd. De betrokken ministers hebben daarmee vorm gegeven aan een in ons land zoniet nieuwe, dan toch ongebruikelijke politieke cultuur.

Deze uitzonderlijke houding wordt gebanaliseerd door personen die van de gelegenheid gebruik willen maken om bijltjesdag te houden of een soort juridische Kristalnacht te organiseren. Zo werd de idee geopperd dat vroegere ministers uit hun actuele niet-ministeriële functie ontslag moeten nemen wegens hun vroeger ministerieel optreden. Deze invulling van politieke verantwoordelijkheid, een soort van gevolgaansprakelijkheid, vindt geen steun in de bestaande opvattingen en rechtsregels in verband met de parlementaire democratie. Een minister kan maar politiek verantwoordelijk zijn in zijn hoedanigheid van minister.

Wat de functionele verantwoordelijkheid van de betrokken ambtenaren betreft, stel ik vast dat er een blinde vlek is in ons land. Er is geen enkel arrest van de Raad van State, zelfs geen enkel advies, dat hierover duidelijkheid verschaft.

Het begrip functionele verantwoordelijkheid, dat thans vaak ter sprake komt is in ons land niet juridisch omschreven. In een rechtsstaat moeten bepaalde vormen in acht worden genomen. Dit betekent dat de overheid enkel kan optreden bij disciplinaire, burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid. Daarbuiten kan de overheid niet rechtstreeks optreden. De betrokken ambtenaren moeten in die andere gevallen dus in geweten oordelen of zij gevolgen trekken uit bepaalde gebeurtenissen.

Het kenmerkende van een gewetensbeslissing is dat niemand zich in de plaats van de betrokkene kan stellen. Het is evenwel duidelijk dat het ontslag van twee ministers wegens functionele gebreken in de dienst als een blaam voor de betrokken dienst moet worden gezien.

Ten aanzien van de rechterlijke macht is het probleem nog delicater. Hier rijst het probleem van de scheiding der machten. De verantwoordelijkheid van de minister van Justitie voor de rechterlijke macht is niet dezelfde als de verantwoordelijkheid die hij draagt bij functionele fouten van ambtenaren. Indien er evenwel in de rechtspleging disfuncties voorkomen of er een vertrouwenscrisis rijst tussen het gerecht en de samenleving, moet de politiek hierop reageren, maar dat moet op politieke wijze gebeuren. De vraag die de voorbije dagen werd gesteld is of hiervoor beslissingen moeten worden genomen ten aanzien van individuele magistraten. Er bestaat echter geen wettelijk kader hiervoor, zoals ik al zegde. Daarom moet de disciplinaire organisatie van de rechterlijke macht ons inziens worden aangepast. Er moet een orgaan komen waar de verantwoordelijkheid van de rechterlijke macht kan worden beoordeeld. Dit kan in de Hoge Raad voor de Justitie.

In het tweede gedeelte van mijn uiteenzetting wil ik het hebben over Justitie. Justitie verkeert in een crisis. Daarover is iedereen het volmondig eens. Nochtans is het niet altijd gemakkelijk om altijd de juiste maat van die crisis te nemen.

Onmiskenbaar is dat de maatschappij in toenemende mate aan het functioneren van de rechtsprekende macht nieuwe eisen stelt. Zoals de Nederlandse commissie-Leemhuis het zo goed heeft geformuleerd, dient de inrichting van de rechterlijke organisatie te beantwoorden aan de vereisten van onafhankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid. De onafhankelijkheid van de rechter is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor een hoogwaardige rechtsbescherming. De rechtspraak dient ook kwaliteitsvol en doelmatig te zijn. Ze moet toegankelijk zijn voor alle rechtszoekenden. Dit is één van de essentiële waarborgen voor onze rechtsstaat.

In de voorbije jaren werden aan de rechter tal van nieuwe eisen gesteld, waardoor de bestaande organisatie van de rechtspraak met nieuwe vragen werd geconfronteerd.

De rechterlijke macht is bezorgd voor de gevolgen van deze ontwikkelingen op het gebied van bestuur en beheer van de rechterlijke organisatie; ze vreest dat haar onafhankelijkheid in het gedrang zal komen. De rechter die deze problematiek louter vanuit de rechterlijke onafhankelijkheid benadert, riskeert echter zich buiten de maatschappij te plaatsen.

De rechterlijke onafhankelijkheid was een centraal thema op de staten-generaal van de magistratuur. Dit begrip heeft niet in alle omstandigheden dezelfde draagwijdte. De rechterlijke onafhankelijkheid bij het beoordelen van individuele geschillen wordt door niemand betwist. Wat het organiseren van de rechtsprekende functie van de rechterlijke macht betreft, staat de onafhankelijkheid evenmin ter discussie. Hier kan er evenmin sprake zijn van enige politieke beïnvloeding.

De rechtspraak heeft echter ook een maatschappelijke functie; ze moet tegemoetkomen aan maatschappelijke eisen.

Er is ontegensprekelijk een politiek of maatschappelijk uitgangspunt, dat in structuren moet kunnen worden omgezet. De Hoge Raad voor de Justitie is een aangewezen middel om de band te leggen tussen de eigen taak van de rechterlijke macht en de noodzakelijke maatschappelijke vereisten waaraan het functioneren van de rechterlijke macht moet voldoen.

Het brede maatschappelijke belang van de rechterlijke macht vereist eveneens dat er een aangepast disciplinair statuut wordt uitgewerkt, dat er moderne beheersmethoden worden ontwikkeld waarvoor verantwoording wordt afgelegd, dat de mandaten van de korpsoversten in de tijd worden beperkt en dat er een nieuwe organisatie tot stand komt die leidt tot het moderniseren van het openbaar ministerie.

De regering heeft gedurende het afgelopen jaar belangrijke ontwerpen ingediend waarmee ze volgens mij, in tegenstelling tot wat de twee vorige sprekers beweerden, aan deze bekommernissen tracht tegemoet te komen. Ook de oppositiepartijen hebben een standpunt over diverse punten ingenomen, onder meer over de Hoge Raad voor de Justitie. Ik juich dat toe en zie daarin mogelijkheden om tot een vergelijk te komen.

De Hoge Raad moet kunnen fungeren als een aanspreekpunt voor de rechtspraak. Daartoe moet hij over de nodige bevoegdheden en autonome financiële middelen beschikken. De opname van buitenstaanders in de Hoge Raad vormt hierbij een noodzaak precies omdat de bijzondere positie van de rechtsprekende macht er vaak toe leidt dat ze over te weinig maatschappelijke antennes beschikt om te weten wat er zich in de realiteit afspeelt. Door de inbreng van buitenstaanders kan de taak van de Hoge Raad vanuit sociaal oogpunt correct worden ingeschat. Wanneer we de verschillende standpunten vergelijken, dan vindt de CVP-fractie daarin geen elementen die een akkoord uitsluiten. De standpunten van een aantal oppositiepartijen bevatten evenwel alleen algemene beginselen, die nog moeten worden gepreciseerd.

Zonder er uitvoerig op in te gaan, wil ik wel benadrukken dat het verkeerd is om, zoals sommige fracties, de problemen van justitie en politie enkel en alleen te benaderen vanuit het ideologische standpunt dat de samenleving absoluut maakbaar is. De maakbaarheid van de samenleving is relatief en vormt een permanente uitdaging. Daarom ligt bij sommige maatschappelijke ontwikkelingen de justitie altijd in de vuurlijn. De justitie is de seismograaf van de tijd en de ruimte waarin ze zich bevindt. Justitie is contextgevoelig en signaleert de ontwikkelingen in de maatschappij.

Allerlei ontwikkelingen in onze maatschappij hebben tot overdruk en overbevraging van de justitie geleid en de politiek heeft daarop geen rechtstreekse greep. Ik verwijs naar een recente Amerikaanse studie die wijst op de ontwikkeling van een ware geweldepidemie in de westerse samenleving. Ik wil zeker geen betuttelende vinger opsteken, maar het is duidelijk dat het normbesef en dus ook de wetsgevoeligheid om allerlei redenen is afgenomen, niet in het minst door de soms overdreven regeldrift die maakt dat men geen beeld meer heeft van het wettelijk schema. Naast andere factoren hebben de internationalisering van de samenleving en de multiculturele samenstelling van onze gemeenschap ook aanleiding gegeven tot de druk op justitie.

De justitie is met andere woorden een probleem op zich. Ik bekijk dit probleem in een bredere context, niet om het te ontkennen, maar om aan te geven dat de aanpassing van de structuren van de justitie op zichzelf niet volstaat en dat er meer fundamentele dingen aan de hand zijn. De regering heeft in het verleden overigens maatregelen genomen om iets te doen aan deze maatschappelijke problemen, onder meer om de sociale uitsluiting, een element van verbrokkeling van de samenleving, te bestrijden.

Vóór ik besluit wil ik kort iets zeggen over de politie. We staan voor het herstel van het vertrouwen in de rechterlijke macht en dat herstel moet samengaan met de reorganisatie van de politiediensten tot een efficiënt geheel. Voor de burger is het recht op veiligheid een essentieel mensenrecht. Dit recht wordt al te veel gerelativeerd. Een goed georganiseerde, efficiënte politie onder democratisch toezicht is een noodzakelijke voorwaarde. De regering heeft voorstellen tot hervorming van de politiediensten ingediend en ook een aantal oppositiepartijen hebben een nieuw voorstel naar voren gebracht. Op bepaalde punten is dit voorstel mijns inziens enigszins geïnspireerd op het voorstel dat in de senaatscommissie voor de Binnenlandse en de Administratieve Aangelegenheden werd besproken.

De meeste partijen zijn het erover eens dat er een geïntegreerde politie moet komen en dat daarbij verschillende wegen kunnen worden bewandeld. Vanuit verschillende hoeken worden daarrond standpunten gevormd. Met voldoende goede wil moet het mogelijk zijn deze belangrijke hervorming, waarvan de realisatie jaren zal duren, zoals voorbeelden uit het buitenland aantonen, tot een goed einde te brengen.

De gebeurtenissen van de afgelopen weken hebben het vertrouwen van de burgers in de instellingen eens te meer op de proef gesteld. Instellingen kunnen slechts overleven wanneer ze voldoende aanpasbaar zijn, voldoende initiatief nemen en zich intern vernieuwen.

De afgelopen jaren hebben zich zowel in het economische, het sociale als in het culturele leven belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Dit leidde onder meer tot een professionalisering van de taken, tot permanente kwaliteitsbewaking en ook tot een hoge kwaliteit van heel wat sociale prestaties.

De politiek lijkt zich niet altijd op dezelfde wijze te hebben aangepast en gemoderniseerd. De diverse culturen in ons land, de politieke cultuur, de administratieve cultuur en de cultuur van de samenleving, moeten zich op elkaar afstemmen. De politiek zal dan een nieuwe rol krijgen. De politiek moet ook inzien dat van haar kwalitatief meer wordt gevraagd nu de samenleving steeds meer verbrokkeld geraakt. De politiek heeft tot plicht het gemeenschappelijke in de samenleving te onderstrepen en niet dat wat ons verdeelt. De burger is al te zeer ontgoocheld over het niveau van de politieke discussie die in ons land wordt gevoerd, omdat die discussie niet altijd gaat over de werkelijke problemen waarmee het land wordt geconfronteerd.

Ook de resultaatgerichtheid van de besluitvorming is beslissend. Al te gemakkelijk wordt het mediatieke effect van het debat belangrijker dan de inhoud. Waar de vorm het haalt van de inhoud, waar de verpakking het haalt op de boodschap, rijst een probleem, want in zo een samenleving wordt het echte politieke discours volkomen geërodeerd en worden de fundamenten van een parlementaire democratie, het zoeken in het openbaar naar redelijke oplossingen, aangetast.

De regering heeft een eminente taak, maar ook het Parlement speelt een beslissende rol. In het Parlement dienen de debatten te worden gevoerd, zodat de argumentatie van de diverse fracties publiek naar voren komt en het duidelijk is waarom een bepaalde conclusie is bereikt. Dat is democratische transparantie. Het herstel van het vertrouwen in de politiek hangt derhalve in de eerste plaats af van de inzet en de wijze waarop het Parlement die publieke taak vervult.

Het herstel van het vertrouwen is echter een opdracht van iedere burger. Het meest subtiele van het vuur is de vlam. De verantwoordelijkheid als verlengde van de vrijheid is het vuur van een democratische samenleving. De vlam van dit vuur is het plichtsbesef. Het herstel van het vertrouwen in onze samenleving vergt dan ook dat ieder op zijn niveau een plichtsvervulling nastreeft die het gewekte vertrouwen niet zal beschamen.

Nu mag de ontmoediging, teleurstelling of partijpolitieke berekening geen rol spelen. Zoals de Duitse filosoof Heidegger schreef : « Enkel wie meegaat, weet dat er een weg is. » Enkel wie bereid is verantwoordelijkheid op zich te nemen, werkt aan de toekomst. Het moet mogelijk worden om nu parlementaire vorm te geven aan de ontwikkelde uitgangspunten. De CVP-fractie zal daar met een positieve instelling aan meewerken. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à M. Busquin.

M. Busquin (PS). ­ Monsieur le président, le débat d'aujourd'hui se situe à un moment charnière. Les circonstances veulent qu'il intervienne avant la réalisation de réformes essentielles programmées par le gouvernement : la création d'un Conseil supérieur de la Justice et la réforme des nominations dans la magistrature, d'une part, et la réorganisation des services de police, d'autre part.

Ces réformes devront aussi porter sur une réorganisation concrète du fonctionnement quotidien des juridictions et des parquets, afin d'assurer à tous les justiciables, en toutes circonstances, le meilleur service possible.

Il faut des réformes importantes, visibles et qui s'accompagnent d'un changement de mentalité. Nous pouvons dresser d'abord un bref bilan. On peut affirmer qu'aucun gouvernement n'a initié ou soutenu autant de réformes importantes de l'organisation judiciaire et policière en aussi peu de temps, en moins de deux ans et demi. Le seul regret que l'on puisse formuler est qu'il n'a peut-être pas rendu suffisamment visible tout ce qui a été accompli jusqu'à ce jour. Toutefois, le parti socialiste est fier de ce premier bilan. Je ne le rappellerai pas devant cette assemblée puisqu'un certain nombre de propositions et de projets ont été votés ici et que des décisions ministérielles ont été prises sous forme de circulaires. La quinzaine de projets vous est connue, qu'il s'agisse de celui relatif à la libération conditionnelle, du projet Franchimont ou d'autres encore qui ont déjà fait l'objet de nos travaux.

Je souhaite attirer votre attention sur les propositions de MM. Giet et Viseur. La Chambre vient de les adopter et de transmettre au Sénat un projet qui réforme de manière importante l'aide légale. J'imagine que le projet pourra être rapidement voté par le Sénat car ils nous tient particulièrement à coeur et nous remercions le gouvernement de l'avoir porté.

L'on peut encore rappeler, puisque certaines revendications en font état, que le Sénat examine actuellement la proposition de Roger Lallemand relative à une meilleure répression de la corruption publique et privée.

Ce bilan intermédiaire est assurément satisfaisant. Mais le parti socialiste demande au gouvernement de lui donner une meilleure visibilité et de montrer à la population qu'il s'inscrit dans une politique cohérente et dynamique.

Trois réformes majeures requièrent maintenant l'intervention du Parlement : d'abord l'institution d'un Conseil supérieur de la Justice, chargé notamment du contrôle externe de l'organisation judiciaire, et la réforme des nominations dans la magistrature; ensuite la réorganisation des services de police; enfin, une réorganisation significative du fonctionnement des cours, des tribunaux et des parquets.

Je voudrais toutefois rappeler certains principes qui nous animent.

Quelles doivent être, d'abord, les finalités des projets discutés ?

Ils doivent avoir pour objectifs d'assurer, d'une part, la sécurité effective des citoyens, leur protection contre l'arbitraire et, d'autre part, une justice plus efficace, plus transparente, plus accessible et plus humaine.

Tous les modèles théoriques de réformes qui sont proposés par les uns et les autres devront être examinés dans leurs implications les plus concrètes par rapport à ces objectifs.

Nous n'avons jamais voulu nous contenter d'affirmations théoriques et nous ne le ferons certainement pas dans ces dossiers.

Je me permettrai donc quelques remarques précises à propos des dossiers à l'examen.

Le parti socialiste a, au départ, porté seul l'exigence d'un Conseil supérieur de la Justice. Il l'a fait depuis 1988.

Nous nous réjouissons qu'une très large majorité se rallie aujourd'hui à cette idée.

Quels sont les éléments qui, pour nous, donnent sens à cette réforme ?

Le Conseil supérieur de la Justice n'est pas, comme certains l'ont craint, une atteinte au principe de la séparation des pouvoirs.

La mission de contrôle externe du conseil supérieur est fondamentale. Il doit pouvoir évaluer en permanence le fonctionnement de la Justice et proposer des réformes là où elles sont nécessaires. Il ne peut être simplement le porte-voix de l'appareil judiciaire ou de sa hiérarchie.

Le conseil supérieur doit donc être un organe mixte. De par sa composition, il doit comprendre des magistrats, mais aussi des personnalités extérieures à la magistrature; elles doivent non seulement posséder des compétences techniques mais également représenter la société. Cette mixité doit être garantie par la désignation des membres. Il est légitime que les magistrats soient désignés par leurs pairs, pour autant que les modalités de l'élection permettent à toutes les sensibilités de la magistrature d'être représentées. Il serait inadmissible que le mode d'élection permette à la hiérarchie d'imposer ses candidats.

Les membres externes ne peuvent être désignés que par le seul organe directement représentatif de la population : le Parlement. La désignation par le Sénat, à une majorité des deux tiers pour éviter les désignations partisanes est une bonne idée. Mais l'intervention du Parlement ne peut être totalement contrainte par des cénacles d'experts.

Pour assurer un fonctionnement le plus dynamique possible du Conseil supérieur de la Justice, le parti socialiste a aussi demandé à plusieurs reprises qu'y siègent deux ou trois anciens parlementaires, membres pendant au moins cinq ans de la commission de la Justice de la Chambre ou de celle du Sénat. Nous savons la qualité et la compétence individuelle de bon nombre de membres de ces commissions.

Un certain nombre de juges à la Cour d'arbitrage sont obligatoirement d'anciens parlementaires. Leur apport est reconnu positif. Il est salué par les magistrats professionnels de la cour. Aucun reproche ne leur est adressé ­ et ne peut leur être adressé ­ quant à leur indépendance. Il faut le souligner, tant est grand le préjugé antipolitique de commentateurs et tant parfois nous résistons mal nous-mêmes à ce préjugé. La désignation d'anciens parlementaires à une majorité des deux tiers du Sénat permettrait par ailleurs d'éviter des reproches de nomination partisane. Nous demandons que cette suggestion soit attentivement examinée.

Pour ce qui concerne les nominations des magistrats, celles-ci doivent être objectivées. Elle le sont déjà en partie, puisque les candidatures sont soumises à une série d'avis et que les candidats magistrats subissent des examens sérieux. Elles pourraient l'être mieux encore, et le Conseil supérieur de la Justice pourrait jouer un rôle, notamment en classant les candidats qui sont, à son estime, les meilleurs et les moins bons pour chaque fonction à pourvoir.

Toutefois, deux écueils doivent être évités.

Tout d'abord nous ne souhaitons pas que la hiérarchie puisse filtrer, sans recours, les candidatures avant qu'elles ne soient examinées par une instance indépendante. On ne peut à la fois soutenir que rien ne va dans l'appareil judiciaire ­ ce qui est exagéré ­ et relayer les positions ou donner un pouvoir de veto; en matière de nomination notamment, à ceux qui souhaitent changer le moins possible : à ceux qui, en tout cas, ne souhaitent pas fondamentalement un changement des mentalités au sein de la magistrature.

Ensuite ­ deuxième remarque importante ­, il nous paraît avant tout nécessaire que ces nominations fassent l'objet d'une plus grande transparence : c'est la transparence qui garantit le contrôle et qui arrête la tentation de népotisme ou le risque de nomination exclusivement partisane. Or, ce n'est pas en enlevant totalement au politique la responsabilité des nominations que l'on garantit la transparence. Il faudrait peut-être réfléchir à la pertinence de cette réflexion. Le pouvoir politique doit demeurer un agent de régulation. Il doit pouvoir exercer cette régulation au nom de l'intérêt général.

On imagine mal qu'un ministre soit dans l'obligation, sans possibilité de refus ou sans alternative, de nommer un procureur du Roi ou un procureur général qui conteste la politique criminelle défendue par le gouvernement et approuvée par le Parlement. Renvoyer la responsabilité des nominations à d'autres instances, sans autre garantie, reviendrait sans doute à transférer ailleurs, et non pas à supprimer les interventions occultes, que certains dénoncent aujourd'hui. Les candidats magistrats ne seront pas mieux protégés si, au lieu de faire antichambre chez un ministre ou un parlementaire, ils doivent solliciter l'appui d'autres magistrats ou de certains membres du Conseil supérieur de la Justice. Certains magistrats se plaignent d'ailleurs des préférences dont d'autres font l'objet de la part des membres des comités d'avis, c'est-à-dire de la hiérarchie. Ces préférences ne sont pas toujours justifiées par les qualités professionnelles de ceux qui reçoivent un soutien appuyé... Ici aussi, il faut prendre l'exacte mesure de la réalité.

Il est donc souhaitable que le Conseil supérieur participe à l'objectivation des nominations, en proposant un classement. Mais il est légitime aussi que le ministre puisse, dans certains cas, ne pas suivre le classement. Mais il doit motiver sa décision de manière adéquate, en justifiant ses choix. Je crois fondamentalement que l'on ne peut exiger d'un ministre qu'il assume des responsabilités, notamment en cas de manquement des personnes qui travaillent sous son autorité et, dans le même temps, le priver radicalement de la possibilité d'assumer des choix en matière de nomination.

Nous avons défendu, notamment au sein du gouvernement l'instauration de mandats à temps pour les chefs de corps. C'est une mesure qui nous paraît nécessaire pour responsabiliser et motiver les chefs de corps dans la gestion de leur juridiction ou de leur parquet. Bien entendu, nous sommes ouverts à toute proposition en cette matière.

En tout état de cause, nous resterons très attentifs à toutes les propositions qui seront formulées en matière d'organisation judiciaire susceptibles d'améliorer effectivement le fonctionnement quotidien des cours, des tribunaux et des parquets.

En matière de réorganisation des polices, je voudrais également souligner quelques points importants qui doivent baliser la réforme.

D'abord, nous devons tendre vers une structure policière intégrée, mais à deux niveaux. Il n'a jamais été question pour le PS de police unique, et nous ne pourrons l'admettre.

La pluralité des services de police demeure une garantie pour la démocratie. Je pense que cette règle demeure essentielle.

Par ailleurs, l'autorité des bourgmestres et des autorités communales sur les services de police locale doit être renforcée.

La fusion des brigades locales de gendarmerie et des polices communales peut évidemment être discutée. Mais à ce sujet, il faut faire une mise au point.

Nous ne souhaitons pas de fusion qui entraînerait une dilution des responsabilités des autorités communales et qui affaiblirait leur maîtrise.

En effet, les brigades locales de gendarmerie sont souvent compétentes sur des territoires plus vastes que ceux des communes. La fusion d'une brigade locale de gendarmerie et de plusieurs polices communales peut, à terme, nuire au contrôle effectif des autorités démocratiques. Par qui le contrôle sera-t-il effectué ? À qui faudra-t-il rendre des comptes ? Qui sera responsable et devant quelles instances ? Comment seront gérés les désaccords entre les différentes autorités communales ?

Une association approfondie des polices locales dans les zones interpolices pourrait, au contraire, permettre une approche souple des problèmes.

Nous ne sommes pas opposés à la possibilité de fusions entre polices communales, mais peut-être faudrait-il l'envisager à l'initiative des autorités communales elles-mêmes en tenant compte des spécificités.

En outre, les mécanismes de contrôle des services de police doivent être renforcés : je pense au renforcement des pouvoirs du Comité P et à la création d'un service d'inspection générale ­ une police des polices ­ indépendant des différents corps.

Enfin, les services qui assureront demain les missions de police judiciaire doivent être mieux organisés et structurés qu'ils ne le sont aujourd'hui.

Mais, en tout état de cause, la maîtrise des enquêtes doit demeurer dans les mains des magistrats. La loi « Franchimont » a affirmé ce principe. Il faut maintenant le concrétiser.

Les magistrats devront notamment pouvoir déterminer le nombre d'enquêteurs dont ils ont besoin; ils devront pouvoir sanctionner les rétentions d'informations; ils devront pouvoir agir disciplinairement contre des enquêteurs fautifs.

Voilà quelques remarques fondamentales sur les réformes qui s'annoncent.

Mais nous souhaitons aussi que d'autres réformes relatives à l'organisation du judiciaire, à ses moyens et à ses relations avec tous les justiciables, victimes ou inculpés, soient rapidement examinées.

Le Parlement et le gouvernement doivent, d'ici la fin de la législature, tenter d'aller le plus loin possible.

Nous souhaitons donc que les discussions qui se préparent prennent également en compte certaines propositions que nous jugeons essentielles.

Le parti socialiste a relevé vingt mesures concrètes qui pourraient être mises en oeuvre rapidement et dont certaines font déjà l'objet de propositions ou de projets de loi. Elles donneraient sens à notre volonté commune de promouvoir une justice plus efficace, plus humaine, plus accessible et plus transparente.

Quelles sont ces mesures que nous estimons prioritaires ?

1. La simplification de certaines procédures, du langage et des actes judiciaires qui a fait l'objet d'une proposition déposée par Thierry Giet à la Chambre.

2. La création d'un système d'amendes pénales qui soient proportionnelles aux revenus.

3. Entourer les auditions et la prise en charge des victimes d'actes de violence d'une série de garanties psychologiques et sociales.

4. Au-delà des réformes en cours, une réflexion approfondie sur une révision des systèmes de l'aide légale, notamment par l'étude d'un système de mutualisation du risque judiciaire.

5. La fixation d'un prix plus raisonnable pour le coût des photocopies de dossiers répressifs, pour compléter la loi Erdman-Lallemand récemment votée.

6. La réforme du droit disciplinaire des magistrats.

7. La réglementation des techniques spéciales de recherche.

8. Une formation accrue et permanente des magistrats, peut-être par la création d'une école de la magistrature.

9. L'instauration d'une carrière plane des magistrats pour éviter une course aux promotions à la seule fin d'une revalorisation de traitement.

10. La réorganisation des vacances judiciaires, pour résorber l'arriéré et garantir une accessibilité permanente au service public de la justice.

11. Une meilleure incrimination de la corruption par l'adoption de la proposition Lallemand.

12. La suppression des tribunaux militaires ­ proposition Moureaux et Borin.

13. Des mesures favorisant la mobilité horizontale des magistrats, d'un arrondissement ou d'un tribunal à un autre.

14. La création d'un auditorat économique et social pour réprimer plus efficacement la criminalité financière.

15. Des mesures propres à l'organisation interne des tribunaux et des parquets, pour les rendre plus accessibles et résorber l'arriéré : création de juges de mise en état des affaires, tableaux de service pour favoriser la spécialisation de magistrats, généralisation des fixations à heures fixes...

16. Le redécoupage des arrondissements judiciaires.

17. La réglementation des conditions de consultation des dossiers répressifs par les détenus.

18. L'instauration de garanties en faveur de l'information de la victime dans sa langue.

19. La création à terme d'un tribunal de l'application des peines.

20. La mise en place de moyens de répression effectifs des délits à caractère raciste ou antisémite.

Le parti socialiste ne souhaite évidemment pas compliquer le débat en multipliant les propositions et donc, les risques de tensions.

Mais des mesures concrètes, couplées à de grandes réformes qui ne feront sentir leurs effets qu'à terme, pourront restaurer une confiance et répondre efficacement aux préoccupations citoyennes qui se manifestent depuis de nombreux mois. Parfois, une petite mesure a plus d'effets qu'une grande réforme dans le quotidien des citoyens.

C'est dans cette voie que nous souhaitons que s'orientent les travaux parlementaires relatifs à la justice. Ces derniers sont aujourd'hui prioritaires et leur importance dépasse largement les cadres idéologiques partisans.

Nous avons donc l'espoir que l'ensemble du travail qui sera accompli pourra recueillir l'adhésion du plus grand nombre d'entre nous. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Erdman.

De heer Erdman (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, de emotionele schokgolf die het land in het najaar van 1996 beroerde, heeft blijkbaar mogelijk gemaakt wat tot dan toe onmogelijk leek. Wanneer ik sommigen hoor zeggen dat de analyse van die dramatische gebeurtenissen plots de disfuncties ­ een woord dat sindsdien erg in de mode is gekomen ­ bij rijkswacht en gerecht aan het licht heeft gebracht, dan vraag ik mij toch af of men die toestanden, die toch al jaren bestonden, echt niet kende. Iedereen die in enige mate bij justitie en politie betrokken was, kende, betreurde en bekritiseerde die toestand, maar niemand was blijkbaar bij machte om echte hervormingen door te duwen. Er werden wel verschillende initiatieven genomen en er werden voorstellen geformuleerd, maar nooit werden ze « the topic of the day », nooit bestond daarvoor de nodige politieke wil om ze uit te voeren. Tot augustus 1996 wist in ieder geval « Justitie » nog voldoende vertrouwen in te boezemen als het eerbiedwaardige gerecht, dat een antwoord biedt aan het gevoel van onveiligheid en onrecht. Zolang alleen de politieke wereld en de administratie onder vuur lagen, bleek de democratische rechtsstaat nog stand te houden. Dit veranderde toen ook « Justitie » op haar grondvesten daverde, na confrontatie met manifestaties voor de eigen deur.

Ook binnenshuis kende men de problemen nochtans reeds lang, maar had men blijkbaar niet de moed om aan hervormingen te werken. Dit kon zo blijven duren zolang de contestatie zich uitsluitend richtte tegen de politici en ver weg bleef van justitie en haar verantwoordelijken.

Nochtans wijst iedereen maar al te goed dat onze justitie geconstrueerd is op een model dat we hebben overgeërfd en steunt op een wetgeving die dateert uit de tijd van de Code Napoléon en van het Strafwetboek van 1863, waarnaar we nog altijd met grote fierheid verwijzen. De maatschappij van vandaag verandert echter elke dag en aan een steeds sneller ritme.

Die Justitie was bijgevolg hoe langer hoe minder in staat een afdoend antwoord te bieden aan de dagelijkse bekommernissen van eenieder. Ik heb het dan nog niet eens over de dramatische lacunes in de wereld van het strafrecht, die misschien veel meer tot de verbeelding spreken dan de « banale » rechtspraak over de dagelijkse bekommernissen van gewone mensen. Een arbeider die zijn opzegmodaliteiten of zijn werkloosheidsvergoeding betwist, de man of de vrouw die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld is en die uit dit klimaat van contestatie en frustratie wil weggeraken, de kinderen die in een dergelijke procedure terechtkomen, de kleine criminaliteit die zich vooral bij de jongeren voordoet, de aanslepende gerechtelijke achterstand waarover zovele studies, analyses en elkaar tegensprekende statistieken werden opgemaakt, al die problemen onderstreepten elke keer opnieuw dat we niet in staat waren om een snel antwoord te bieden aan de dagelijkse bekommeringen van de burgers in ons land.

De schokgolf van 1996 heeft de mensen niet alleen geconfronteerd met de toestanden die ze al lang kenden, omdat ze ze al zo vaak hadden meegemaakt in hun onmiddellijke omgeving, maar ook met een gevoel van totale hulpeloosheid, niet in het minst omdat het hier om kinderen ging. Ze kregen het gevoel dat, als alles bleef zoals het was, er geen hoop was op een betere toekomst.

Sinds augustus 1996 hebben we, mede dankzij deze « incentive », getracht op een versnelde manier de hervorming door te voeren die al lang had moeten gebeuren.

Ik wil nochtans ook degenen van antwoord dienen die, waarschijnlijk in de hitte van het politieke debat, de huidige en de vorige regering verwijten dat ze niets hebben gedaan, dat ze geen oplossing zochten voor de problemen. Ik heb, louter een beroep doend op mijn geheugen een lijst gemaakt van de verwezenlijkingen sinds 1988. Deze lijst is waarschijnlijk onvolledig en vele van de initiatieven zijn wellicht reeds lang vergeten, maar toch is hij illustratief.

Sedert 1988 werd de wet op het politieambt goedgekeurd, werd de rijkswacht hervormd en werden de interpolitiezones in het leven geroepen. Het budget van Justitie werd verhoogd. Volgens de heer Foret gaat het in absolute cijfers slechts om een verhoging van 2,5 tot 2,8 % van de begroting. Als we ook rekening houden met de budgettaire inspanningen die gepaard gingen met de bijzondere actieplannen, komen we echter op een verhoging met ongeveer 52 %. En dit in een tijd van besparingen ! In dezelfde periode werden ook het snelrecht en de strafbemiddeling ingevoerd en werden de burgerlijke procedures in het Gerechtelijk Wetboek vereenvoudigd. Om een eenvormig strafrechtelijk beleid te garanderen werd het College van procureurs-generaal opgericht. De SP heeft daar destijds een punt van gemaakt en niet iedereen was daarmee even gelukkig. Ook de wet-Lejeune werd aangepast, een voorstel dat ik overigens zelf had ingediend lang voor het Kamerverslag dienaangaande het levenslicht zag. De oprichting van het wervingscollege voor magistraten was een antwoord op de vraag naar depolitisering van de magistratuur. Dit college moet ervoor zorgen dat de bekwaamheid van de magistraten centraal staat bij de keuze en benoeming van de kandidaten. Er werd gezorgd voor slachtofferopvang.

De Senaat mag er trots op zijn dat hij, na de dramatische gebeurtenissen van 1996, op 20 december van dat jaar het inzagerecht en de mogelijkheid tot het vragen van bijkomende opdrachten aan de onderzoeksrechters goedkeurde. Dit moest weliswaar nadien in het wetsontwerp-Franchimont worden geïntegreerd, maar ook dat ontwerp werd goedgekeurd. In deze woelige tijden zou men ook wel eens kunnen vergeten dat er op 8 en 9 juli een colloquium zal plaatsvinden waar het wetsontwerp-Franchimont verder zal worden uitgewerkt. De toegang tot het gerecht werd verbeterd door een verruiming van de rechtsbijstand en het kosteloos afleveren van afschriften van gerechtsdossiers. De mogelijkheid om een rechtszaak aan de rechter te onttrekken werd geregeld ingevolde het fameuze arrest dat iedereen zich nog wel herinnert. Ook inzake de criminele organisaties, de internationale criminaliteit, de toegevoegde rechters en de plaatsvervangende raadsheren werden wetgevende initiatieven genomen. Ik kan blijven opsommen.

Zelfs op het politieke vlak werden hervormingen verwezenlijkt. De parlementaire onschendbaarheid werd aangepast en de Kamer heeft een wetsontwerp inzake de ministeriële verantwoordelijkheid goedgekeurd. Er werden allerlei voorstellen gedaan om een zogenaamde nieuwe politieke cultuur in het leven te roepen. Ik juich vooral het bestaan van een politieke cultuur in se toe. Die moet er altijd zijn. Ze wordt nu vertaald in pragmatische en nieuwe formules, maar is daarom niet nieuw.

Na de schokkende gebeurtenis van 23 april jongstleden namen twee ministers onmiddellijk de verantwoordelijkheid op zich, hoewel ze niet rechtstreeks verantwoordelijk waren voor het gebeuren. Zoals collega Vandenberghe zei, maakt het misschien inderdaad deel uit van de opdrachten van de Senaat om het probleem van de verantwoordelijkheid van ministers in alle sereniteit verder uit te diepen.

Ik breng hulde aan die twee politici die onmiddellijk, zonder enig dralen een teken hebben gegeven dat de bevolking zeer goed heeft begrepen. Nadien is er wel een discussie ontstaan over de vraag of die ontslagen al dan niet nodig waren, maar ik had de reacties wel eens willen zien wanneer de ministers die beslissing niet hadden genomen. Hun gebaar zou een voorbeeld moeten zijn voor de verantwoordelijken op alle niveaus. Sommigen hebben dat begrepen, anderen blijkbaar niet. Ik hoop alleen maar dat degenen die nog altijd niets begrepen hebben niet te laat zullen komen met hun gebaar. Immers, ook de bevolking meet de tijd en laattijdige reacties worden slechter ervaren dan gemotiveerde en met redenen omklede beslissingen die op het juiste moment worden genomen.

De problematiek komt nu in een versneld tempo aan de orde, niettegenstaande alles wat tot nu toe reeds is gerealiseerd. Voor de SP ontbreekt er nog een essentieel element dat wel in de huidige voorstellen is opgenomen, namelijk de externe audit.

Laten we ons ervoor hoeden aan de vooravond van de 21e eeuw te raken aan de grondvesten van het huis van de justitie of aan de essentiële waarden van een democratische rechtsstaat. Ik verzet mij tegen degenen die, geconfronteerd met bepaalde interpretaties, onmiddellijk alles overboord willen gooien. Ik herinner aan wat er gebeurd is wanneer we op een bepaald ogenblik een antwoord wilden geven op de problemen die rezen door de verjaringen. We hebben die termijnen aanzienlijk verlengd en het gevolg daarvan is dat de zaken nu nog veel langer aanslepen.

Laten we het huis van de justitie volledig herbouwen, maar laten we niet raken aan de grondvesten ervan. Tot nu toe werd er alleen lapwerk verricht. We hebben ramen hersteld en gevels herschilderd. We hebben het aantal magistraten verhoogd, zonder ons af te vragen of er wel plaats was voor deze magistraten en of we de nodige logistieke steun wel effectief konden leveren. Als we vandaag het resultaat zien, rijst de vraag of die budgettaire inspanningen geen druppels waren op een hete plaat. Ik ben ervan overtuigd dat het beter is te werken aan een globaal concept dan een antwoord te willen geven op de wellicht gerechtvaardigde klachten die de minister van Justitie, vandaag meer dan ooit, ontvangt van personen die elk voor hun eigen kapelletje pleiten. We moeten eraan denken dat al die kapelletjes deel uitmaken van een groot geheel.

Onlangs heb ik er nog op gewezen dat we nog vaak justitie « spelen » zoals in de tijd van Molière, met ouderwetse benaderingen en zonder enige transparantie of vertaling naar de burger die een antwoord vraagt op zijn problemen, een antwoord waarop hij overigens volstrekt recht heeft. Hopelijk kunnen we vandaag vanuit een zo ruim mogelijke politieke basis, de politieke wil vinden om de hervormingen op een efficiënte wijze door te voeren. Zowel voor de hervorming van de politiediensten als voor de hervorming van de justitie gelden drie noodzakelijke voorwaarden.

In de eerste plaats is er de efficiëntie. We kunnen ons geen hervorming veroorloven waarvan we niet zeker zijn dat het uitgewerkte systeem zal functioneren. Toch kunnen we als politiek verantwoordelijken niet aanvaarden dat vernieuwende structuren a priori worden afgewezen door degenen die zich in de huidige situatie goed voelen en van mening zijn dat elke hervorming hun positie of privileges zal verstoren. Men moet constructief meewerken aan de hervormingen. Toch hebben we niet de pretentie om te beweren dat we een nieuwe bijbel zullen schrijven die eeuwenlang dienst zal doen. We zullen ongetwijfeld fouten maken, ofschoon we alles zullen doen om dat te vermijden. We mogen echter in geen geval aanvaarden dat de drang naar vernieuwing wordt afgeremd door degenen die menen dat elke vernieuwing storend is.

In de tweede plaats moet de uitgewerkte formule niet alleen efficiënt zijn in elk deel, maar moet ook het geheel werkbaar zijn. Alle geledingen, zowel politie als magistratuur, en de justitie in haar geheel, moeten zodanig interfereren dat op alle vragen van de bevolking een antwoord kan worden gegeven.

Ten derde is het ook onverantwoord om een constructie uit te bouwen zonder zich erom te bekommeren wat de kostprijs daarvan zal zijn, wie er voor de hervormingen zal moeten opdraaien dan wel of de hervorming betaalbaar blijft. We houden ons niet bezig met een denkoefening. We werken aan structuren die een volledig antwoord moeten bieden op de vragen van de bevolking.

Het is mogelijk om met verenigde politieke krachten binnen korte termijn hervormingen door te voeren. We moeten echter eerlijk zijn tegenover de bevolking en er de nadruk op leggen dat dit alles geen zin heeft zonder dat het op het terrein wordt vertaald en uitgevoerd. Hierbij zal men rekening moeten houden met de mensen, de statuten, de eventuele aanpassingen, de structurele uitbouw, enzovoort. Dit kunnen we niet in een handomdraai, op de vooravond van het parlementaire reces, verwezenlijken. Het politieke signaal van een fundamentele hervorming zal in de praktijk moeten worden omgezet in dezelfde geest en zonder afbreuk te doen aan de politieke wil die aan de basis van de hervormingen lag.

Men moet ophouden met zich te vermeien in fundamentele principes zonder rekening te houden met de werkelijke draagwijdte.

Zoals ik reeds heb gezegd, droom ik van een colloquium over de scheiding der machten in een moderne rechtsstaat en over het toetsen van de interpretaties die er tot nu toe zijn gegeven aan moderne ideëen. Sommigen roepen de scheiding der machten helaas in om zich te verschuilen in loopgraven. Ze weigeren een blik naar buiten te werpen om te kijken of er iemand aan de andere zijde staat. Ze wensen geen samenspraak en weigeren hun medewerking. Dit thema kan samen met het thema van de onafhankelijkheid van de magistratuur eventueel door de Senaat worden besproken.

Het nieuwe thema van vandaag is blijkbaar het onderscheid tussen ambt en mandaat. Tijdelijke mandaten zouden plots een aantasting van het ambt betekenen. Ik heb dit nooit horen beweren met betrekking tot de onderzoeksrechters of de jeugdrechters met een tijdelijk mandaat voor bepaalde taken. Ik hoop dat deze allusie wordt begrepen.

De Senaat heeft de zware taak de thema's te bespreken die essentieel zijn voor de uitbouw van de moderne justitie. Daarnaast moet hij in de bicamerale aangelegenheden volgens de goede oude traditie zijn rol vervullen. Vroeger werd meer dan eens aangetoond dat het mogelijk is de bespreking van een ontwerp in de Senaat aan te vatten onmiddellijk nadat de Kamercommissie haar werkzaamheden had beëindigd en vóór de Kamer haar stem had uitgebracht. Er bestaan allerlei methodes om, wanneer de tijd dringt, versneld te werk te gaan. De Senaat heeft in het verleden herhaaldelijk bewezen snel en efficiënt te kunnen werken.

Als lid van de commissie voor de Justitie dring ik erop aan ons niet te vermeien in een superanalyse van elke term. Ik bedoel hiermee uiteraard niet dat we foutieve teksten moeten goedkeuren. We moeten proberen om aan een redelijk tempo ernstig werk te leveren.

De Senaat, alle politieke instellingen en de regering moeten hiertoe een bijdrage leveren. Er is al heel wat voorbereidend werk geleverd. Men wil doen uitschijnen dat de problemen nu pas werden ontdekt en dat we vertrekken van een tabula rasa. Dit is niet het geval. Er zijn reeds lang teksten ter bespreking voorgelegd aan de kamercommissies voor de Justitie en voor de Binnenlandse Aangelegenheden. Er zijn al talloze rapporten opgesteld, zowel over de politiehervorming als over de oprichting van de Hoge Raad. De eerste minister heeft zich ertoe verbonden de voorhanden zijnde teksten aan de Kamer en aan de Senaat te geven zodat ze de bespreking ervan nu reeds kunnen aanvatten. Er zijn ook al teksten voor advies voorgelegd aan de Raad van State.

Ik beweer niet dat we hieraan eensgezind moeten werken, want dit zou voor sommigen al te sloganesk klinken. We moeten in elk geval de oprechte politieke wil tonen om over de partijgrenzen heen het duidelijke signaal te geven dat de politiek effectief een antwoord wil bieden voor de essentiële problemen. (Applaus.)

M. le président . ­ La parole est à Mme Willame.

Mme Willame-Boonen (PSC). ­ Monsieur le président, l'avantage ­ ou le désavantage pour certains ­ du Sénat, chambre de réflexion, est de pouvoir débattre des événements de la plus brûlante actualité lorsque les lumières de la rampe ont quelque peu faibli, ce qui, me semble-t-il, prête à plus de sérénité et, peut-être, à une meilleure approche des problèmes.

À la suite de l'évasion manquée de Marc Dutroux, nous avons dit nous-mêmes ou avons fréquemment tenu et entendu, ces derniers jours, des propos du genre : « Nous vivons une crise de régime. Le régime est en crise. Nous sommes la risée de l'Europe. La Belgique a honte. Les Belges sont humiliés. »

Les faits ont été graves, certes, mais arrêtons là la sinistrose et l'autoflagellation. Essayons d'être sereins et de redonner espoir aux citoyens en recherchant non des remèdes purement médiatiques mais des solutions réfléchies et novatrices. Avant cela néanmoins, interrogeons-nous quelques instants sur les causes de la crise actuelle. Comment expliquer cette crise et la remise en question générale de tous les décideurs politiques et, paradoxalement, le plébiscite des politiques non décideurs ?

Nous vivons dans un régime de démocratie parlementaire, c'est-à-dire un régime d'équilibre entre les pouvoirs, un régime où les différentes idéologies peuvent s'exprimer librement. Mais il faut constater qu'à l'heure actuelle, les trois pouvoirs ­ le législatif, l'exécutif et le judiciaire ­ ne donnent plus l'impression de concourir harmonieusement à la recherche de l'intérêt général, du bien commun. Il est vrai qu'ils sont dans un état de tension l'un à l'égard de l'autre. Il y a parfois même confusion des fonctions. Le pouvoir législatif a tendance à interférer dans le judiciaire. Le pouvoir judiciaire se montre, quant à lui, parfois très critique à l'égard des autres pouvoirs et des réformes qu'ils élaborent. On doit impérativement retrouver l'équilibre des pouvoirs, fondé sur une collaboration indispensable au bon fonctionnement des institutions.

Une autre cause de la crise est le fossé qui s'est établi entre le pouvoir et le citoyen, et cela vaut pour les trois pouvoirs. On dit que le judiciaire s'est enfermé dans sa tour d'ivoire. On dit que le pouvoir politique ­ exécutif et législatif ­ est peu à l'écoute des citoyens et jargonne dans la complexité des dossiers. Souvent, le citoyen n'a plus l'impression de participer à l'action politique ou, plus généralement, à l'action publique. Il se sent à mille lieues du gouvernement du peuple par le peuple et pour le peuple.

Il y a aussi ­ élément lié à mes deux observations précédentes ­ le choix des priorités par les responsables politiques. Ce choix peut paraître trop éloigné des préoccupations immédiates des citoyens qui attendent beaucoup du politique, et ce dans l'immédiat. En effet, pendant plus de dix ans, l'État s'est préoccupé de l'assainissement des finances publiques ­ et Dieu sait si c'était nécessaire ­ et des problèmes communautaires ­ peut-être l'était-ce dans une moindre mesure ­ en laissant de côté les problèmes « sociétaux » tels que la justice, la famille, la sécurité, les questions éthiques.

C'est vrai aussi que l'internationalisation de nos économies, la mondialisation des enjeux et la politique européenne commune amènent beaucoup de citoyens à se poser la question de l'utilité de leur vote dans un contexte où, de toute façon, les marchés financiers semblent dicter la politique économique. Les citoyens ont l'impression que le politique est dépassé par l'économique, que le national est dépassé par l'international. Cette mondialisation constitue certes une contrainte pour les responsables politiques, mais cette contrainte ne peut faire oublier les préoccupations concrètes et quotidiennes des citoyens. À cet égard, l'emploi constitue sans aucun doute leur préoccupation première.

Il y a enfin, comme autre cause de notre crise politique, la complexification de notre société devenue très technocratique et de nos règles de droit que le citoyen ne comprend plus, dans lesquelles il ne se retrouve plus. Les normes ne cessent de se multiplier et sont souvent rédigées en termes obscurs, techniques et dans un langage ésotérique. La démocratie peut-elle s'accommoder d'un État de droit où le droit est souvent ignoré des citoyens, voire inappliqué ?

Faire des constats, rechercher des causes est indispensable, dégager des solutions se révèle plus difficile.

Nous devons nous assigner comme objectif premier de rendre les citoyens plus confiants dans leurs institutions et dans leurs responsables politiques, non par le biais de déclarations d'intentions démagogiques, non en sombrant dans une pensée unique, mais à travers des réformes concrètes et réfléchies confiées à des personnes de confiance. Pour ce faire, il faut créer une nouvelle dynamique du fonctionnement de l'État fondée sur quatre principes : l'efficacité, la transparence, la participation et la responsabilité. Cette nouvelle dynamique est déjà en marche.

Des réformes ont été engrangées. Les conclusions des assises de la démocratie initiées par le président de la Chambre Raymond Langendries visent ainsi, d'une part, à répondre aux faiblesses de la démocratie représentative en instaurant une certaine démocratie participative et, d'autre part, à restaurer une plus grande éthique politique par des règles plus strictes relatives au financement des partis politiques et par des limitations de cumul de mandats. Les conclusions sont là, il nous appartient maintenant de les voter.

Dans le domaine de la justice, des réformes importantes ont également été réalisées. Je pense à la loi Franchimont, aux lois relatives à la libération conditionnelle, au projet de loi concernant les organisations criminelles, à la création du centre pour enfants disparus, à l'aide légale. Mais ces réformes certes indispensables sont inachevées. La justice est un service public à dynamiser et à moderniser. Pour atteindre ces objectifs, le PSC, mon parti, estime que des réformes structurelles s'imposent : création d'un tribunal d'arrondissement, réorganisation du management des parquets, fusion entre les parquets de première instance et d'appel, institution d'un parquet fédéral et réforme du droit disciplinaire. Il faut aussi objectiver les nominations et promotions des magistrats, organiser un système de formation initiale, continuée et obligatoire pour les magistrats, établir des mandats limités dans le temps pour les chefs de corps et instituer un contrôle externe. Il s'impose enfin de lutter contre l'arriéré judiciaire non seulement par une augmentation des cadres ­ à cet égard, un projet de loi sera bientôt voté en commission de la Justice du Sénat ­ mais aussi par une accélération des procédures. C'est à ces conditions seulement que la justice deviendra à la fois plus efficace et humaine.

Dans le domaine des polices, l'évasion temporaire de Marc Dutroux a encore montré l'urgence d'une réforme des polices répondant aux attentes et besoins de sécurité de tous les citoyens. Dès novembre 1996, le PSC fut le premier parti à proposer un plan concret de réforme policière, alliant, d'une part, les impératifs d'efficacité impliquant une plus grande intégration des services ainsi qu'une meilleure coordination et centralisation de l'information, et, d'autre part, les principes démocratiques de la séparation des pouvoirs, du contrôle réel de la magistrature sur la police criminelle et de l'autonomie communale. Il ne peut d'ailleurs que se réjouir du fait qu'aujourd'hui, l'opposition se rallie dans les grandes lignes à ses propositions. Il convient maintenant de rechercher le plus large consensus pour créer une police intégrée, efficace, au service et proche de l'ensemble des citoyens, garante de la démocratie. À ce niveau, nous nous réjouissons, je le répète, de l'effort de convergence entre les partis de l'opposition et de la majorité.

Mais ce qui est vrai pour la justice et la police doit l'être aussi pour l'ensemble de l'administration. Si certaines administrations se sont modernisées et sont réellement des services publics au service du public, d'autres sont encore trop hiérarchisées, peu enclines à se moderniser, à innover et à revoir leur mode de fonctionnement. Ne faut-il pas également associer plus souvent les citoyens au fonctionnement et à la gestion des services publics afin que leurs besoins soient mieux pris en compte ? Ne sont-ils pas les premiers consommateurs des services publics ?

Au-delà de ces réformes inspirées par les exigences d'efficacité, de transparence et de participation, c'est une nouvelle culture politique de la responsabilité qui doit se développer : responsabilité des hommes politiques, mais aussi responsabilité des hauts corps de l'État, de la presse et de tous les citoyens.

On a beaucoup parlé ces derniers temps de responsabilité ministérielle. Un ministre en charge doit pouvoir assumer une responsabilité politique fonctionnelle; en revanche, invoquer cette même responsabilité fonctionnelle à l'égard d'un ministre qui n'est plus en fonction n'a pas de sens et ne repose sur aucun fondement juridique.

Je voudrais rappeler ici que la responsabilité politique inclut la capacité de prendre des décisions dans l'intérêt général ou du moins dans ce qui sera ressenti comme tel. La capacité de décider relève de l'essence même de l'État. Si elle diminue, l'État s'affaiblit. C'est en faisant preuve de cette capacité de décision que le gouvernement restaurera la confiance dans l'État. Mais cette capacité de décider implique inéluctablement un dépassement des clivages économiques, sociaux, idéologiques, culturels et linguistiques et des intérêts divergents pour rechercher tous ensemble un compromis. Cette recherche du compromis qui était une des caractéristiques de la société belge ne s'est-elle pas estompée ces dernières années ? Dans notre système démocratique fondé sur la représentation proportionnelle, la recherche d'un compromis est indispensable et inévitable.

À côté de la responsabilité des mandataires politiques quels qu'ils soient, une plus grande responsabilité des grands corps de l'État s'impose également. Dans une vision moderne des relations entre l'administration et les citoyens, les citoyens ont droit à un fonctionnement correct des services publics. Lorsque le service public ne répond pas à l'attente légitime des usagers, il y a responsabilité de ses dirigeants. De même que les dirigeants d'entreprise sont tenus à une obligation de résultat, les chefs de corps doivent être les garants du fonctionnement correct de leur département. On attend d'eux compétence et efficacité. En l'absence de fautes personnelles, ils doivent assumer la responsabilité des dysfonctionnements graves de leur département lorsque ceux-ci ont un impact important soit dans la gestion de l'État soit dans l'opinion publique. Dans un tel cas, le chef de corps doit s'effacer, se retirer. Sans doute les nominations à temps constituent déjà une évolution positive. Mais il faut aller plus loin. Le ministre de tutelle doit pouvoir prendre immédiatement des mesures d'ordre, de déplacement ou de mutation, d'un chef de corps lorsqu'une telle mesure s'avère indispensable à rétablir la confiance dans le service public ou à garantir son bon fonctionnement.

Ne faudrait-il pas, en outre, réfléchir à établir pour chaque service public une charte des obligations ? Lorsqu'il était ministre de l'Intérieur, M. Tobback avait élaboré une charte de l'utilisateur des services publics déterminant les droits et les devoirs de celui-ci. À cette charte des utilisateurs devraient correspondre des chartes reprenant les obligations de chaque service public et qui seraient assorties de contrôles externes.

Mais dans les services publics, la responsabilité implique aussi un changement de mentalité. Le laxisme, la légèreté, la dilution des responsabilités dovent être dénoncés à tous les échelons. Chacun, à quelque niveau qu'il soit, doit prendre conscience de la nécessité d'agir en vue de l'intérêt général, retrouver le sens de l'État. Mais comment motiver à nouveau les fonctionnaires sans mettre fin à la politisation des nominations ? On le dit, on le clame depuis des dizaines d'années, mais qu'a-t-on réellement fait ? Les textes préparatoires au Conseil supérieur de la Justice s'engagent dans la voie de la dépolitisation de la magistrature. Il faut poursuivre cette dépolitisation dans tous les corps de l'État. Les nominations et les promotions doivent à l'avenir être objectives, c'est-à-dire fondées exclusivement sur la compétence, la conscience professionnelle, la rigueur, le souci de l'intérêt général.

Enfin, oserais-je le dire, cette responsabilité est aussi celle de la presse. Certains médias alimentent une crise de confiance dans les institutions en amplifiant et dramatisant quelquefois leurs dysfonctionnements. C'est à la presse de dénoncer ces dysfonctionnements, certes, de les stigmatiser, bien sûr, mais pas forcément de les amplifier, même si ce langage est celui qui est attendu par l'opinion publique, mal dans sa peau en cette fin de siècle difficile. La presse ne doit-elle pas également se demander si elle n'outrepasse pas parfois son rôle d'information et de regard critique sur l'actualité ?

Si la responsabilité doit redevenir une des pierres angulaires du fonctionnement d'un État, s'il s'agit d'un principe général auquel, comme je l'ai dit, ni les hommes politiques, ni les dirigeants de l'administration, ni la presse ne peuvent échapper, les citoyens doivent eux aussi prendre leurs responsabilités en participant à l'indispensable changement de mentalité et en s'intéressant activement à la chose publique.

Je voudrais conclure sur une note d'espoir. Notre État a, dans le passé, toujours fait montre de sa capacité à résoudre les crises et les conflits les plus difficiles. Il s'est souvent illustré par une ténacité modeste qui a impressionné les plus grands. Aujourd'hui, le temps de la prise de conscience de la crise que traverse notre État est passé. L'heure est à l'action. Prenons chacun nos responsabilités, là où nous sommes. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Verreycken.

De heer Verreycken (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de voorzitter, achttien maanden na de eerste gruwelijke ontdekkingen in de zaak-Dutroux, en twee onderzoekscommissies later, mag de Senaat een stem laten horen. Het gaat echter niet over de aanbevelingen van de commissie-Verwilghen, want die werden door de eerste minister tot advies gedegradueerd. Neen, het debat gaat over, ik citeer, « de politieke toestand en de door te voeren hervormingen ».

Dat debat is volgens mij nodig, want de politieke toestand maakt van het land het mikpunt van spot van de hele wereld. Het is ook nodig, omdat de hervormingen uitblijven. Dat komt omdat de twee volkeren van het land een verschillende invulling geven aan de voorgestelde maatregelen. Een voorbeeld hiervan is de eenheidspolitie. Het Waalse verzet hiertegen zorgt voor een kluwen van onwerkbare compromissen. Dit is zeker niet alleen de vaststelling van het Vlaams Blok. Ook Brice De Ruyver kwam op 21 april tot dezelfde slotsom. Ik citeer : « Moeten we om dit land nog samen te houden, de weg van de onwerkbare compromissen blijven bewandelen ? Voor mij is het antwoord neen. Als het aan de Vlaamse partijen had gelegen, waren de voorstellen van de commissie-Verwilghen en de commissie-Huybrechts wet geworden. Het zijn de Franstalige partijen geweest die de zaak op federaal niveau hebben getorpedeerd. En dus vind ik dat we ernstig moeten overwegen om nog één keer een verregaande staatshervorming door te voeren, en dat we de politie en justitie moeten federaliseren. » Dit is geen Vlaams Blok-stem, maar de stem van een van de experten in de verschillende onderzoekscommissies.

De voorbije gebeurtenissen rond een kindermoordenaar, rechtstreeks aanleiding voor debatten in Kamer en Senaat, en het falen van de regering om de politie en justitie grondig te hervormen, duwen het laatste greintje vertrouwen van de burger in de instellingen nog verder weg.

Ook bij vorige sprekers hoorden we dat vertrouwen het sleutelwoord is in dit debat.

We vinden het vooral dramatisch dat het gezagsargument, noodzakelijk om de burger te doen aanvaarden dat iemand leiding geeft, volkomen werd uitgehold. Niemand vertrouwt nog politici. Zonder dit gezagsargument gaan we regelrecht naar een chaos. Het is te eenvoudig om de verantwoordelijkheid voor fouten systematisch bij anderen te leggen. De rijkswacht, de magistratuur en de politie zijn fout, maar wij politici niet. Het verantwoordelijkheidsgevoel van politici gaat niet zo ver dat ze zich zelf de schuld zouden geven. Het is niet omdat twee ministers op een bewonderenswaardige wijze besluiten hebben getrokken uit hun fouten waarvoor ze niet persoonlijk verantwoordelijk waren, dat de hele politieke klasse weer krediet krijgt bij de bevolking.

Ik moet toegeven dat het moeilijk is om het vertrouwen in politici te herstellen in de huidige situatie. Op wereldvlak klampt de president van het machtigste land zich vast aan zijn positie terwijl hij het bestuur uitoefent vanuit de « orale » kamer. In Europa wordt de invoering van de heilige euro alleen maar gekenmerkt door een ordinair debat over een directeursplaats waar hoogstwaarschijnlijk een hoge wedde aan is verbonden. Ondertussen blijft een Europees rechter met zeer dure lijm aan zijn zeteltje kleven. Zoiets kan evenmin vertrouwen wekken. Nochtans bepaalt artikel 167 van het Verdrag van Rome dat de rechters worden gekozen « uit personen die (...) aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden ». Intussen weet ongeveer iedereen dat een Europees rechter, de heer Wathelet, aan deze norm niet voldoet. Het zou dan ook aangewezen zijn dat de eerste minister zelf dit onmiddellijk laat weten aan de regeringen van de Europese lidstaten. Belgische verkozenen kunnen geen opdrachten geven aan de heer Wathelet, ze kunnen er wel bij hun eerste minister op aandringen om zijn verantwoordelijkheid op te nemen. De eerste minister die het zelf steeds weer heeft over signalen die moeten worden gegeven, heeft nu ook alle middelen in handen om zelf het sterkste signaal te geven.

Nog andere maatregelen hebben het wantrouwen van de burgers aangewakkerd, denk maar aan de aanstelling van een CVP-volksvertegenwoordiger tot minister van Justitie. Als volksvertegenwoordiger stelde de heer Van Parys vast dat enkel de splitsing van Justitie recht kan doen aan de verschillende wijzen waarop de gemeenschappen van het land hun rechtsgevoel invullen, maar hij werd onmiddellijk gekocht met een ministerzetel en trok zijn woorden al even onmiddellijk in. Dat is een slecht signaal. De burger vertrouwt dat niet.

De eerste minister wist het signaal van zijn beide ontslaggevende collega's onmiddellijk te begrijpen en zag in hun opstappen een blijk van grote verantwoordelijkheidszin. Op de vraag of de eerste minister niet een gelijkaardig gebaar zou stellen, antwoordde hij echter zonder aarzelen dat hij zijn verantwoordelijkheid niet wenste te ontlopen. Dergelijke nuances ontgaan mij. Hoe kan het geven van zijn ontslag voor de ene minister een vlucht van verantwoordelijkheid zijn en voor de andere een bewijs van verantwoordelijkheidszin ?

Hoe kunnen de politieke meerderheidsfamilies met dezelfde grote woorden aan de burger die hen moet ondergaan, blijven vertellen dat zij, en zij alleen, de kredietwaardigheid van de politici en van de instellingen kunnen herstellen ?

In dit debat zit men niet om beeldspraak verlegen. Ik wil me dan ook niet onbetuigd laten.

Een skunk, een stinkdier kan men onmogelijk met zijn eigen middelen bestrijden, zonder zelf te gaan stinken.

De magistratuur en het hele politielandschap, verziekt als ze zijn door minder bekwame politiek benoemden, kan men dus onmogelijk verbeteren door andere politieke benoemingen. De samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie bijvoorbeeld zal, ook in het voorstel van enkele oppositiepartijen, via de Senaat nog steeds kunnen worden gepolitiseerd. De politieke ongeloofwaardigheid die in het leven werd geroepen door de zogenaamde krokodillen, kan niet tot geloofwaardigheid worden omgekeerd door dezelfde krokodillen weer op te vissen.

Wie vandaag meent dat een oppervlakkig kurieren am Symptom volstaat, slaat de bal volkomen mis. Zij die blijven volhouden dat de problemen in geen geval mogen worden gecommunautariseerd, vrezen de werkelijkheid. De kommaneukerij die in de marge wordt bedreven, moet toch iedereen aan het denken zetten. Er is meer geld voor justitie, maar aan de onaantastbaarheid van politiek benoemde magistraten mag niet ten gronde worden geraakt. Er is meer geld voor het politielandschap, maar aan de politieoorlogen wordt geen einde gemaakt, want de reeds zolang gevraagde eenheidspolitie is er nog altijd niet.

Ik ben van mening dat de Senaat hierbij een belangrijke rol zou kunnen spelen. Deze assemblee werd oorspronkelijk bedacht als een ontmoetingskamer voor de gemeenschappen, waar meer kan dan oeverloos palaveren.

Of dit debat een goed begin is, weet ik niet. Het wordt alleszins niet afgesloten met een sterk en duidelijk advies aan de uitvoerende macht. In tegenstelling tot degenen die « de problemen oplossen als ze zich stellen » kan de Senaat een betere maatschappijordening realiseren door de problemen te voorzien of te voorkomen. Op die manier kan de Senaat het begrip « regeren is vooruitzien » in de praktijk brengen.

Ooit heeft een dichter geschreven : « Er ligt een staat te sterven. » De staat is op sterven na dood en wie wil vooruitzien moet nu de erfenis regelen. Dat is een opdracht voor de Senaat. Dat zijn de « door te voeren hervormingen » waaraan een debat moet worden gewijd. Wie deze erfenisregeling voorbereidt, schept de mogelijkheid dat de burger opnieuw vertrouwen krijgt in de eigen instellingen, in instellingen die hij zelf een legitimiteit geeft, die niet opgedrongen wordt door mensen die verzuipen in kasteelconclaven en de stem van de burger niet willen horen of door sommige nostalgici en families die alleen de oude verworvenheden te allen prijze willen bewaren.

Dames en heren van alle instellingen, ook de politieke, indien u zichzelf rekent tot de generatie van de krokodillen, verdwijn dan naar de geschiedenisboekjes en sus uw verantwoordelijkheidsgevoel niet met het opstappen van anderen. Geef de volkeren die ons land bewonen, de ruimte om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Ik vraag geen gewelddadige revolutie, maar doe wel een beroep op het verantwoordelijkheidsgevoel van de gemeenschapssenaat om aan de volkeren te geven wat hen toekomt. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, het doet me plezier dat we vandaag toch de kans krijgen even over de politieke toestand te praten, nadat de Senaat het twee weken geleden zelfs niet nodig achtte de vergadering te schorsen op het ogenblik dat Dutroux was ontsnapt. Ik heb echter maar zes minuten spreektijd en zal mijn uiteenzetting dus kort moeten houden. De toespraak van collega Erdman is voor mij een goed aanknopingspunt en heeft mij trouwens aangenaam verrast, omdat collega Erdman terecht analyseerde hoelang het met de justitie reeds verkeerd loopt.

Ik ga echter een stap verder. Een opsomming van alle maatregelen die de vorige en de huidige regeringen hebben genomen, is indrukwekkend, maar men zal het met mij eens zijn dat die maatregelen bij de bevolking blijkbaar weinig of geen effect hebben gehad. Het vertrouwen is daardoor niet hersteld. Het gebrek aan vertrouwen zit dus erg diep. In de zomer van 1996 is dit inderdaad allemaal tot uiting gekomen, maar men maakt een grote fout indien men veronderstelt dat dit alleen met justitie te maken heeft. Het zit veel dieper. Natuurlijk vraagt de bevolking zich af of ons recht nog wel rechtvaardig is.

Grote fraudeurs of andere criminelen worden vrijgesproken op basis van procedurefouten of verjaring. De kwaliteit van de rechtspraak laat te wensen over, meer zelfs het rechtssysteem is voor de gewone man bijna ontoegankelijk. Vaak is een rechtszaak een langgerekte procedureslag. De essentie, met name het recht herstellen, is bijzaak geworden. Het formalisme staat voorop. De problemen worden niet alleen opgelost met de installatie van een Hoge Raad voor de Magistratuur. Het zit allemaal veel dieper. Het gaat ook over de betaalbaarheid van justitie en een vereenvoudiging van het rechtssysteem met zijn verschillende rechtbanken. Het verheugt me dan ook dat daaraan in het derde deel van het voorstel van PRL, VLD en VU aandacht wordt besteed.

Zoals ik al zei, het gaat niet alleen over justitie, maar ook over de economie. De mensen voelen zich niet meer goed in hun vel. Ze vragen zich af of ze maar een onderdeel van het productieproces zijn. Een half jaar na de gebeurtenissen van de zomer 1996 kregen heel wat arbeiders en bedienden een zware opdoffer. Uit de sluiting van Renault-Vilvoorde bleek immers dat de mensen geen zekerheid meer hebben.

Het gaat niet alleen over justitie of economie, maar ook over de administratie. De bevolking vraagt zich af of ze nog meetelt. Wat moeten mensen allemaal niet doen om hun rechten af te dwingen ? In een samenleving waarin alles is geïnformatiseerd moeten burgers toch nog altijd formulieren invullen om te bekomen waarop ze recht hebben. Vooral degenen die in de grootste nood verkeren hebben de grootste moeite om iets te bekomen.

Het gaat niet alleen over justitie, over economie of over de administratie, maar ook over de besluitvorming. Het land is onbestuurbaar geworden. Het wordt gekenmerkt door een grote ziekte, met name de Belgische ziekte. Franstaligen en Nederlandstaligen verschillen op heel wat terreinen van mening. Ik spreek me niet uit over het gelijk van de enen of de anderen, maar ik stel alleen vast dat de inzichten verschillen. Men moet ervoor zorgen dat aan de behoeften van de verschillende gemeenschappen naar eigen inzichten wordt tegemoetgekomen en dat de beide landsgedeelten meer zelfstandigheid krijgen, zonder dat daarom de solidariteit wordt afgebroken.

Naast dit alles is er ook een groot wantrouwen tegenover de politiek. Alle politieke partijen delen in de klappen en dat is niet aangenaam voor wie ermee wordt geconfronteerd. Er is een groot wantrouwen, omdat het Parlement niet voldoende in vrijheid en openheid kan discussiëren. Het kan niet genoeg over de partijgrenzen heen naar oplossingen zoeken. Steeds opnieuw worden er door de regering veto's gesteld. De macht van de regering is veel te groot. Het belang en de samenhang van de regering is gewichtiger dan fundamentele hervormingen tot stand brengen. De vertegenwoordigingsdemocratie moet worden hersteld.

De verkozenen des volks moeten terug onafhankelijk kunnen nadenken. Ze mogen geen lakeien zijn van belangengroepen of partijen.

De voorzitter. ­ Kunt u uw uiteenzetting beëindigen, mijnheer Anciaux ?

De heer Anciaux (VU). ­ De spreektijd van de kleine fracties is toch wel heel kort. Ons een klein beetje meer tijd geven is ook democratie. Democratie is immers ook de zorg voor de minderheden.

De bevolking is meer dan ooit mondig, ze is meer dan ooit in staat mee te werken aan verandering. Ik dring er bij de eerste minister op aan dat hij de bevolking effectief betrekt door naast de vertegenwoordigende democratie ook een directe democratie mogelijk te maken. Alleen dan kunnen we met de bevolking een echt vertrouwenspact sluiten. Ik geloof in alle eerlijkheid echter niet dat deze regering en dit Parlement nog de kracht hebben om een vertrouwensproject op te bouwen. We kunnen alleen proberen enkele essentiële zaken te realiseren. Voor alles moeten we echter een beroep durven doen op de bevolking en op haar durven betrouwen. Dit vertrouwen moeten we overigens zo snel mogelijk opnieuw vragen. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Boutmans.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Mijnheer de voorzitter, in de vijf minuten die mij toegewezen werden, kan ik uiteraard alleen een telegram voorlezen, maar onmogelijk een uitvoerig standpunt verdedigen. De heer Jonckheer en ik zullen de eerste minister daarom straks een map bezorgen waarin hij de voorstellen van Agalev en Ecolo kan terugvinden. Zoals men zal zien zijn die gelijklopend maar niet volkomen gelijk.

Het is volgens ons volkomen normaal dat het debat wordt georganiseerd met parlementaire technieken en met deelname van alle parlementsfracties. Als de regering er evenwel voor kiest om rechtstreeks met een deel van de oppositiepartijen en met de meerderheidspartijen te onderhandelen, dan zal de Agalev-fractie te gelegener tijd haar standpunt daarover bekendmaken. We zullen de regering feliciteren voor wat we goedvinden en haar bekritiseren voor wat we afkeuren.

Ten eerste, van in het begin hebben we er de nadruk op gelegd, zowel in het Parlement als daarbuiten, dat de depolitisering van de benoemingen en de bevorderingen in de magistratuur een essentieel punt is van de hervorming, aangezien de politisering één van de grote ziektes van de justitie is. We vinden daarom dat in artikel 51 van de Grondwet het principe moet worden opgenomen dat de benoemingen en de bevorderingen in de magistratuur moeten gebeuren op basis van bekwaamheid en geschiktheid voor het ambt. In principe en met woorden is iedereen het daarover eens, maar toch is dit principe nog steeds niet in de Grondwet opgenomen en is de procedure nog altijd niet gewijzigd.

Ten tweede zal de eerste minister in de map ook een uitgewerkt voorstel inzake de benoemingen in de magistratuur vinden. De politieke eindverantwoordelijkheid voor de benoemingen blijft daarin nog steeds bij de minister van Justitie. Hij krijgt echter adviezen en een duidelijke voordracht met preferenties van het benoemings- en bevorderingscollege, van zodra dit eenmaal is geïnstalleerd. De minister kan van dit advies op gemotiveerde wijze afwijken. In dit geval wordt de zaak opnieuw in handen genomen door dit college, dat zich ofwel bij het standpunt van de minister neerlegt, ofwel zijn eigen advies handhaaft. In het laatste geval kan de regering nog steeds haar eigen standpunt volgen, maar dan moet ze ook het risico lopen op een vernietigingsberoep bij de Raad van State. Het is mij niet helemaal duidelijk, noch in het voorstel van de regering noch in dat van de groepering van sommige oppositiepartijen, of de controle van de Raad van State voldoende in acht wordt genomen. Voor ons is dat alleszins een essentieel punt.

Ten derde, we kunnen akkoord gaan met de samenstelling van de Hoge Raad voor de Justitie, waarvan de helft magistraten en de helft niet-magistraten zullen deel uitmaken. Het belangrijkste is dat de laatste groep niet alleen de advocatuur en de academische wereld vertegenwoordigt, maar dat daarin ook mensen van het brede maatschappelijk veld worden opgenomen. De Senaat moet zich hierover kunnen uitspreken en iedereen moet zich kandidaat kunnen stellen.

Ten vierde spreken we ons uit voor een beperkte duur van de bestuursfuncties in de magistratuur, in de eerste plaats voor de topmagistraten van de parketten. Ons voorstel gaat zelfs nog een stap verder. Wil men een grondige reorganisatie van justitie, dan moet daar onmiddellijk werk van worden gemaakt en is een inhaaloperatie noodzakelijk. In ons wetsvoorstel pleiten we er bijgevolg voor alle topmagistraten van parketten en parketten-generaal uit hun functie te ontheffen en een nieuwe benoemingsronde met open kandidaatstellingen en objectieve procedures te organiseren. Alle magistraten, ook de huidige topmagistraten kunnen daarvoor dan solliciteren. Zodoende zullen verantwoordelijken niet langer beweren dat ze bepaalde magistraten wel uit hun ambt willen ontzetten, maar dat niet kunnen. Volgens de Grondwet benoemt en ontslaat de Koning de ambtenaren van het openbaar ministerie en zijn ze in tegenstelling tot de rechters niet benoemd voor het leven.

Ten vijfde mis ik in het regeringswerk, evenals in de voorstellen van de oppositiepartijen de beklemtoning van de strijd tegen de grootschalige fraude en de grote criminaliteit. Nochtans moet dit in de komende jaren een prioriteit worden. De bevolking is het immers beu te zien hoe de kleine dieven gevat worden en personen die voor miljarden frauderen vrijuit gaan. Er verschijnen trouwens geregeld rapporten waarin de diensten gespecialiseerd in fraudebestrijding klagen over hun gebrek aan personeel en middelen. Ze klagen erover dat de overheid verklaart dat ze belangrijk werk verrichten, maar hen daarvoor niet de noodzakelijke middelen verstrekt.

Ten slotte heeft onze fractie de basispolitiezorg altijd als een lokale of bovenlokale taak beschouwd. Het wordt een bovenlokale taak in de kleinere gemeenten die deze taak zelf niet kunnen waarnemen. De democratische controle op deze basispolitiezorg door de gemeenteraad of een bovengemeentelijk orgaan is essentieel.

Wat betreft de zogeheten federale politie of de gespecialiseerde politiezorg, moeten gerechtelijke taken inzake recherche zoveel mogelijk worden verzameld bij de parketten en onder leiding van de parketmagistratuur worden waargenomen. De communicatie tussen parket en politie zorgt nu immers voor de grootste problemen. Het regeringsplan lost dit probleem niet op. Bovendien zou het resulteren in een verticale eenheidspolitie op het organisatiemodel van de rijkswacht. In het wetsvoorstel van de bijna verenigde oppositie wordt gepleit voor een basispolitiezorg op lokaal niveau. De huidige gemeentepolitie en de laagste echelons van de rijkswacht zouden daarin worden samengevoegd en samen onder de bevoegdheid van de gemeente vallen. Spijtig genoeg wordt in dit voorstel niet genoeg de nadruk gelegd op de noodzakelijkheid van een recherchepolitie die onder de bevoegdheid van de magistratuur zou vallen. Wanneer ik echter moet kiezen tussen het plan van de regering en het voorstel van de oppositie, kies ik voor het laatste. Zoals gezegd zullen de heer Jonckheer en ikzelf aan de eerste minister het uitgewerkte voorstel van de groenen bezorgen.

M. le président . ­ La parole est à M. Jonckheer.

M. Jonckheer (Écolo). ­ Monsieur le président, je désire faire part à l'assemblée de trois messages essentiels.

En premier lieu, les réformes structurelles de la Justice et des polices s'inscrivent dans un contexte qui en souligne certainement l'urgence, mais aussi les limites si elles ne s'accompagnent pas d'un changement de politique économique, de pratiques et de comportements. Je citerai à cet égard deux éléments : d'abord, il est clair que la démocratie est fragile lorsque depuis des années, et malgré la fin de la crise économique, une grave crise de l'emploi subsiste, entraînant exclusion sociale, pauvreté, perte de repères culturels. L'expression « mal de sécurité et mal de justice » utilisée par certains de mes collègues renvoie à cette situation. Le recours accru à la justice est un indicateur de ce mal-être.

Ensuite, second élément, la faiblesse relative de l'État belge en tant qu'acteur, soulignée tant par des historiens que des sociologues, a certainement été accentuée par des pratiques de « lotissement » de la Fonction publique, via le système des nominations politiques à tous les échelons, mis en oeuvre par les trois familles politiques dominantes occupant tour à tour le pouvoir. Cet état de choses a une influence réelle sur l'absence de motivation et de compétence dans le chef de certains agents de l'État et n'est pas sans lien avec « le relâchement pathologique » évoqué dans un éditorial de La Libre Belgique .

Pour l'ensemble des acteurs concernés, il est important non seulement que les réformes devant être votées soient opérationnelles, mais aussi qu'émergent et se diffusent une nouvelle éthique ainsi que de nouveaux comportements, pouvant se synthétiser en une fierté d'appartenir aux différents corps de l'État, une fierté retrouvée de servir l'intérêt général, avec une attention particulière pour les personnes les plus fragilisées.

Mon deuxième message concerne le contenu des réformes. Les écologistes ont élaboré un ensemble de propositions ­ certaines sont anciennes, d'autres plus récentes ­ qui présentent des convergences certaines avec des propositions élaborées par d'autres partis, tant de la majorité que de l'opposition libérale. Mon collègue Boutmans en a évoqué certaines et j'insiterai sur trois d'entre elles.

Premièrement, nous estimons ­ et nous avons déposé une proposition de loi en ce sens ­ qu'il convient d'instaurer pour les procureurs généraux et les procureurs du Roi une nomination sur la base d'un mandat à durée déterminée renouvelable et comportant des objectifs précis.

Deuxièmement, il importe de lutter contre l'arriéré judiciaire en complétant immédiatement les cadres des cours et tribunaux où des places sont restées vacantes.

Troisièmement, en ce qui concerne le Conseil supérieur de la Justice, les écologistes sont d'accord pour qu'il soit composé de magistrats et de représentants de la société civile, lesquels devraient être élus par une assemblée parlementaire, et nous proposons le Sénat.

Je tiens encore à aborder l'aspect budgétaire des réformes. Une augmentation de cinq milliards est prévue en trois ans. Or, le budget annuel du département de la Justice se trouve à l'heure actuelle, en francs constants, à peine au niveau qu'il occupait à la fin des années 70. Le gouvernement sera confronté, à la fin de la présente législature et pour la suivante, à des choix d'affectation de budgets. À cet égard, nous n'acceptons pas la position du gouvernement de maintien d'un surplus primaire de 6 %; nous ne pouvons en effet approuver l'accentuation du rythme de réduction du déficit public qui en résultera. Elle me paraît compromettre les marges budgétaires dont pourrait disposer le gouvernement pour la confection de son budget 1999 et durant la prochaine législature. Maintenant que cette réduction du déficit public est réalisée, il est temps d'inverser partiellement et graduellement les priorités, y compris en matière de politique budgétaire.

Enfin, j'en viens brièvement à la question de la « méthode », et c'est mon troisième message. Vous n'ignorez pas ­ mais je souhaite vous le rappeler ­ que les écologistes ont toujours mené, depuis leur entrée au Parlement, une opposition constructive.

Ils n'ont pas hésité à prendre une part de leurs responsabilités, notamment lors de leur participation à la dernière réforme de l'État. Les écologistes sont prêts à assumer à nouveau ce type de responsabilité tout en restant dans l'opposition.

Cependant, l'opposition est également plurielle. C'est la raison pour laquelle nous ne voyons pas d'intérêt à ce qu'elle se constitue en un bloc. Nous souhaitons que nos propositions soient prises en considération et sommes prêts à en discuter tant avec vous qu'avec les ministres compétents et l'ensemble des partis démocratiques.

Ces discussions doivent être tenues au Parlement le plus rapidement possible. Nous répondrons de manière positive à l'invitation que vous nous feriez de vous présenter de manière plus approfondie les propositions que nous venons de vous remettre. (Applaudissements.)

M. le président. ­ La parole est au Premier ministre.

M. Dehaene, Premier ministre. ­ Monsieur le président, mon intention n'est pas de rencontrer chacune des remarques ou suggestions qui ont été émises dans ce débat. Nous aurons amplement l'occasion d'y revenir dans les semaines qui viennent. Je tiens simplement à souligner qu'une fois de plus, le Sénat a joué son rôle en émettant un certain nombre de réflexions qui se situent d'ailleurs dans la prolongation des discussions et des travaux qui se sont tenus dans le courant de l'année dernière, en commission de l'Intérieur, où une réflexion intéressante et utile a été menée.

Ik wil mij vooral toespitsen op wat er mijns inziens in de komende weken nog te doen staat. Ik leg er de nadruk op dat we sinds augustus 1996 op het vlak van de hervorming van politie en justitie in een stroomversnelling zijn terechtgekomen. Op dat ogenblik waren we ons niet helemaal bewust van de noodzaak van een versnelde hervorming. Er was echter reeds heel wat voorbereidend werk gedaan, maar de uitvoering gebeurde wellicht aan een te klassiek ritme. Sindsdien werd een algemeen hervormingsplan naar voren gebracht en systematisch gerealiseerd. De ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken, die naar aanleiding van de recente gebeurtenissen niet hebben geaarzeld hun verantwoordelijkheid op te nemen, hadden reeds heel wat concreet en opbouwend werk verricht. Opdat hun signaal niet vergeefs zou zijn geweest, moeten we onmiddellijk werk maken van de hervorming. Zoals de heer Erdman onderstreepte, is er al heel wat werk achter de rug.

Ik ben het met de heer Anciaux eens wanneer hij zegt dat de bevolking niet altijd het gevoel heeft dat er reeds heel wat is veranderd. Ik heb dat ook nooit tegensproken. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat hervormingen in het algemeen en zeker hervormingen van politie en justitie door de bevolking slechts au sérieux worden genomen wanneer ze die op het terrein, in hun dagelijkse werkelijkheid, ondervinden. Er moet eerst heel wat voorbereidend werk worden gedaan zoals studie, het uitwerken van wetteksten, het bespreken van en stemmen over die teksten in het Parlement, het operationeel maken van de goedgekeurde wetten. Daarbij moet er nog worden gezorgd voor de nodige middelen en het nodige personeel. Ik heb het dan nog niet over een nieuwe mentaliteit op het terrein.

Gans dit proces is voor de bevolking een abstract gegeven. Ze volgt dit alles slechts vanop afstand, vaak niet begrijpend waarover het gaat, zodat al die activiteiten niet als een deel van de hervormingen worden gezien. Ik ben er mij zeer goed van bewust dat dit één van de grootste handicaps is die moeten worden overwonnen. Ik weet dat het een hele tijd zal duren vooraleer de bevolking de hervormingen als dusdanig zal ervaren, hoe snel wij ook werken. Dat is nu eenmaal het stelsel waarin we leven. Dat mag echter geen reden zijn om bij de pakken te gaan zitten. Het moet integendeel een aanmoediging zijn om door te gaan.

Par conséquent, nous devons poursuivre notre programme législatif et nous attacher à rendre ses effets perceptibles dans la réalité quotidienne des citoyens. Ainsi que je l'ai déclaré la semaine dernière à la Chambre, il nous appartient désormais de concentrer nos efforts sur l'aboutissement de trois objectifs prioritaires au cours de la dernière année de cette législature, sans pour autant négliger la concrétisation des réformes déjà approuvées par le Parlement.

À cet égard, je voudrais faire remarquer à M. Jonckheer que la norme des 6 % du solde primaire que la Belgique s'est engagée à respecter n'a aucun rapport avec la déclaration de M. Waigel. En effet, cette condition découle de la déclaration gouvernementale et de nos engagements, dans le cadre des délibérations relatives à l'union monétaire. Certes, cette condition implique le maintien de la ligne. Toutefois, elle permet aussi une diminution plus rapide de la dette et donc une réduction accélérée des charges d'intérêt. Dès lors, de nouvelles marges sont progressivement disponibles. En 1998, nous avons décidé de les affecter à la Justice et à la réduction des coûts salariaux. Le gouvernement entend continuer dans cette voie au cours des années 1999 et 2000 bien que ­ M. Jonckheer a raison sur ce point ­ des choix devront nécessairement être posés.

De heer Vandenberghe en andere sprekers hebben er reeds op gewezen dat we te maken hebben met meer dan een zuiver structureel probleem. De maatschappij evolueert naar meer individualisering en minder bevoogding. Het is dan ook logisch dat de eisen die aan justitie en aan politie worden gesteld, evolueren. Dat deze nieuwe maatschappelijke houding nog niet in de wetgeving werd geïntegreerd, is een van de basisproblemen waarmee we worden geconfronteerd. Er wordt van justitie geëist dat ze op een andere manier optreedt. Ze is echter nog niet helemaal op deze nieuwe taak voorbereid en wordt geconfronteerd met heel wat zaken waarmee ze vroeger niet werd geconfronteerd. Er moet alleen maar naar de Amerikaanse maatschappij worden gekeken om vast te stellen dat deze evolutie nog veel verder kan gaan. De individualisering heeft daar geleid tot een « contractualisering » van de verhoudingen tussen de burgers. Wrijvingen worden niet meer opgelost binnen een referentiekader als de kerk, de wijk, enz., maar worden direct voor de rechter gebracht. Dit maakt ook deel uit van de huidige problematiek. Tevens houdt deze evolutie een nieuwe uitdaging in. De geïndividualiseerde burgers moeten er immers van worden overtuigd dat ze mede verantwoordelijk zijn voor het samenleven. Ook deze elementen liggen aan de basis van de problemen bij de justitie.

De regering heeft voor de rest van de legislatuur drie hoofdprioriteiten vooropgesteld die ze los van alle partijpolitieke overwegingen wil realiseren. De manier waarop de oppositie hierop inspeelt verheugt mij. Als we er tijdens deze legislatuur niet in slagen in justitie en politie fundamentele hervormingen te realiseren, dan dreigen we in een eindeloos proces verwikkeld te raken en zullen we bij de aanvang van de volgende legislatuur van meet af aan moeten beginnen. Ik durf dan ook geen uitspraken te doen over hoever we aan het eind van die legislatuur zullen staan. Als het voorbereidende werk door meerderheid en oppositie samen kan worden afgewerkt, dan bestaat een grote kans om een hervorming te realiseren die kan steunen op een brede consensus. Hierbij wil ik nogmaals onderstrepen dat justitie en politie basisinstellingen in de maatschappij zijn.

Ce sont les institutions de base de notre État de droit. La Constitution ne requiert pas la majorité spéciale pour les lois d'application, comme elle l'exige lors d'une réforme de l'État. Personnellement, je considère qu'une réforme de la justice et de la police est tout aussi capitale que les réformes de l'État qui ont été accomplies. Il serait donc normal que nous tentions de réunir un consensus plus large que celui lié à une majorité simple, en vue de réaliser le Conseil supérieur de la Justice, en d'autres termes, de mettre en place des procédures internes et externes de contrôle et de discipline à l'échelle de la justice et d'aboutir à une objectivation des nominations. Selon moi, la réforme des polices doit s'inspirer des conclusions de la commission d'enquête de la Chambre. Par ailleurs, il conviendrait également de procéder à une réforme de la structure de la justice proprement dite. Je reconnais d'ailleurs que dans leur document commun, les quatre partis de l'opposition ont, davantage que le gouvernement dans ses travaux, mis l'accent sur ce point. Il me paraît donc utile d'en tenir compte.

De essentiële hervormingen moeten op dit vlak worden gesitueerd. Er moet ook worden gewerkt aan een herziening en een modernisering van de tuchtprocedures, zowel bij de politie als bij het gerecht. De toegang tot het rechtssysteem moet worden vergemakkelijkt en de leesbaarheid van de teksten moet verbeteren, zodat de bevolking beter op de hoogte is van haar rechten en plichten. Deze drie thema's vormen de essentie van de hervormingen.

Selon moi, majorité et opposition sont en réalité plus proches et plus éloignées l'une de l'autre qu'il ne paraît. En effet, les textes relatifs au Conseil supérieur de la Justice ont été discutés par les membres de la majorité et de l'opposition à la Chambre et ils font l'objet d'un très large consensus qui doit à présent être traduit dans un article 151 de la Constitution. Ce matin, j'ai déposé un document de travail qui tente de faire le point sur cette question.

En matière de réforme des polices, une discussion a eu lieu au sein de la commission d'enquête. Ensuite, un document a été établi visant à rendre opérationnelles les lignes directrices définies par la commission d'enquête. Celui-ci a également fait l'objet de discussions à la Chambre et, si je ne m'abuse, au Sénat, au sein des commissions de l'Intérieur et de la Justice. Nous en avons tenu compte lors de l'élaboration des projets de loi.

Selon moi, le texte émanant des quatre partis de l'opposition laisse apparaître des éléments de convergence.

De teksten van de regering bevatten immers elementen die voortvloeien uit de besprekingen in het Parlement.

Zodra het niveau van de algemene principes wordt verlaten en er operationele voorstellen moeten komen, zal blijken dat de oppositie geen oplossing heeft voor heel wat problemen terwijl daarvoor in de teksten van de regering wel oplossingen worden aangeboden. Het formuleren van de voorwaarden waaraan de toekomstige politie moet beantwoorden, is één zaak. Het is echter veel moeilijker effectief stappen te doen om deze doelstellingen te realiseren. Het zal wellicht duidelijk worden dat de regering meer aandacht besteed aan de stappen die moeten worden gedaan en dat de oppositie meer oog heeft voor het einddoel. De vergelijking van de teksten kan een basis zijn om de verschillende standpunten te verzoenen.

Ik ben het ermee eens dat de structuur van de justitie moet worden besproken. Aangezien de magistratuur de leiding moet hebben over het onderzoek, moet ze over een doorzichtige structuur beschikken, zodat de politie die met haar samenwerkt, kan uitmaken met wie ze te doen heeft en wie er verantwoordelijk is. We ontwijken dit debat niet.

Je me réjouis de la réponse donnée par quatre partis de l'opposition à l'appel que j'avais lancé à la Chambre voici huit jours. J'étudierai également avec attention les documents que m'ont transmis Écolo et Agalev. Si nous pouvons intégrer certains éléments, nous le ferons certainement. Par la suite, le débat devra aussi avoir lieu au Parlement.

Ce matin, des documents provenant de l'opposition, de la majorité et du gouvernement ont été remis aux présidents des partis. Je pense qu'après une étude attentive de ces documents, nous pourrons aboutir à un consensus plus large que celui de la simple majorité. Pour le pays, ce serait certainement une bonne chose.

Nous devons donc nous organiser de façon à ce que chacun s'y retrouve et éviter que des accords soient conclus aux dépens des uns ou des autres. Un effort commun doit être réalisé. Aujourd'hui, le politique doit répondre à la crise de confiance qui existe à l'égard de l'État de droit. Cette réponse sera plus forte si nous pouvons la donner ensemble. (Applaudissements.)

De voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Coveliers.

De heer Coveliers (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, mijn repliek zal kort zijn omdat uit de debatten en het antwoord van de eerste minister blijkt dat de standpunten niet zo divergent zijn. Ik ben het volkomen eens met de vaststelling dat het op dit ogenblik in het algemeen belang is om ten minste tot een voorafspiegeling van een oplossing te komen. Niemand in ons land heeft er belang bij dat de malaise die er nu heerst, nog langer blijft aanslepen.

Ik kan akkoord gaan als de eerste minister zegt dat de regering veel meer de stappen ziet en de oppositie meer de eindoplossing. Dat is juist, maar ook evident. We hebben op een vrij snelle manier gezegd waar we naartoe willen, als reactie op wat er in de Kamer is gebeurd. Het is heel belangrijk te weten waar we naartoe willen gaan. Hetgeen de eerste minister als een stap voorstelt, is door ons soms als einddoel geïnterpreteerd. Ik vermoed dus dat we hiermee enkele wrijvingspunten zullen kunnen wegnemen. Als duidelijk is wat de visie is en waar we naartoe willen, kunnen we vrij snel tot een oplossing komen.

Als slot wil ik nogmaals de nadruk leggen op de noodzaak om de verschillende delen van het proces op elkaar af te stemmen. Het verheugt mij dat ook de eerste minister die mening is toegedaan. Het is weinig zinvol om de politie te hervormen als men de magistratuur niet in dezelfde zin hervormt. Zoals het voorbeeld dat Louis Tobback vroeger als minister steeds gaf : wat baat het de fietsdieven in Leuven te helpen opsporen, als het parket ze niet vervolgt ? Dit voorbeeld geldt ook in het algemeen.

Ook wat vóór het opsporen van de normovertreders komt, is belangrijk. De normen moeten worden verinnerlijkt. De federale overheid en het Parlement zijn daar echter niet meer helemaal voor bevoegd. De strafuitvoering en de opvolging van deze straffen, die na de opsporing komen moeten we ook aanpassen.

Dit debat was erg zinvol. Ondanks enkele methodologische verschillen kunnen we erover akkoord gaan dat we een visie moeten hebben, dat die duidelijk moet worden bepaald en dat uitgaand van die visie stappen moeten worden gedaan. We zijn het er ook over eens dat er zichtbaar iets moet worden gedaan, ook al is dat niet tastbaar voor de bevolking. Er moet een signaal gegeven worden aan het land. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à M. Foret.

M. Foret (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, j'aimerais également émettre quelques brefs commentaires.

Tout d'abord, je me réjouis du fait que le Sénat ait respecté aujourd'hui le contrat qu'il s'était en quelque sorte imposé, à savoir de ne pas faire un doublon du débat qui s'est tenu à la Chambre. Nous sommes très justement restés dans nos limites constitutionnelles en ayant un débat très positif, tout en veillant à formuler des propositions quant au fond.

Mon deuxième commentaire sera de saluer la correction du Premier ministre qui, dans le cadre de sa réponse, a rappelé sa volonté d'un consensus plus large que la majorité sur des matières aussi importantes que celles dont nous débattons. Il a aussi bien voulu reconnaître que le document qui a été rédigé et déposé la semaine dernière par l'opposition contenait des « signaux intéressants », pour reprendre ses propres termes.

Je crois effectivement qu'il faut prendre ce texte comme tel et je vous remercie, monsieur le Premier ministre, de l'avoir apprécié à sa juste valeur. Vous avez également souligné que nous avions prévu un volet relatif à l'organisation judiciaire et formulé des propositions destinées à améliorer le fonctionnement de cette grande machine qu'est la Justice.

Mon troisième commentaire consistera à regretter que vous n'ayez pas suffisamment mis l'accent sur l'indispensable accroissement des moyens budgétaires accordés à la Justice. J'ai dit tout à l'heure qu'une intervention d'au moins 15 milliards était nécessaire. Nous n'avons pas le fétichisme des chiffres, mais ce point doit être rappelé. Je ne voudrais pas que l'on se contente à nouveau de mesures provisoires, comme ce fut le cas pour les conseillers suppléants, ou que l'on adopte des demi-réformes comme ce fut le cas pour les commissions de libération conditionnelle, uniquement mises en place dans les cours d'appel alors qu'elles auraient dû l'être dans les arrondissements judiciaires.

Enfin, j'insiste sur la rapidité avec laquelle nous devons agir, tout d'abord, pour une question de nécessité qui se pose à l'échelon de la Justice et des polices et, ensuite, pour répondre aux voeux de la population. Bien d'autres problèmes sont là à notre porte que nous ne pouvons oublier.

Vous avez apporté tout à l'heure, monsieur le Premier ministre, quelques réponses à notre collègue Jonckheer en ce qui concerne le problème de l'évolution, notamment en termes d'inflation et d'emploi. Je rappelle également que notre pays et des pans entiers de notre économie et de notre industrie sont actuellement secoués. Chacun a en mémoire ce qui se passe notamment dans le secteur de la banque, des assurances et de la sidérurgie wallonne. Toutes ces matières ont leur importance; nous ne pouvons nous permettre de les négliger. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, de eerste minister heeft terecht beklemtoond dat het tijd vraagt alvorens de hervormingen zichtbaar zullen worden. Toch ben ik van mening dat dit argument wat al te vaak wordt ingeroepen. De problemen van de justitie zijn reeds jarenlang bekend en de consequenties ervan reeds ten minste twee jaar zichtbaar. Nochtans werd noch door de regering noch door het Parlement grondig aan de hervorming van de justitie gewerkt.

De eerste minister heeft de verruiming van de meerderheid voor deze hervormingen als positief voor de bevolking afgeschilderd. Ik ben het op dat stuk volkomen met hem eens en zou hem willen vragen deze werkwijze ook te volgen voor andere dossiers die niet minder essentieel zijn voor de bevolking, maar waarin nu gedreigd wordt met het naast zich leggen van de grondwettelijke bepalingen.

In verband met het eventuele akkoord tussen de meerderheid en de oppositie over de hervorming van de justitie en de politie heeft de eerste minister verklaard dat de meerderheid veeleer een stapsgewijze benadering voorstaat, terwijl de oppositie zich veeleer door het einddoel laat inspireren. Deze verklaring plaatst een aantal teksten in een ander daglicht. Mijns inziens bestaat de mogelijkheid om op een aantal punten tot een akkoord te komen wel degelijk. Ik geef toe dat sommige voorstellen van de oppositie, zoals het voorstel van de geïntegreerde politie, wellicht niet zo makkelijk in de bestaande teksten kunnen worden verwerkt. Het moet alleszins duidelijk zijn dat het niet gaat om een eenheidspolitie, maar wel om een politie die in bepaalde omstandigheden als een eenheid moet optreden. Essentieel is dat de aanvankelijk voorziene centralisatie uit de regeringsteksten verdwijnt, zodat het politieambt dichter bij de bevolking staat.

Ik ben het ermee eens dat ook de bevolking medeverantwoordelijk moet worden gemaakt voor de samenleving waarin ze leeft. Deze uitspraak houdt heel wat politieke consequenties in. Het betrekken van de bevolking bij het nadenken en de besluitvorming over maatschappelijke hervormingen dient voor elk van ons dan ook een permanente zorg te zijn. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Daar niemand meer het woord vraagt, is de bespreking gesloten.

Plus personne ne demandant la parole, la discussion est close.