1-169 | 1-169 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU JEUDI 5 MARS 1998 |
VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 5 MAART 1998 |
De voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Anciaux aan de minister van Justitie.
Het woord is aan de heer Anciaux.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de voorzitter, eind november eisten een aantal leden van de Kamer een tuchtonderzoek naar de rol van een voormalige procureur-generaal. Zowel gewezen medewerkers van de heer De Prins, als magistraten en andere bevoorrechte getuigen beweren immers dat een vroegere procureur-generaal aandeelhouder was van Super Club en dat hij geen grote ijver aan de dag legde om het Super Club-onderzoek degelijk te voeren. Zo werd er op het Antwerpse parket lang, ruim twee jaar, getalmd om een onderzoeksrechter aan te stellen. Het duurde een eeuwigheid vooraleer er een inval bij Super Club kwam. Ook de voorzitter van de Bankcommissie was destijds niet te spreken over het optreden van het Antwerps parket. Reeds geruime tijd beweren een aantal personen dat de heer De Prins en een gewezen procureur-generaal elkaar verscheidene keren hebben ontmoet.
De minister antwoordde evenwel in de Kamer dat er geen concrete aanwijzingen waren om op dit verzoek in te gaan. Wel beloofde hij een aantal beweringen te laten nagaan.
Naar ik verneem, zou de gewezen procureur-generaal in kwestie als gevolg hiervan eind december aan de minister een schrijven hebben gericht waarin hij toegeeft dat niet hijzelf, maar wel zijn vrouw en een van zijn dochters aandeelhouders waren van Super Club.
Heeft de minister een schrijven van de gewezen procureur-generaal ontvangen waarin hij toegeeft dat naaste familieleden van hem aandeelhouders waren van Super Club ? Maakte hij in zijn brief gewag van het aantal aandelen dat zijn familie bezat ? Wat was de verdere inhoud van dit schrijven ?
Verscheidene ex-vennoten van de heer De Prins beweren dat hij de vroegere procureur-generaal zou hebben vergoed toen het Super Club-imperium ineenstortte en het aandeel bijna waardeloos werd.
Is de minister nog steeds van mening dat er geen nood is aan een onderzoek of aan een tuchtonderzoek ?
Is het niet de hoogste tijd om een onderzoek naar het onderzoek te voeren ? In mei 1990 startte een onderzoek, maar na acht jaar kunnen we enkel concluderen dat deze zaak nog steeds niet voor de raadkamer is gekomen.
De voorzitter. Het woord is aan minister De Clerck.
De heer De Clerck, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, met alle plezier had ik de heer Anciaux antwoord willen geven op zijn vraag over het dioxinegehalte van melk en enkele verwante problemen, maar jammer genoeg moet ik mij hier beperken tot zijn concrete vragen over Super Club.
Voor zover ik weet is er op mijn departement geen brief aangekomen van ereprocureur-generaal Van Camp waarin hij toegeeft dat niet hijzelf, maar wel naaste familieleden aandeelhouders waren van Super Club. Er komen natuurlijk ontzaglijk veel brieven binnen, maar, hoewel ik navraag heb gedaan bij mijn medewerkers en bij het secretariaat, heb ik van een dergelijke brief geen spoor gevonden. Als de heer Anciaux een kopie van deze brief heeft, zou ik die graag krijgen.
Wat de bewering betreft dat ereprocureur-generaal Van Camp door de heer De Prins zou zijn vergoed na de ineenstorting van Super Club, kan ik alleen maar meedelen dat de huidige procureur-generaal te Antwerpen mij reeds naar aanleiding van een mondelinge vraag van 27 november 1997 meldde dat haar hiervan niets bekend was. Ik wijs er trouwens op dat ik de informatie die in de talrijke vragen vervat zit, telkens doorgeef aan het parket-generaal.
Tot op heden zijn er geen elementen die de bewering van de heer Anciaux staven, maar indien er nieuwe elementen worden ontdekt, dan zullen die nog kunnen worden onderzocht, aangezien het onderzoek nog niet is beëindigd. Ik zal er bij de procureur-generaal op aandringen dat ze de nieuwe elementen uit deze vraag met een bijzondere aandacht behandelt.
Ik herhaal dat het onderzoek omtrent Super Club wel degelijk in een laatste fase is gekomen. De procureur-generaal te Antwerpen meldt mij dat op initiatief van haar ambt op 18 februari 1998 een coördinatievergadering heeft plaatsgevonden. Het resultaat daarvan is dat door enkele samenvoegingen en herschikkingen het dossier einde 1998 of ten laatste begin 1999 ten gronde zal worden behandeld en dat er in het voorjaar van 1999 een vonnis kan worden verwacht.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Anciaux voor een repliek.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de voorzitter, het verwondert mij dat de minister geen weet heeft van een brief van ereprocureur-generaal Van Camp, aangezien men mij ten stelligste verzekert dat een dergelijke brief bestaat. Indien ik daarvan een kopie kan krijgen, zal ik die natuurlijk onmiddellijk aan de minister bezorgen. Wel dring ik erop aan dat de minister de ereprocureur-generaal vraagt wat daar nu precies van aan is. Hij heeft dit trouwens enkele maanden geleden reeds beloofd. Heeft hij ondertussen een brief aan de ereprocureur-generaal verstuurd ?
De minister zegt dat het onderzoek nog niet is beëindigd. Wordt er ook onderzoek verricht naar de praktijken van de gewezen procureur-generaal ? De minister zei dat het onderzoek lopende was, doelde hij toen op het gerechtelijk onderzoek ? Heeft dit gerechtelijk onderzoek betrekking op Super Club of is er een specifiek onderzoek naar de gewezen procureur-generaal ? Wordt zijn specifieke rol reeds onderzocht of zal er daarover een onderzoek worden bevolen ? Op dit ogenblik beschikt het gerecht terzake over te weinig gegevens, maar het heeft geen bewijzen nodig om een onderzoek te starten. Er moet juist een onderzoek worden gestart om bewijzen te vinden; dan zal men misschien belangenvermenging of corruptie ontdekken.
De voorzitter. Het woord is aan minister De Clerck.
De heer De Clerck, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, ik ben niet in het bezit van de brief waarover collega Anciaux sprak. Indien hij die wel bezit, dan moet hij daarvan een kopie bezorgen aan het parket of aan mij.
Het lopende onderzoek betreft de totaliteit van het Super Club-dossier. Er is geen strafonderzoek op naam van ereprocureur-generaal Van Camp. Het Super Club-onderzoek werd verdeeld over drie arrondissementen, waartussen afspraken werden gemaakt. Alles wordt zo georganiseerd dat men het onderzoek eind 1998, begin 1999 kan afsluiten.
De informatie over ereprocureur-generaal Van Camp die de heer Anciaux mij nu verstrekt of die mij in het verleden werd verstrekt, bezorg ik steevast aan de procureur-generaal te Antwerpen. Ik verzoek de procureur ook steeds mij alle informatie door te geven zodat ik kan antwoorden op vragen zoals over de brief en de vergoedingen die al of niet werden uitgekeerd bij de ineenstorting van Super Club. Het parket moet oordelen of het op basis van al deze informatie een strafonderzoek betreffende gewezen procureur-generaal Van Camp wil opstarten. Tot nu toe oordeelde het parket niet over voldoende elementen te beschikken om een strafonderzoek te starten. Wanneer het in de toekomst over bijkomende elementen beschikt, kan het nog steeds beslissen een onderzoek te starten. Het gerecht kan niet op basis van verhalen, losse elementen om het even wanneer een dossier openen lastens een persoon. Ik ben bereid alles te laten onderzoeken op voorwaarde dat er een minimum aan bezwarende elementen is.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.