1-167

1-167

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 19 FÉVRIER 1998

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 19 FEBRUARI 1998

(Vervolg-Suite)

MONDELINGE VRAAG VAN DE HEER VANDENBROEKE AAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID EN PENSIOENEN OVER « DE OPLEIDING VAN KINESISTEN AAN DE HOGESCHOLEN EN DE UNIVERSITEITEN »

QUESTION ORALE DE M. VANDENBROEKE AU MINISTRE DE LA SANTÉ PUBLIQUE ET DES PENSIONS SUR « LA FORMATION DES KINÉSITHÉRAPEUTES DANS LES ÉCOLES SUPÉRIEURES ET LES UNIVERSITÉS »

De voorzitter . ­ Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Vandenbroeke aan de minister van Volksgezondheid en Pensioenen.

Het woord is aan de heer Vandenbroeke.

De heer Vandenbroeke (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, ik breng niets nieuws onder de aandacht als ik meedeel dat er meer dan ooit onzekerheid heerst in de wereld van kinesisten en kandidaat-kinesisten aan de hogescholen en de universiteiten. Hoe zal de opleiding worden uitgebouwd en aan welk profiel zullen de toekomstig afgestudeerden moeten voldoen ?

Van de beslissing om van het academiejaar 1997-1998 af aan de hogescholen een opleiding van vier jaar te organiseren, werd immers tijdelijk afgestapt. Pogingen om het onderwijs aan de hogescholen en aan de universiteiten op elkaar af te stemmen, liepen uit op een complete mislukking.

Om uit de huidige impasse te geraken moet deze problematiek van dichtbij worden gevolgd. Hardnekkige geruchten doen de ronde dat alles bij het oude zou blijven, namelijk een driejarige opleiding aan de hogescholen en een vierjarige aan de universiteiten. Dit zou uiteraard een gedifferentieerd beroepsprofiel tot gevolg hebben.

Van de minister zou ik graag vernemen of hij inderdaad overweegt om in de toekomst met twee beroepsprofielen te blijven werken en of hij zinnens is om in een nabije toekomst een numerus fixus af te kondigen.

De voorzitter . ­ Het woord is aan minister Colla.

De heer Colla, minister van Volksgezondheid en Pensioenen. ­ Mijnheer de voorzitter, zeer onlangs heb ik in de Senaat reeds op een soortgelijke vraag geantwoord. Ik ga dus meteen in op de twee concrete vragen.

Vooraf wil ik toch even beklemtonen dat de wet op de kinesitherapie, die op parlementair initiatief en na lange voorbereidende werkzaamheden is tot stand gekomen, slechts in één profiel voorziet. Wie twee beroepsprofielen voor de kinesitherapie in het leven wil roepen, moet zich ervan bewust zijn dat daartoe een wet in het federale Parlement moet worden goedgekeurd.

Ik ben geen fervent tegenstander van deze optie. Ik sta open voor elk gesprek, maar ik heb de universiteiten die de thesis van de twee profielen genegen zijn, reeds lang geleden op deze moeilijkheid gewezen. Ik heb ze onomwonden gezegd dat ze een keuze moeten maken. Een artificieel onderscheid tussen twee soorten van gediplomeerden die op het terrein dezelfde prestaties leveren, die op een analoge manier worden terugbetaald, lijkt me volkomen overbodig. Wanneer echter kan worden aangetoond dat een tweede soort van opleiding noodzakelijk is om tot een tweede beroepsprofiel te komen met overeenkomstige, verantwoorde prestaties, dan ben ik daarvoor zelfs vragende partij. Tot nu toe heb ik echter geen enkel concreet voorstel ontvangen. In dat geval zal men evenwel niet uitkunnen onder een wetswijziging van de onlangs goedgekeurde wet.

De tweede vraag ging over de numerus fixus . Ben ik van plan die in te voeren ? Ik kan een dergelijke maatregel niet nemen, want hij houdt verband met de toegang tot de studies en dat is een gemeenschapsmaterie. Het federale niveau kan wel op een ander punt ingrijpen en daarvoor hebben we de planningscommissie in het leven geroepen. Niemand zal ontkennen dat er op het ogenblik te veel kinesisten zijn die het beroep uitoefenen. We beschikken over de nodige cijfers, ook uit het buitenland. Een dergelijke situatie is slecht voor het beroep, voor de kwaliteit en brengt ook te hoge kosten mee. Ik ben dus van plan vanaf een bepaald jaar op basis van de cijfers van de planningscommissie het aantal erkenningen te beperken, al zullen mijn opvolgers dat waarschijnlijk moeten uitvoeren.

Het is dan de verantwoordelijkheid van de gemeenschappen concreet uit te maken welke opleidingsmogelijkheden aan hogescholen en universiteiten mogelijk zullen zijn. Wetend dat de federale overheid de toegang tot het beroep zal limiteren moeten de gemeenschappen besluiten of ze het aantal afgestudeerden beperken door een numerus fixus dan wel door andere procedures die ervoor zorgen dat de uitstroom ongeveer gelijk is aan wat de planningscommissie vooropstelt met betrekking tot de toegang tot het beroep. Daar kan ik mij niet in mengen.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Vandenbroeke voor een repliek.

De heer Vandenbroeke (VU). ­ De minister verklaarde terecht dat de organisatie van de opleiding een gemeenschapsmaterie is, maar tijdens het stellen van mijn mondelinge vraag heb ik er wel op gewezen dat mij vanuit hogescholen en universiteiten het bericht bereikt dat de minister overweegt in een koninklijk besluit een dubbel beroepsprofiel in te voeren. Overweegt de minister dit inderdaad ernstig ?

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Colla.

De heer Colla, minister van Volksgezondheid en Pensioenen. ­ Mijnheer de voorzitter, ik heb gezegd dat ik bereid ben daarover te discussiëren indien men mij op het vlak van de wetenschappelijke bagage en concrete handelingen kan aantonen dat twee soorten opleidingen en bijgevolg ook twee profielen en erkenningen verantwoord zijn. Ik heb op dat vlak nog altijd niets gekregen.

Algemeen wil ik hierbij toch nog even opmerken dat men ook in de gezondheidssector moet uitgaan van de vraag welke gezondheidswerkers nodig zijn. Het onderwijs moet zich aan dit profiel aanpassen. Het is toch al te gek dat profielen van gezondheidswerkers worden gedefinieerd op basis van de bestaande onderwijsstructuren. Dat is de wereld op zijn kop.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.