1-156 | 1-156 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 8 JANVIER 1998 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 8 JANUARI 1998 |
De voorzitter Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Anciaux aan de eerste minister.
Het woord is aan de heer Anciaux.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de voorzitter, voor ik mijn mondelinge vraag stel, wil ik iedereen een goed en gelukkig nieuwjaar toewensen
Korte tijd geleden verklaarde Renault-topmanager Schweitzer dat de oorzaak voor het sluiten van Renault-Vilvoorde zonder enige twijfel de veel te hoge loonkost was. Hij verklaarde bovendien dat de Belgische en Vlaamse regering hiervan op de hoogte waren, maar hem uitdrukkelijk vroegen dit niet als reden te vermelden. Indien dit juist is werden de publieke opinie en de Renault-werknemers op een flagrante wijze iets voorgelogen.
Bovendien verklaarde de eerste minister vorige week in een interview met een Vlaams onafhankelijk weekblad dat « ze in Vilvoorde met enorme problemen en handicaps kampten ». Wat deze problemen en handicaps waren, vertelde de eerste minister er niet bij.
De regering blijkt ook niet wakker te liggen van eventuele sociale drama's in de toekomst en het voorkomen ervan.
Kan de eerste minister de verklaringen van de heer Schweitzer bevestigen ? Welk spel is er met de publieke opinie en met de werknemers van Renault gespeeld ? Hoe zijn de verklaringen van met de eerste minister over de handicaps en problemen in Renault-Vilvoorde in overeenstemming te brengen met zijn eerdere verklaringen in de Senaat ? Wat heeft de regering al echt gedaan om zulke drama's in de toekomst te voorkomen of althans zo veel mogelijk te beperken ?
De voorzitter. Het woord is aan de eerste minister.
De heer Dehaene, eerste minister. Mijnheer de voorzitter, de vragen van de heer Anciaux wil ik in drie punten beantwoorden.
Allereerst komen de jongste verklaringen van de heer Schweitzer op geen enkele manier overeen met wat hij meedeelde tijdens de gesprekken die wij met hem hadden. Destijds heeft hij uitdrukkelijk gezegd dat hij de Renault-vestiging niets te verwijten had, dat de belangrijkste reden van zijn beslissing niet de loonkost was, maar dat het ging om een structurele hervorming en dat Renault-Vilvoorde in dat verband inderdaad een aantal handicaps had.
De handicaps waarnaar ik in mijn interview heb verwezen, zijn elementen die iedereen die iets met het bedrijf te maken had, kende. Hierbij moeten twee zaken voor ogen worden gehouden.
Ten eerste wordt Europa geconfronteerd met een enorme automobielcrisis. De verklaringen die de grote baas van General Motors gisteren aflegde, bevestigen dit nogmaals.
Ten tweede moeten alle Europese autofabrikanten om deze crisis het hoofd te bieden, rationaliseren. In Kamer en Senaat heb ik verscheidene malen herhaald dat Renault veel te laat met deze rationalisering is begonnen. Eén van de oorzaken van deze late reactie is mijns inziens dat Renault veel te lang een staatsbedrijf is gebleven.
De meeste autoconstructeurs streven ernaar de auto's van het begin tot het einde te construeren, ze streven ook naar een vierkante configuratie en willen zich zoveel mogelijk beperken tot de productie van één model. Men heeft in Vilvoorde de geografische lengtestructuur pogen op te vangen door investeringen, echter niet de meest rationele voor een automobielbedrijf. Renault-Vilvoorde maakte bovendien twee modellen in veel te kleine aantallen. Er werd slechts een klein onderdeel van de montage afgewerkt en er werden in Vilvoorde geen basisstukken gemaakt. Er waren dus een aantal structurele problemen.
Aangezien ik in Vilvoorde woon werd ik nauw bij de problematiek van Renault betrokken. Men heeft mij herhaaldelijk, misschien niet helemaal ten onrechte, verweten dat ik mij meer heb ingelaten met Renault-Vilvoorde dan met Forges de Clabecq, maar dat is omdat ik mandataris ben in Vilvoorde. De structurele problemen en de problemen op het bedrijfseconomische vlak vallen echter onder de bevoegdheid van de gewesten. Het is dus normaal dat vooral de Vlaamse regering op de eerste lijn stond.
Persoonlijk meen ik dat de buitenlandse vestigingen die een volledig product maken of die een belangrijk onderzoekscentrum aan hun vestiging koppelen meer verankerd zijn dan vestigingen die hier slechts een onderdeel van hun productie realiseren. De andere auto-assemblagevestigingen zoals Ford, General Motors, Volvo en Volkswagen beantwoorden meer aan de basisvereisten van de automobielsector dan Renault-Vilvoorde. Vóór het Kerstreces werden trouwens maatregelen genomen om investeren in België aantrekkelijker te maken.
In het kader van het Europees plan voor tewerkstelling moeten we trouwens rekening houden met de elementen die de concurrentiepositie van de vestigingen in ons land versterken. Ik denk hierbij aan de loonmatiging en de vermindering van de loonkost. In tegenstelling met wat de heer Schweitzer achteraf verklaarde, was de loonkost echter geen doorslaggevend element, voor de sluiting van de Renault-vestiging.
Waar de heer Anciaux verklaart dat de heer Schweitzer zou hebben gezegd dat wij erop zouden hebben aangedrongen om te verzwijgen dat die elementen doorslaggevend waren, kan ik antwoorden dat dit probleem helemaal niet is gerezen. De heer Schweitzer heeft immers zelf verklaard dat ze niet de reden waren van de sluiting van de vestiging in Vilvoorde.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Anciaux voor een repliek.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de voorzitter, ik dank de eerste minister voor zijn uitgebreid antwoord. Ik kan evenwel alleen vaststellen dat de twee verklaringen tegenstrijdig zijn. De heer Schweitzer wil er zich blijkbaar op een goedkope wijze van af maken en zegt nu zaken die hij toentertijd helemaal niet heeft verteld. De heer Schweitzer deed alleszins een zeer straffe uitspraak door te verklaren dat de beleidsverantwoordelijken hem hebben gevraagd niet de waarheid te vertellen.
De eerste minister zou er goed aan doen dit feit kenbaar te maken aan een van de belangrijkste aandeelhouders van Renault, namelijk de Franse Staat. Zonder te overdrijven kan men immers zeggen dat de heer Schweitzer voor een diplomatiek incident heeft gezorgd door de eerste minister van een land ongeloofwaardig te maken. Ik weet dat onze eerste minister over het algemeen heel weinig belang hecht aan wat over hem wordt gezegd, maar toch kan hij het moeilijk over zich heen laten gaan wanneer een topmanager leugens over hem verspreidt.
De analyse die de eerste minister maakt van de situatie van de automobielsector en van de punten die dwingend moeten worden hervormd, lijkt mij correct. Het verheugt mij dat de handicaps die hij in het Humo -interview ter sprake bracht, niet slaan op het sociale klimaat in het bedrijf. Dit zou immers totaal in strijd zijn met wat hij vroeger heeft verklaard.
Mijn vraag aan de regering om in de toekomst meer aandacht te besteden aan zulke drama's, moet in de eerste plaats inderdaad worden gericht aan de echte verantwoordelijke namelijk de Vlaamse regering. Toch meen ik dat inzake beschermingsclausules bij collectieve sluiting de federale regering veel verder kan gaan dan de maatregelen die zij tot nu toe hieromtrent heeft genomen. De heer Schweitzer zelf heeft immers verklaard dat de beschermingsclausules in België veel minder sterk zijn uitgewerkt dan in Frankrijk en dat het bijgevolg veel gemakkelijker is hier tot sluiting over te gaan.
Uit het antwoord van de eerste minister meen ik echter te kunnen opmaken dat wat dit betreft, hij dezelfde bezorgheid aan de dag legt als onze fractie.
De voorzitter. Het woord is aan de eerste minister.
De heer Dehaene, eerste minister. Mijnheer de voorzitter, voor zover dit nodig is herhaal ik nogmaals dat de handicaps van Renault-Vilvoorde niet op het sociale vlak lagen. Integendeel, zowel de directie van Vilvoorde als die van de hele Renault-groep hebben de sociale relaties op het bedrijf en de inspanningen van de werknemers, onder meer op het vlak van de flexibiliteit, vaak als een model naar voren geschoven. Dit maakt het natuurlijk des te frustrerender dat precies deze vestiging werd gesloten.
In de tweede plaats ben ik blij met de bijkomende bedenking van de heer Anciaux in verband met de federale bevoegdheid en met de beschermingsclausules bij collectieve sluiting. Wat dat betreft heeft de regering zowel op Europees als op Belgisch niveau de nodige initiatieven genomen om de regels te verstrakken. Een ontwerp daartoe is op het ogenblik in bespreking in de Kamer.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.