1-133

1-133

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCE DU JEUDI 16 OCTOBRE 1997

VERGADERING VAN DONDERDAG 16 OKTOBER 1997

(Vervolg-Suite)

MONDELINGE VRAAG VAN DE HEER GOOVAERTS AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE OVER « DE PRIVACYWETGEVING »

QUESTION ORALE DE M. GOOVAERTS AU MINISTRE DE LA JUSTICE SUR « LA LÉGISLATION RELATIVE À LA VIE PRIVÉE »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Goovaerts aan de minister van Justitie.

Het woord is aan de heer Goovaerts.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, uit de verslagen van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer aangaande de jaren 1992 tot 1996, die eindelijk zijn gepubliceerd, blijkt ­ wat reeds was geweten ­ dat deze commissie bijzonder goed werk verricht.

De Europese richtlijn van 1995 betreffende de privacywetgeving moet binnen het jaar in ons recht worden omgezet. Wat is de stand van zaken desaangaande ? De commissie gaat er immers niet mee akkoord dat de richtlijn de Belgische wet in ruime mate buiten werking stelt voor het verwerken van persoonsgegevens voor journalistieke, artistieke of literaire doeleinden. Wat is de houding van de regering dienaangaande ?

Bovendien is artikel 13 van de wet van 1992 nog steeds niet uitvoerbaar. Wanneer zullen de uitvoeringsbesluiten er komen ? Hoe zal de betrokkene die slechts onrechtstreeks toegang heeft tot gegevens van instellingen zoals de rijkswacht, de Staatsveiligheid en de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid, de juistheid ervan kunnen nagaan ? Dit geldt inzonderheid voor wat « de zachte informatie » wordt genoemd.

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister De Clerck.

De heer De Clerck, minister van Justitie. ­ Mijnheer de voorzitter, ik ben verheugd dat de door mij in februari 1997 aangekondigde inhaalbeweging heeft plaatsgevonden en dat de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer erin is geslaagd in september in één keer alle verslagen van 1992 tot 1996 uit te brengen. Uit die verslagen blijkt inderdaad dat de commissie veel en goed werk heeft verricht.

De regering heeft op 16 juli 1996 een voorontwerp van wet tot omzetting van de Europese richtlijn 95/46 aan de commissie toegestuurd. De commissie bracht op 13 november 1996 advies uit en op 7 maart 1997 werd het voorontwerp door de Ministerraad in eerste lezing goedgekeurd. Nu wacht ik, zoals voor dertig andere ontwerpen, op het advies van de Raad van State, dat hopelijk eind oktober of begin november zal worden geformuleerd, want de termijn voor omzetting, die ook van toepassing is op de uitvoeringsbesluiten, verstrijkt over een jaar.

Artikel 9 van de richtlijn verklaart de privacywet principieel van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden, doch verplicht de lidstaten uitzonderingen toe te staan telkens dit nodig is om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting. Het voorontwerp dat na advies van de commissie door de regering werd goedgekeurd en voor advies aan de Raad van State werd voorgelegd, bepaalt dat een aantal artikelen van de wet, telkens als en in de mate dat hun toepassing onverzoenbaar zou zijn met de vrijheid van menigsuiting, niet van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden.

Het essentiële probleem is dat men onmogelijk in een wettekst a priori en op algemene wijze kan vastleggen wanneer precies de persvrijheid in de weg staat om de wet toe te passen. Deze feitelijke afweging moet steeds in concreto, op grond van alle omstandigheden gebeuren. De heer Goovaerts mag in elk geval niet de indruk geven dat de wet geheel buiten werking wordt gesteld voor de mediasector. Integendeel, zij is principieel van toepassing op de pers en de pers zal telkens moeten verantwoorden waarom de wet niet kan worden toegepast gelet op de vrije meningsuiting. Als de pers de databanken op een correcte manier gebruikt in het kader van de vrije meningsuiting is er dus geen enkel probleem.

Ook op het punt van de indirecte toegang wordt in het voorontwerp een wijziging voorgesteld. Het principe van de indirecte toegang, zoals dat bijvoorbeeld in Frankrijk bestaat, werd behouden, doch de informatie die aan de betrokkene mag worden gegeven na uitoefening van de toegang door de commissie, zal uitgebreider zijn indien het gaat om de verwerking van de persoonsgegevens door de politiedienst met het oog op een identiteitscontrole.

Toen in de loop van 1996 voorstellen werden gelanceerd voor de wijziging van artikel 13, werd gewacht met het uitwerken van het koninklijk besluit dat dit artikel ten uitvoer moest brengen.

Op dat moment functioneerde in de praktijk reeds de indirecte toegang, ook al waren de formaliteiten van deze procedure nog niet geregeld. Van de commissie heb ik vernomen dat tot op heden 92 personen één of meerdere verzoeken tot onrechtstreekse toegang indienden. In totaal waren er 186 verzoeken. Zestien personen zagen van hun verzoek af, toen zij vernamen dat zij volgens de wet niet op de hoogte mogen worden gebracht van het resultaat van de door de commissie verrichte verificaties. Vijftig dossiers maakten het voorwerp uit van 160 toegangen of controles ter plaatse bij de verschillende diensten, namelijk de politie en de veiligheids- en inlichtingendiensten. 26 dossiers worden tenslotte bestudeerd of zijn klaar voor controle ter plaatse. Aan de betrokkenen wordt, overeenkomstig de wet, telkens medegedeeld, dat de nodige verificaties werden verricht, zonder verdere details.

De commissie doet dus dienst als vertegenwoordiger en zaakwaarnemer van de betrokkene. Op basis van het verzoek gaat zij na of de gegevens correct en niet disproportioneel zijn, of de verwerking wettig is, enzovoort. Deze techniek is een aanvaardbaar compromis tussen de belangen van de betrokkene, namelijk zijn recht op controle, enerzijds, en het belang van de werking van deze diensten, die toch een eigen finaliteit hebben, anderzijds.

De verwerking van zachte informatie, waarover de heer Goovaerts eveneens een vraag stelde, levert geen bijzondere problemen inzake de indirecte toegang op. De vertegenwoordiger van de commissie kan, zoals bij elk ander bestand, in naam van de betrokkene controleren.

Het uitvoeringsbesluit bij artikel 13 zal hetzij op korte termijn worden voorgelegd aan de Raad van State, hetzij worden geïntegreerd in het koninklijk besluit in uitvoering van de nieuwe wet. Hieromtrent moet de uiteindelijke beslissing nog worden genomen.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Goovaerts voor een repliek.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn omstandig en zeer precies antwoord. Toch voldeed het antwoord mij niet helemaal. De commissie zegt immers zich niet akkoord te kunnen verklaren met de beslissing van de regering, die uiteraard nog moet worden goedgekeurd door het Parlement, om de wet buiten werking te stellen voor de verwerking van bepaalde persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden. De minister antwoordt mij nu dat de regering hiertoe beslist heeft omdat zij meende dat dit nodig was. Punt andere lijn. Dit is natuurlijk geen antwoord op de vraag van de commissie waarom de regering de wet in die mate buiten werking heeft gesteld.

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister De Clerck.

De heer De Clerck, minister van Justitie. ­ Mijnheer de voorzitter, wanneer ik de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer om advies vraag over een ontwerp, dan gaat het uiteraard om niet meer dan een advies en blijft het mijn verantwoordelijkheid om een voorontwerp uit te werken, hierover advies te vragen van de Raad van State, het te verdedigen in het Parlement en uit te zoeken op welke manier wij tot een goed resultaat kunnen komen.

Dat ik, overeenkomstig de Europese regels, voor de media een uitzondering maak, wil helemaal niet zeggen dat die voortaan buiten het toepassingsgebied van de wet vallen. Ik heb precies willen aantonen dat er voor elk dossier apart moet worden afgewogen of men in het kader van de vrije meningsuiting op een aanvaardbare manier van bepaalde bestanden gebruik heeft gemaakt. Als iemand in de pers bepaalde bestanden misbruikt voor commerciële doeleinden of als, in het algemeen, de journalist zich aan de privacywet onttrekt zonder dat dit nodig is met het oog op de persvrijheid, dan zal hij, indien mijn ontwerp aanvaard wordt, daarvoor burgerlijk en strafrechtelijk kunnen worden bestraft. Dit lijkt mij de beste weg om de persoonlijke levenssfeer te beschermen, ook tegenover bepaalde media.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.