1-614/3

1-614/3

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

23 JUNI 1998


Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging


AMENDEMENTEN


Nr. 2 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 1bis (nieuw)

Een artikel 1bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 1bis. ­ In artikel 6, § 2, van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging worden tussen de woorden « bedoeld bij § 1 » en de woorden « wordt ingediend », de woorden « bij de Dienst voor de Mededinging » ingevoegd. »

Verantwoording

Het amendement nr. 1 van de regering trekt geen klare lijn omtrent het indienen van aanvragen, klachten, mededelingen, ... Een aantal sub-amendementen op dit regeringsamendement pleiten ervoor deze aanmeldingen te laten gebeuren bij de Dienst voor de Mededinging, conform de gedachtengang in de reeds bestaande wetgeving van 1991.

Nr. 3 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 2

Dit artikel schrappen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 2.

Nr. 4 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 3bis (nieuw)

Een artikel 3bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 3bis. ­ Artikel 11 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 3, luidende als volgt :

« § 3. Om de drie jaar gaat de Raad voor de Mededinging over tot een toetsing van de drempels bedoeld in § 1, daarbij rekening houdende met de economische impact en de administratieve last voor de onderneming.

Met het oog op deze toetsing brengt de Dienst voor de Mededinging aan de Raad een advies uit. »

Verantwoording

Het voorstel voorziet in een driejaarlijkse toetsing van de drempels.

Nr. 5 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 4

Paragraaf 1 van dit artikel vervangen als volgt :

« § 1. In artikel 12, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden « binnen een termijn van een week » vervangen door de woorden « binnen een termijn van een maand. »

Verantwoording

De concentraties worden eveneens aangemeld bij de Dienst voor de Mededinging, zoals dit was voorzien in de wet van 1991.

Nr. 6 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 4

Aan dit artikel een § 3 (nieuw), toevoegen, luidende :

« § 3. Artikel 12, § 5, eerste lid, van dezelfde wet, wordt aangevuld met een tweede zin, luidende als volgt :

« In dat geval vraagt de Raad voor de Mededinging dat de verslaggever binnen 10 dagen een verslag zou neerleggen, bevattende de stand van zaken van het onderzoek, evenals de appreciatie-elementen om tot de besluitvorming, bedoeld in deze paragraaf, te komen. »

Verantwoording

Nu de termijn van onderzoek is uitgebreid tot 2 maanden, is het wenselijk dat wanneer de Raad voor de Mededinging wordt aangesproken door een onderneming die partij is bij de concentratie, zij vrij snel een beslissing kan nemen. Vandaar dat het wenselijk is een termijn in te schrijven waarop de verslaggever zijn gegevens moet overmaken aan de Raad.

Nr. 7 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 5

Paragraaf 2, 2º, derde lid van dit artikel vervangen als volgt :

« Zij hebben het administratief en geldelijk statuut dat hun onafhankelijkheid waarborgt en worden door de Koning, op voorstel van een in ministerraad overlegde voordrachtakte, voor het leven benoemd. Zij worden in ruste gesteld op de bij de wet bepaalde leeftijd en genieten het bij de wet bepaalde pensioen. De verslaggevers kunnen alleen uit hun ambt worden ontzet of worden geschorst door de Koning, op voorstel van een in ministerraad overlegd advies.

Het korps telt evenveel verslaggevers uit de Nederlandse als de Franse taalkaders.

De verslaggevers moeten hun kennis van de Nederlandse en de Franse taal bewijzen. Ten minste één verslaggever moet de kennis van de Duitse taal bewijzen. »

Verantwoording

Er wordt ingegaan op het advies van de Raad van State om het statuut van de verslaggevers verder te expliciteren. Een aantal principes inzake benoemingsvoorwaarden en sanctiemogelijkheden worden meer expliciet omschreven. Het lijkt wenselijk dat de verslaggevers zowel Nederlandstaligen als Franstaligen in hun rangen tellen.

Nr. 8 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 5

Paragraaf 2, 3º, lid 2, van dit artikel vervangen als volgt :

« Zij kunnen geen enkel uitdrukkelijk bevel vragen of aanvaarden in verband met de behandeling van de krachtens artikel 23, § 1, a), b), c), d), f) en g) ingediende zaken. »

Verantwoording

In het amendement nr. 1 werd het aanvullend onderzoek, gevraagd vanuit de Raad voor de Mededinging, vergeten in de opsomming van artikel 23, § 1, van de wet.

Nr. 9 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 9

In het voorgestelde artikel 19, § 5, tussen de eerste en de tweede zin, de volgende zin inlassen :

« De beslissingen, voorstellen en adviezen van de Raad worden als bijlage aan het verslag gehecht, alsook de arresten getroffen door het Hof van Beroep en de beslissingen genomen door de minister in uitvoering van onderhavige wet. »

Verantwoording

Ingaande op een suggestie van de Raad voor de Mededinging worden aan zijn jaarlijks verslag de beslissingen, voorstellen en adviezen van de Raad toegevoegd, alsook de arresten geveld door het Hof van Beroep en de beslissingen van de minister genomen ter uitvoering van de wet van 5 augustus 1991.

Nr. 10 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 9

Aan dit artikel een § 3 (nieuw) toevoegen, luidend als volgt :

« § 3. Artikel 19, § 6, van de wet van 5 augustus 1991 wordt opgeheven. »

Verantwoording

De bepaling van artikel 19, § 6, is voorbijgestreefd.

Nr. 11 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 11

Aan dit artikel, een § 4bis (nieuw) toevoegen, luidende :

« § 4bis. In artikel 23, § 1, van dezelfde wet wordt een punt g) toegevoegd, luidende :

« g) op verzoek van de Raad voor de Mededinging, in het geval de Raad aanvullend onderzoek nodig acht ten aanzien van een aanhangige zaak, alvorens het nemen van een beslissing, zoals bepaald in § 6, van onderhavig artikel. Dit verzoek wordt gericht aan de korpschef van het korps verslaggevers. »

Verantwoording

Artikel 24, § 4, zoals voorzien in het regeringsamendement biedt de mogelijkheid dat de Raad voor de Mededinging supplementair onderzoek vraagt aan de verslaggevers. Deze mogelijkheid dient ook te worden opgenomen in artikel 23 van dezelfde wet en de relatie tussen de Raad voor de Mededinging en het korps verslaggevers dient eveneens te worden verduidelijkt.

Nr. 12 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 11

Paragraaf 7 van dit artikel 11, aanvullen als volgt : « en worden de woorden « de voorzitter van de Raad voor de mededinging, op eenvoudig verzoek van de Dienst » vervangen door de woorden « kan de bevoegde verslaggever ».

Verantwoording

Er moet een eenvoudige en directe methode zijn om inlichtingen op te eisen. Het lijkt wenselijk dat de bevoegde verslaggevers deze taak op zich kunnen nemen.

Nr. 13 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 11

Het voorgestelde artikel 11 aanvullen met een § 16, luidende :

« In artikel 23 van dezelfde wet wordt een § 6 toegevoegd, luidende als volgt :

« § 6. De voorzitter en de leden van de Raad voor de Mededinging kunnen ten allen tijde tijdens de diensturen inzage nemen van de onderzoeksdossiers, zowel inzake restrictieve mededingingspraktijken als inzake concentraties en kunnen gratis kopie van de documenten bekomen. Het is evenwel verboden enige richtlijn of aanvullende vraag te stellen zolang het verslag van het onderzoek niet werd overgemaakt aan de voorzitter van de Raad voor de Mededinging. Vanaf dat ogenblik kan de Raad de nodige initiatieven nemen zoals in deze wetgeving zijn voorzien. »

Verantwoording

Het is wenselijk de relatie tussen de Raad voor de Mededinging en het korps van verslaggevers, respectievelijk de Dienst voor de Mededinging, beter te omschrijven dan voorzien in het voorliggende wetsvoorstel.

Nr. 14 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 12

De vierde paragraaf van het voorgestelde artikel 24 van de wet van 5 augustus 1991, schrappen en toevoegen als een zesde paragraaf aan artikel 23 van dezelfde wet.

Verantwoording

Het artikel 12 van het regeringsamendement voorziet de opname van een artikel 24, § 4, in de wet van 1991. Dit bewuste artikel 24, § 4, voorziet de mogelijkheid dat de Raad supplementair onderzoek opvraagt aan de verslaggever. Deze mogelijkheid werd evenwel uitsluitend ingeschreven onder de rubriek « specifieke onderzoeksregels betreffende restrictieve mededingingspraktijken ». Dit houdt in dat deze mogelijkheid zou ontzegd worden in het geval van concentraties. Nu de minister van Economische Zaken reeds de beroepsmogelijkheid inzake concentraties naar zich toetrekt, is het zeker niet gepast ook de procedure in eerste instantie uit te hollen.

Nr. 15 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 16

Aan dit artikel, een § 6 (nieuw) toevoegen, luidende :

« § 6. Artikel 27, § 3, van dezelfde wet, wordt aangevuld als volgt :

« Hoe dan ook moet een beslissing getroffen worden, een arrest geveld worden, of een ministerieel besluit genomen worden binnen een termijn van 6 maanden, nadat bedoeld verslag, zoals voorzien in artikel 24, § 3 of § 4, is ingekomen bij de bevoegde instantie. Dezelfde termijn geldt bij een verslag met voorstel tot sepo. »

Verantwoording

Het lijkt wenselijk om ook in het geval van restrictieve mededingingspraktijken in een vaste termijn te voorzien voor de in het artikel opgesomde aangelegenheden (ministerieel besluit ­ beslissing ­ arresten ­ beslissing van de minister). Het lijkt tevens wenselijk na te gaan of het voorstel tot het treffen van een ministerieel besluit, zoals in de huidige wetgeving voorzien is onder artikel 24, § 4, in het Regeringsamendement vergeten of bewust geschrapt is.

Nr. 16 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 21

In de vierde paragraaf van dit artikel, het woord « lasten » vervangen door het woord « verplichtingen ».

Verantwoording

Taalkundige aanpassing en conformiteit met het artikel 34 van de wet van 1991.

Jacques D'HOOGHE.

Nr. 17 VAN DE HEER HOTYAT C.S.

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 5

In artikel 5, § 2, 2º, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In het voorgestelde artikel 14, § 2, tweede lid, de woorden « of van licentiaat in de economie » doen vervallen.

B. Het derde lid van het voorgestelde artikel 14, § 2, vervangen als volgt :

« De verslaggevers worden benoemd door de Koning. Zij hebben een administratief en geldelijk statuut dat hun onafhankelijkheid waarborgt. »

C. Het 1º van het voorgestelde artikel 14, § 2, vierde lid, aanvullen als volgt :

« het korps van verslaggevers bepaalt met name de volgorde waarin de dossiers behandeld worden; het verdeelt de dossiers waarnaar een onderzoek wordt ingesteld, onder de verslaggevers en onder de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging; »

Verantwoording

A. De verslaggevers zijn belast met de leiding van het onderzoek. Zij gelasten de opdrachten, met name voor de huiszoekingen. Zij maken proces-verbaal op en leiden de onderzoeksverrichtingen die door de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging uitgevoerd worden.

Men moet ervoor zorgen dat deze onderzoeksmaatregelen ten uitvoer worden gebracht in de vorm voorgeschreven door wet- en regelgeving. Het is dan ook wenselijk deze taken uitsluitend op te dragen aan juristen.

De verslaggevers moeten inzake mededinging een nuttige ervaring van ten minste drie jaar hebben. De Dienst voor de Mededinging beschikt onder meer over economisten. Deze voorschriften waarborgen dat in het verslag een economische analyse zal worden gemaakt van de gegevens die tijdens het onderzoek verzameld zijn.

B. Het regeringsamendement bepaalt onder meer de wijze van aanwerving en de toegangsvoorwaarden voor het ambt van verslaggever. Dat amendement bepaalt evenwel niet hoe de verslaggevers aangewezen worden.

In ons amendement wordt dan ook bepaald dat de verslaggevers door de Koning benoemd worden.

C. Het regeringsamendement bepaalt dat de verslaggevers het onderzoek leiden en organiseren. Voor de organisatie van het onderzoekswerk moet bepaald worden dat het korps van verslaggevers de prioriteiten vaststelt. Deze beoordeling zal met name afhankelijk zijn van de vraag welke weerslag een aantal praktijken hebben op een bepaalde markt.

Er moet eveneens vermeld worden dat het korps van verslaggevers de dossiers waaraan een onderzoek wordt gewijd, verdeelt onder de verslaggevers en onder de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging. Ter wille van de efficiëntie moet immers worden bepaald welke verslaggever belast is met een te onderzoeken dossier. Voor elk dossier moet men eveneens de ambtenaren aanwijzen die belast zijn met de uitvoering van de onderzoeksmaatregelen. Deze aanwijzing geschiedt collegiaal. Zo wordt het eveneens mogelijk te bepalen welke rol het korps van verslaggevers speelt ten aanzien van de Dienst voor de Mededinging.

Nr. 18 VAN DE HEER HOTYAT C.S.

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 11

Paragraaf 7 van het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« § 7. Artikel 23, § 2, 3, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« 3. Indien een onderneming of vereniging van ondernemingen de gevraagde inlichtingen niet binnen de door de verslaggever gestelde termijn verstrekt of indien de verstrekte inlichtingen onvolledig, onjuist of verdraaid zijn, kan het korps van verslaggevers de inlichtingen bij een met redenen omklede beslissing eisen.

Deze beslissing omschrijft de gevraagde inlichtingen en bepaalt binnen welke termijn ze moeten worden verstrekt. Zij schorst bovendien de in artikel 33 bedoelde termijn tot de dag waarop de inlichtingen worden verstrekt of uiterlijk tot de dag waarop de termijn, bepaald door het korps van verslaggevers, verstrijkt.

De beslissing wordt door het korps van verslaggevers ter kennis gebracht van de ondernemingen van wie de inlichtingen worden geëist. »

Verantwoording

Het regeringsamendement maakt een onderscheid tussen het onderzoek en de beslissing.

Het onderzoek wordt geleid door de verslaggevers. Zij gelasten met name de opdrachten. Zij richten zich ook tot de ondernemingen of de verenigingen van ondernemingen om inlichtingen te vragen.

Artikel 23, § 2, 3, van de wet van 5 augustus 1991 bepaalt dat, wanneer de ondernemingen of ondernemingenverenigingen het verzoek om inlichtingen niet volledig beantwoorden, de voorzitter van de Raad voor de Mededinging hen bij beslissing kan aanmanen deze inlichtingen binnen een bepaalde termijn te verstrekken. Anderzijds worden de termijnen voor onderzoek van de concentraties tijdens deze periode geschorst.

Het is logisch deze taak op te dragen aan het korps van verslaggevers. Het vragen van inlichtingen maakt immers deel uit van het onderzoek van de dossiers.

Wij stellen voor artikel 23, § 2, 3, van de wet van 5 augustus 1991 in die zin te wijzigen.

Nr. 19 VAN DE HEER HOTYAT C.S.

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 19

A. Het voorgestelde artikel 32bis vervangen als volgt :

« Art. 32bis. ­ De Raad voor de Mededinging zendt de aanmeldingen van concentraties gedaan krachtens artikel 12 onverwijld voor onderzoek over aan het korps van verslaggevers. De door het korps van verslaggevers aangewezen verslaggever stelt het onderzoek van de zaak in zodra hij de aanmelding bedoeld in artikel 12 heeft ontvangen of, indien de te verstrekken inlichtingen onvolledig zijn, zodra hij de volledige inlichtingen heeft ontvangen. »

B. In het eerste lid van het voorgestelde artikel 32ter , § 2, na de woorden « aan de ondernemingen waarvan de concentratie het voorwerp heeft uitgemaakt van het onderzoek » invoegen de woorden « alsmede aan de vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van werknemers van deze ondernemingen of aan degenen die zij aanwijzen ».

Verantwoording

A. Artikel 12 van het regeringsamendement wijzigt artikel 24 van de wet van 5 augustus 1991. Dat artikel heeft betrekking op de restrictieve mededingingspraktijken. Het voorgestelde artikel 24, § 1, van de wet van 5 augustus 1991 bepaalt dat de verzoeken en klachten betreffende de restrictieve mededingingspraktijken worden ingediend bij de Raad voor de Mededinging die ze voor onderzoek aan het korps van verslaggevers overzendt.

Bij analogie moet vermeld worden dat de Raad voor de Mededinging de aanmeldingen van concentraties gedaan krachtens artikel 12 voor onderzoek overzendt aan het korps van verslaggevers. Wij stellen voor deze vermelding op te nemen in het voorgestelde artikel 32bis van de wet van 5 augustus 1991 (artikel 19 van het regeringsamendement). Dat artikel heeft betrekking op de concentraties.

B. Artikel 27, § 2, vierde lid, van de wet van 5 augustus 1991 bepaalt het volgende : « In het geval van een concentratie worden (...) de vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van werknemers van deze ondernemingen, of degenen die zij aanwijzen, geacht een voldoende belang te hebben; in dit geval wordt hen de toegang tot het dossier gegeven overeenkomstig de bepalingen van § 1. »

Deze bepaling wordt overgenomen in artikel 32quater , § 2, derde lid, van de voorgestelde wijziging van de wet van 5 augustus 1991 (artikel 20 van het regeringsamendement).

Deze bepaling van de wet van 5 augustus 1991 kan slechts toepassing vinden indien de vertegenwoordigers van de werknemers ingelicht worden over de indiening van het verslag in het kader van de concentratieprocedure. Er wordt dan ook voorgesteld in artikel 32ter , § 2, eerste lid, van het wetsvoorstel te bepalen dat de verslaggever zijn rapport eveneens mededeelt aan de vertegenwoordigers van de werknemers van deze ondernemingen of aan degenen die zij aanwijzen.

Nr. 20 VAN DE HEER HOTYAT C.S.

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 21

Punt 2 van het voorgestelde artikel 33, § 2, vervangen als volgt :

« 2. De verslaggever dient zijn verslag in binnen een termijn van ten hoogste een maand. De beslissingen van de Raad bedoeld in punt 1 hierboven moeten genomen worden binnen een termijn van ten hoogste twee maanden. Deze termijnen lopen vanaf de dag volgend op de dag van de ontvangst van de aanmelding of, wanneer de inlichtingen die bij de aanmelding moeten worden verstrekt, onvolledig zijn, vanaf de dag volgend op de dag van de ontvangst van de volledige inlichtingen. »

Verantwoording

De wet van 5 augustus 1991 bepaalt dat de eerste fase van het onderzoek van de concentraties een maand duurt.

Het regeringsamendement brengt deze termijn op twee maanden. Deze verlenging stelt de ondernemingen met name in staat de concentratie te wijzigen om tegemoet te komen aan eventuele bezwaren. Deze wijzigingen kunnen in sommige gevallen voorkomen dat de Raad voor de Mededinging de tweede fase van het onderzoek aanvat. Door de verlenging van de termijn kan eveneens voorkomen worden dat de Raad voor de Mededinging de tweede fase alleen maar inzet wegens gebrek aan tijd om de concentratie in de eerste fase te onderzoeken.

De wet van 5 augustus 1991 en het regeringsamendement bepalen evenwel niet binnen welke termijn het verslag in de loop van de eerste fase ingediend moet worden. Wettelijk gezien is het dan ook niet onmogelijk dat het verslag bij de Raad ingediend wordt daags voordat de termijn van twee maanden verstrijkt.

Dit amendement bepaalt dat het verslag binnen een maand ingediend moet worden. Daardoor beschikt de Raad voor de Mededinging tenminste over een even lange termijn om het dossier te onderzoeken.

Nr. 21 VAN DE HEER HOTYAT C.S.

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 22

In het voorgestelde artikel 34, § 1, § 2, § 3, 3º, en § 4, de woorden « de minister » vervangen door de woorden « de Ministerraad » .

Verantwoording

De wet van 5 augustus 1991 voorziet niet in de mogelijkheid om inzake concentraties in beroep te gaan bij de Ministerraad.

Het regeringsamendement voorziet wel in een dergelijke beroepsmogelijkheid in geval van weigering van de concentratie of in geval van toelating van de concentratie onder voorbehoud van voorwaarden en verplichtingen bepaald door de Raad voor de Mededinging.

In het kader van deze beroepsmogelijkheid kan de Ministerraad een concentratie toestaan om redenen van algemeen belang die doorslaggevender zijn dan het gevaar voor verstoring van de mededinging.

Het is wenselijk dat de voltallige regering zich kan uitspreken over deze redenen van algemeen belang, die overigens betrekking kunnen hebben op zaken die tot de bevoegdheid van verschillende ministers behoren.

Nr. 22 VAN DE HEER HOTYAT C.S.

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 24bis (nieuw)

Een artikel 24bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 24bis. ­ In de Franse tekst van artikel 40 van dezelfde wet worden de woorden « sa décision » vervangen door de woorden « la décision. »

Verantwoording

Artikel 40 van de wet van 5 augustus 1991 bepaalt dat de voorzitter van de Raad voor de Mededinging dwangsommen kan opleggen, met name om ervoor te zorgen dat zijn in artikel 23, § 2.3, bedoelde beslissing om inlichtingen te vragen wordt nageleefd.

Aangezien de beslissing om inlichtingen te vragen genomen wordt door het korps van verslaggevers ­ en niet meer door de voorzitter van de Raad ­ worden in de Franse tekst de woorden « sa décision » vervangen door de woorden « la décision ».

Dit betekent dat de voorzitter van de Raad verder dwangsommen kan opleggen om de beslissing om inlichtingen te vragen te doen naleven, met dit verschil dat dit laatste verzoek geformuleerd wordt door het korps van verslaggevers.

Dwangsommen kunnen immers slechts uitgesproken worden door een rechtbank. Dit blijkt uit artikel 1, 1º, van de Benelux-overeenkomst van 26 november 1973 houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom, goedgekeurd door de wet van 31 januari 1980.

Artikel 37 van de wet van 5 augustus 1991 bepaalt bovendien dat de Raad voor de Mededinging boeten kan opleggen, met name indien de ondernemingen of verenigingen van ondernemingen niet de gevraagde inlichtingen verstrekken. Die bepaling blijft ongewijzigd.

Nr. 23 VAN DE HEER HOTYAT C.S.

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 25

In het voorgestelde artikel 41, § 2, tweede en achtste lid, het woord « minister » vervangen door het woord « Ministerraad » .

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 21.

Nr. 24 VAN DE HEER HOTYAT C.S.

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 28

In het voorgestelde artikel 43bis, § 1, tweede lid, en § 3, vijfde lid, het woord « minister » vervangen door het woord « Ministerraad » .

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 21.

Robert HOTYAT.
Geert VAN GOETHEM.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 25 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 3

In de tweede paragraaf van dit artikel, het cijfer « 1 » vervangen door het cijfer « 2 » .

Verantwoording

Opdat precies die concentraties aan een beoordeling zouden worden onderworpen die een wezenlijk effect hebben op de Belgische markt, dient de omzetdrempel die van toepassing is op de betrokken ondernemingen samen, te worden verhoogd.

Ter vergelijking, in Nederland bedraagt de omzetdrempel voor de betrokken ondernemingen gezamenlijk 250 miljoen gulden (voor de tweede omzetdrempel is dat 30 miljoen gulden).

Nr. 26 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 3bis (nieuw)

Een artikel 3bis (nieuw) toevoegen, luidend als volgt :

« Art. 3bis. ­ In artikel 11, § 2, van dezelfde wet, wordt het woord « raadpleging » vervangen door het woord « advies » en het woord « verhogen« vervangen door het woord « wijzigen ».

Verantwoording

Blijkens artikel 21 verleent de Commissie voor de Mededinging advies aan de Koning over elk ontwerp van besluit genomen in uitvoering van deze wet. Er wordt dan ook voorgesteld om ook in dit artikel de term advies te gebruiken.

Teneinde meer soepelheid in te bouwen wordt tevens bepaald dat de omzetdrempels zowel in positieve als negatieve zin kunnen worden gewijzigd.

Nr. 27 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 5

In § 2 van dit artikel, tussen de woorden « in de rechten of van » en de woorden « licentiaat in de economie », de woorden « doctor of » toevoegen .

Verantwoording

Met dit amendement wordt verduidelijkt dat ook houders van een diploma van doctor in de economie gerecruteerd kunnen worden als verslaggever.

Nr. 28 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 9

Paragraaf 1 van artikel 9 vervangen als volgt :

« § 1. In artikel 19, § 5, van dezelfde wet, worden de woorden « overgaan of » geschrapt. »

Verantwoording

Het is de bedoeling, ook van de regering overigens, om een duidelijk onderscheid te maken tussen de verschillende organen. De Dienst staat in voor het onderzoek, de Raad neemt de beslissingen.

De huidige bepaling houdt evenwel in dat de onderzoeksmogelijkheden van de Raad worden verruimd, in plaats van beperkt, wat dan ook ingaat tegen de hierboven omschreven visie, die ook door de regering wordt vooropgesteld.

Met dit amendement wordt betracht de onderzoeksdaden van de Raad zo veel als mogelijk te beperken. De Raad kan niet langer zelf overgaan tot alle nuttige onderzoeken. Bovendien is het wenselijk, teneinde de primauteit van de verslaggevers inzake het onderzoek te verzekeren en om de rechten van de verdediging te beschermen (zie advies Raad van State), de mogelijke onderzoeksdaden van de Raad bij wet vast te leggen.

Nr. 29 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 11

De zevende paragraaf van dit artikel vervangen als volgt :

« § 7. Artikel 23, § 2.3, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« 3. Indien een onderneming of ondernemingsvereniging de gevraagde inlichtingen niet binnen de door de verslaggevers gestelde termijn verstrekt, ofwel ze onvolledig, onjuist of verdraaid verstrekt, kunnen de verslaggevers de inlichtingen eisen.

De verslaggevers duiden de rechtsgrond en het doel van deze eis aan en schrijven een passende termijn voor binnen welke de inlichtingen moeten worden verstrekt. Zij schorsen bovendien de termijnen, bedoeld in artikel 33, §§ 2 en 3, tot de dag waarop de inlichtingen worden verstrekt of ten laatste tot de dag waarop de voorgeschreven termijn verstrijkt. »

Verantwoording

Momenteel behoort de eis tot inlichtingen tot een andere bevoegdheidssfeer dan alle andere onderzoeksmaatregelen (het normale inwinnen van inlichtingen, huiszoeking...). Met dit amendement word gepoogd om ook de bevoegdheid inzake het eisen van inlichtingen, het verplichten dus van de onderneming om mee te werken (onder dreiging van het betalen van een dwangsom of geldboete), over te hevelen naar de verslaggevers.

Nr. 30 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 12

In het voorgestelde artikel 24, § 2, het derde lid aanvullen als volgt :

« De weigering van de voorzitter van de Raad om stukken uit het dossier te verwijderen maakt het voorwerp uit van een met redenen omklede beslissing, waarin de voorzitter van de Raad uiteenzet waarom hij meent dat de stukken noodzakelijk zijn voor de beslissing, waarom de mededeling ervan een nadeel met zich meebrengt dat kleiner is dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging en waarom hij meent de vertrouwelijke aard van de stukken niet te moeten erkennen.

Deze met redenen omklede beslissing wordt door de secretaris van de Raad ter kennis gebracht aan de belanghebbende ondernemingen. »

Verantwoording

Het spreekt vanzelf dat er een meningsverschil kan zijn tussen de Raad en de betrokken ondernemingen over de aard en vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens en stukken. De betrokken onderneming moet dan ook op de hoogte worden gesteld waarom de voorzitter van de Raad bepaalde ­ in de visie van de onderneming vertrouwelijke gegevens ­ toch zou mededelen. Op deze wijze worden de beroepsmogelijkheden van de onderneming tegen deze beslissing gevrijwaard.

Nr. 31 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 12

De derde paragraaf van het voorgestelde artikel 24, vervangen als volgt :

« § 3. Vóór het afronden van het onderzoek brengt de verslaggever de belanghebbende ondernemingen in kennis van de punten van bezwaar. De belanghebbende ondernemingen moeten de mogelijkheid krijgen om hierover gehoord te worden. Vervolgens sluit de verslaggever zijn onderzoek af en legt hij zijn verslag voor aan de Raad. Dit verslag omvat het onderzoeksverslag, de punten van bezwaar samen met de door de belanghebbende ondernemingen gemaakte opmerkingen en een voorstel tot beslissing. »

Verantwoording

Zoals de Raad voor de Mededinging terecht opmerkt moeten de punten van bezwaar logischerwijs voorafgaand aan de opstelling van het verslag ter kennis worden gebracht van de belanghebbende ondernemingen.

Nr. 32 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 12

In het voorgestelde artikel 24, § 4, tussen de woorden « bijkomend onderzoek. » en de woorden « Hij vervolledigt zijn verslag » de woorden « Dit bijkomend onderzoek dient te worden afgerond binnen een termijn van twee weken. » tussenvoegen.

Verantwoording

Daar het hier gaat om een bijkomend onderzoek dat vrij vlug moet kunnen worden afgerond, wordt voorgesteld een termijn in te voeren waarbinnen dit dient te gebeuren.

Nr. 33 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 16

De laatste zin van de eerste paragraaf, van het voorgestelde artikel 27, § 1, eerste lid, vervangen als volgt :

« De partijen dienen hun schriftelijke opmerkingen in bij de verslaggever. »

Verantwoording

Voor alle duidelijkheid lijkt het nodig te preciseren bij wie de partijen hun opmerkingen moeten indienen. De verslaggever ligt daarbij het meest voor de hand.

Nr. 34 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 16

In het voorgestelde artikel 27, § 2, zesde lid, tussen de woorden « een bijkomend onderzoek. » en de woorden « het verslag wordt » de woorden « Dit onderzoek moet binnen een termijn van twee weken worden afgerond. » toevoegen.

Verantwoording

Het lijkt ons nodig een termijn te bepalen waarbinnen dit bijkomend onderzoek moet worden afgerond.

Nr. 35 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 19

In het voorgestelde artikel 32ter , § 2, na het derde lid een lid toevoegen, luidend als volgt :

« De weigering van de voorzitter van de Raad om stukken uit het dossier te verwijderen maakt het voorwerp uit van een met redenen omklede beslissing, waarin de voorzitter van de Raad uiteenzet waarom hij meent dat de stukken noodzakelijk zijn voor de beslissing, waarom de mededeling ervan een nadeel met zich meebrengt dat kleiner is dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging en waarom hij meent de vertrouwelijke aard van de stukken niet te moeten erkennen.

Deze met redenen omklede beslissing wordt door de secretaris van de Raad ter kennis gebracht aan de belanghebbende ondernemingen. »

Verantwoording

Het spreekt vanzelf dat er een meningsverschil kan zijn tussen de Raad en de betrokken ondernemingen over de aard en vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens en stukken. De betrokken onderneming moet dan ook op de hoogte worden gesteld waarom de voorzitter van de Raad bepaalde ­ in de visie van de onderneming vertrouwelijke gegevens ­ toch zou mededelen. Op deze wijze worden de beroepsmogelijkheden van de onderneming tegen deze beslissing gevrijwaard.

Nr. 36 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 22

In het voorgestelde artikel 34, de eerste en tweede paragraaf schrappen.

Verantwoording

Omwille van het feit dat het begrip « algemeen belang » in het totaal niet is omschreven en dus aanleiding geeft tot de grootste onduidelijkheid, dient de door deze paragrafen voorziene mogelijkheden voor de minister te worden geschrapt.

Nr. 37 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 24

Dit artikel aanvullen met een tweede lid, luidend als volgt :

« In artikel 40 de woorden « en de in artikel 23, § 2, bedoelde beslissing » schrappen. »

Verantwoording

Dit amendement moet worden samengelezen met het amendement op artikel 11 (amendement nr. 29), dat tot doel heeft alle onderzoeksdaden opgesomd in artikel 23 te laten stellen door de verslaggevers. Voor de onderzoeken bedoeld in artikel 23 stelt artikel 37 van de wet een geldboete in voor het verhinderen of beletten van de onderzoeksdaden. Bijkomend kan via artikel 40 de voorzitter van de Raad een dwangsom opleggen om de in de tweede paragraaf bedoelde beslissing (eis tot inlichtingen) te doen naleven.

Omdat het subamendement op artikel 11 voorziet dat voortaan niet de voorzitter van de Raad, maar de verslaggever zelf de inlichtingen eist, is het onlogisch om de voorzitter de bevoegdheid te geven een dwangsom op te leggen.

Vandaar dat wordt voorgesteld om voor het ganse artikel 23 enkel nog maar geldboetes te behouden. Dit heeft overigens als voordeel dat een grote mate van eenvormigheid wordt bekomen. Bovendien zal het steeds hetzelfde orgaan zijn dat sancties oplegt, namelijk de Raad voor de Mededinging in zijn geheel.

Nr. 38 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 27

A) In het voorgestelde artikel 43, § 1, tweede lid, de woorden « 23, § 2.3, » schrappen.

B) In het voorgestelde artikel 43, § 1, tweede lid, de woorden « 24, § 2, vierde lid, 32ter, § 2, vierde lid, » invoegen voor de woorden « 35 en 40 ».

Verantwoording

A) Dit deel van het amendement moet worden samengelezen met het amendement nr. 37 en het amendement nr. 29 op artikel 11.

B) Dit deel van het amendement voorziet dat ook beroep kan worden ingesteld tegen de weigering tot verwijderen van vertrouwelijke stukken uit het dossier en moet worden samengelezen met de amendementen nrs. 30 en 35 op artikelen 12 en 19.

Nr. 39 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 28

A) In het voorgestelde artikel 43bis , § 1, vierde lid, de woorden « 23, § 2.3 » schrappen.

B) In het voorgestelde artikel 43bis , § 1, vierde lid, de woorden « 24, § 2, vierde lid, 32ter, § 2, vierde lid, » toevoegen voor de woorden « 35 en 40 ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 38.

Luc COENE.

Nr. 40 VAN DE HEER VAN GOETHEM

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 1bis (nieuw)

Een artikel 1bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Artikel 5 van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 5. ­ Met betrekking tot de in artikel 2, § 1 bedoelde praktijken is geen aanmelding als bedoeld in artikel 7 vereist :

­ wanneer de totale omzet van de betrokken ondernemingen gedurende een boekjaar niet meer dan 500 miljoen bedraagt, en,

­ wanneer de ondernemingen die aan de in artikel 2, § 1 bedoelde praktijken deelnemen samen over een deel op de Belgische betrokken markt beschikken dat niet groter is dan 10 %. »

Verantwoording

Dit amendement stelt een aantal wijzigingen voor inzake de « minimis-regel » bij restrictieve mededingingspraktijken.

Vooreerst wordt verduidelijkt dat de regeling voor « bagatelkartels » enkel betrekking heeft op het kartelverbod (artikel 2, § 1) en geen drempel voorziet voor de toepassing van het verbod op misbruik van economische machtspositie (artikel 3). In de rechtsleer werd destijds al opgemerkt dat deze verwarring vermoedelijk te wijten is aan onachtzaamheid bij de aanpassing van de teksten van het ontwerp aan de opmerkingen van de Raad van State (Steenlant, J., « De nieuwe wet tot bescherming van de economische mededinging », TPR, 1992, blz. 360-361; Swennen, H., « Een paar opmerkingen in verband met de Belgische wet tot bescherming van de economische mededinging », SEW, 1993, blz. 511).

Verder wordt verduidelijkt dat artikel 5 geen omkering van bewijslast inhoudt. Aangezien inbreuken op het kartelverbod steeds moeten worden bewezen lijkt de enige zinvolle draagwijdte van deze drempel in een vrijstelling van de aanmeldingsplicht te liggen.

In tegenstelling tot de huidige wet wordt niet meer verwezen naar de KMO-drempel uit de wet met betrekking tot de boekhouding en jaarrekening van ondernemingen, waaraan door de ondernemingen die er partij bij zijn individueel moet worden voldaan. De werkwijze waarbij bepalingen niet worden toegepast voor ondernemingen die individueel worden beschouwd, is immers moeilijk verenigbaar met de doelstelling van de bepalingen om akkoorden toe te laten die geen merkbare invloed op de mededinging vormen (de Mûelenaere, R., « Le projet de loi sur la concurrence économique » DAOR, 1986, nr. 1, blz. 77). Daarom wordt voorgesteld om rekening te houden met de globale omzet van alle betrokken ondernemingen, naar analogie met de Europese regeling voor bagatelkartels.

Inzake de toepassing van de regeling dient ook rekening te worden gehouden met het marktaandeel van de betrokken ondernemingen. De omvang van een onderneming is immers niet de enige indicatie voor haar mogelijkheid tot beïnvloeding van de markt (Waelbroeck, M. en Brouckaert, J., « La loi sur la protection de la concurrence économique », JT , 1992, blz. 287, nr. 31). In de Europese regelgeving wordt rekening gehouden met een marktaandeel van 5 %. Voor de Belgische regeling lijkt het wenselijk rekening te houden met een hogere drempel : voorgesteld wordt om 10 % te weerhouden.

Nr. 41 VAN DE HEER VAN GOETHEM

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 5

In het voorgestelde artikel 14, § 2, vierde lid, 1º, de woorden « van de krachtens deze wet ingediende zaken » schrappen.

Verantwoording

Het betreft een technische correctie. Uit artikel 23 volgt immers dat het onderzoek niet enkel naar aanleiding van « ingediende zaken » geschiedt, maar ook ambtshalve kan worden aangevat.

Nr. 42 VAN DE HEER VAN GOETHEM

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 23

De tweede paragraaf van dit artikel vervangen als volgt :

« § 2. In artikel 35, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « Binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van het verslag, oordeelt de rechter » vervangen door de woorden « De rechter oordeelt ».

Verantwoording

Dit betreft een louter taalkundige verbetering : het weglaten van de eerste zinsnede van § 2 brengt met zich dat de aanhef moet worden geherformuleerd.

Nr. 43 VAN DE HEER VAN GOETHEM

(Subamendement op het amendement nr. 1)

Art. 26

Punt 1º van dit artikel vervangen als volgt :

« Paragraaf 1 wordt vervangen door de volgende bepaling :

« § 1. Wanneer de oplossing van een geschil afhangt van het geoorloofd karakter van een mededingingspraktijk als bedoeld bij deze wet, kan de rechter, waarbij de zaak aanhanging werd gemaakt, de uitspraak uitstellen en het Hof van Beroep te Brussel raadplegen. Tegen de beslissing van de rechter om een prejudiciële vraag te stellen of dergelijke vraag niet te stellen kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend.

De griffier van het Hof van Beroep te Brussel stelt de partijen onverwijld in kennis van de prejudiciële vraag en nodigt hen uit om binnen een maand schriftelijk hun opmerkingen over te maken.

Het Hof neemt een met redenen omklede beslissing. Deze beslissing is niet vatbaar voor beroep.

Het Hof van Beroep licht het korps van verslaggevers in over elke prejudiciële vraag die aan het Hof wordt voorgelegd.

Het Hof van Beroep kan het korps van verslaggevers verzoeken een onderzoek in te stellen. Dit onderzoek gebeurt volgens de procedure bepaald in dit hoofdstuk.

In afwijking van artikel 24 legt de verslaggever na het onderzoek zijn verslag voor aan het Hof van Beroep te Brussel. Dit verslag bevat een voorstel van antwoord op de prejudiciële vraag.

In alle gevallen kunnen de Raad voor de Mededinging en de minister elk hun schriftelijke opmerkingen indienen bij het Hof van Beroep. Zij kunnen het dossier ter plaatse raadplegen.

Het rechtscollege dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, evenals elk ander rechtscollege dat in dezelfde zaak uitspraak doet, is gehouden tot naleving van de beslissing die het Hof van Beroep te Brussel heeft genomen inzake het rechtspunt dat het voorwerp uitmaakte van de prejudiciële vraag. »

Verantwoording

Dit amendement brengt een aantal wijzigingen aan in de regeling betreffende de prejudiciële vragen, gesteld aan het Hof van Beroep te Brussel. Rekening houdend met voorstellen van de regering is het verkieslijk om, voor de overzichtelijkheid, § 1, geheel te herformuleren.

Lid 1 : het huidige eerste lid wordt hernomen, maar er wordt een bepaling aan toegevoegd. Bij de totstandkoming van de wet op de economische mededinging is gewezen op het facultatief karakter van de prejudiciële vraag in hoofde van de rechter (Wetsontwerp tot bescherming van de economische mededinging, Stuk Kamer, nr. 1281/1, 1989-1990, blz. 33). De rechter oordeelt dus of de raadpleging van het Hof van Beroep te Brussel noodzakelijk is om te oordelen in een geschil dat bij hem aanhangig is gemaakt. Het is dan ook wenselijk dat de beslissing om al dan niet een prejudiciële vraag te stellen niet het voorwerp zou uitmaken van betwistingen of procedureslagen. Daarom wordt voorgesteld dat tegen die beslissing geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend.

Lid 2 : er dient ook meer duidelijkheid te worden gebracht inzake het verloop van de procedure. Wanneer een rechter een prejudiciële vraag aan het Hof van Beroep te Brussel stelt, zal de griffier van het Hof de partijen hiervan in kennis stellen. Hierbij zal hij hen tevens uitnodigen om hun opmerkingen binnen een maand schriftelijk over te maken. Er wordt dus geen contradictoir debat gevoerd.

Lid 3 : hierneemt ongewijzigd het huidige tweede lid.

Leden 4 tot en met 7 : hernemen de nieuwe bepalingen die door het amendement van de regering worden voorgesteld. De laatste zin van het zevende lid is geherformuleerd om tot een betere tekst te komen.

Lid 8 : de huidige wet vermeldt enkel dat het rechtscollege dat de prejudiciële vraag stelt, gehouden is tot de naleving van de beslissing van het Hof van Beroep te Brussel inzake het rechtspunt van die prejudiciële vraag. Om de omzeiling van die bepaling te vermijden, is het nochtans aangewezen dat ook de andere rechtscolleges die in dezelfde zaak uitspraak doen zouden gebonden zijn door deze uitspraak. Dit sluit aan bij het uitgangspunt van de wetgever om het Hof van Beroep te Brussel als hoogste rechtsmacht in mededingingszaken te beschouwen. Een gelijkaardige bepaling geldt overigens met betrekking tot prejudiciële vragen gericht tot het Arbitragehof (artikel 28 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof).

Nr. 44 VAN DE HEER VAN GOETHEM

(Subamendement op het amendement nr. 1)

Art. 27

In de Nederlandse tekst van het voorgestelde artikel 43, § 3, zevende lid, de laatste zin vervangen als volgt :

« Zij kunnen het dossier ter plaatse raadplegen. »

Verantwoording

Dit betreft een betere formulering van de tekst.

Geert VAN GOETHEM.

Nr. 45 VAN DE HEER HATRY

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 3

Dit artikel aanvullen met de volgende volzin : « Bovendien moeten de betrokken ondernemingen samen meer dan 25 % van de betrokken markt controleren. »

Verantwoording

Alleen door het criterium van het marktaandeel te hanteren, kan men ervoor zorgen dat slechts die concentraties worden onderzocht die echt een gevaar kunnen vormen voor de mededinging op de Belgische markt.

Nr. 46 VAN DE HEER HATRY

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 4

Paragraaf 2 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 49 op artikel 21.

Nr. 47 VAN DE HEER HATRY

(Subamendement op amendement nr. 27)

Art. 5

In het 2º van de voorgestelde § 2 tussen de woorden « licentiaat in de rechten » en de woorden « of van licentiaat in de economie » het woord « van handelsingenieur » invoegen.

Verantwoording

Dit amendement heeft tot doel ook houders van een diploma handelsingenieur toe te staan als verslaggever op te treden.

Nr. 48 VAN DE HEER HATRY

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 14

In de eerste volzin van het voorgestelde artikel 26 de woorden « ambtshalve of » doen vervallen en tussen de woorden « indien er » en het woord « aanwijzingen » het woord « ernstige » invoegen.

Verantwoording

De Dienst voor de mededinging mag niet de bevoegdheid krijgen op eigen initiatief algemene of sectoriële onderzoeken in te stellen. Dat is immers een belangrijke onderzoeksmaatregel die alleen op verzoek van de minister of van de voorzitter van de Raad voor de mededinging kan worden genomen.

Nr. 49 VAN DE HEER HATRY

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 21

A) In het voorgestelde artikel 33, § 2, 1, a) , de laatste volzin (« Wanneer de Raad voor de mededinging vaststelt... ») doen vervallen.

B) In de eerste volzin van § 2, 2, van het voorgestelde artikel 33 de woorden « twee maanden » vervangen door de woorden « een maand » .

C) In § 2, 3, van het voorgestelde artikel 33 de woorden « twee maanden » vervangen door de woorden « een maand » .

Verantwoording

De laatste volzin van het nieuwe artikel 33, § 2, 1, a) moet worden geschrapt vanwege de invoering van het criterium marktaandeel als aanmeldingsvoorwaarde.

De ondernemingen moeten snel uitsluitsel krijgen over de voorgenomen concentratie. Een van de doelstellingen van het regeringsamendement is overigens het aantal aanmeldingen van concentraties te verminderen, zodat de termijn van een maand voor het onderzoek in de eerste fase kan volstaan.

Nr. 50 VAN DE HEER HATRY

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 33

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het is onbillijk de partijen te laten opdraaien voor de procedurekosten, zelfs als zij de wet hebben overtreden. De mogelijkheid hen een boete op te leggen, volstaat als sanctie.

Deze bepaling, die het mogelijk maakt de ondernemingen te laten betalen voor de inschrijving en de behandeling van een verzoek om negatieve verklaring of om individuele ontheffing, moet worden geschrapt. Ze strookt immers niet met de doelstelling van deze wet, namelijk aanmeldingen te bevorderen. Willen de partijen een verzoek om negatieve verklaring of om individuele ontheffing kunnen indienen, dan zijn zij bovendien gedwongen een aanmelding te doen om een sanctie te vermijden.

Paul HATRY.