1-954/2 | 1-954/2 |
26 MEI 1998
Dit verdrag regelt een exclusief federale materie.
Op 10 oktober 1980 werd te Genève op de VN-Ontwapeningsconferentie de overeenkomst gesloten in verband met « het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben ». Deze Conventie is beter bekend onder de benaming « Conventie onmenselijke wapens ».
Bij deze Conventie werden later een aantal protocollen genegocieerd, zoals het Protocol IV betreffende blindmakende laserwapens, ondertekend te New York op 13 oktober 1995. Dit Protocol houdt het verbod in op het gebruik en de transfer van blindmakende laserwapens.
Het protocol is onvolmaakt. De onderhandelingen verliepen immers moeizaam en stuiten op grote terughoudendheid van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Rusland en China.
Noch de opname van een verbod op de productie, noch de expliciete uitbreiding van het protocol tot interne conflicten bleek haalbaar.
België is dan ook van plan een interpretatieve verklaring af te leggen waarin gesteld wordt dat ons land de bepalingen van Protocol IV zal eerbiedigen in alle omstandigheden, dat wil zeggen zowel in gewapende conflicten als in vredestijd.
Ondanks voormelde tekortkomingen kan Proctocol IV moeilijk anders gezien worden dan als een eerste stap in de richting van een totaal verbod op blindmakende laserwapens. Het verbod op het gebruik van deze wapens zal naar alle waarschijnlijkheid de productie ontmoedigen, althans de massaproductie tegengaan.
Het eindrapport van de Conferentie waarop Protocol IV aanvaard werd vermeldt uitdrukkelijk (onder meer op vraag van België) dat bepaalde kwesties (onder andere het aspect productie) in een volgende toetsingsconferentie opnieuw aan bod kunnen komen ten einde het protocol restrictiever te maken; België zal zich hiertoe inspannen.
Momenteel hebben reeds twintig landen het verdrag geratificeerd, waaronder zeven EU-landen (Finland, Zweden, Spanje, Duitsland, Denemarken, Ierland en Griekenland).
Het verdrag zal in werking treden zes maanden nadat twintig Staten genotificeerd zullen hebben dat ze door het protocol gebonden zijn. In concreto moet het protocol eind juli 1998 in werking treden.
Een lid verheugt zich over de positieve, dynamische rol van België bij de onderhandelingsronde voor de totstandkoming van het voorliggend aanvullend protocol bij het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben. Ons land heeft getracht een toepassingsveld van het verdrag te vergroten. Helaas valt de productie niet onder het verdrag.
Hoe gebeurt de controle ? Men stelt immers vast dat in het Protocol IV geen verificatiemechanismen werden ingebouwd.
Het lid verklaart zich tevreden met de interpretatieve verklaring afgelegd door de zeven Lid-Staten van de Unie die het aanvullend protocol ondertekend hebben. Welke is de waarde van de interpretatieve verklaring ?
De minister antwoordt dat de interpretatieve verklaring voor België een exclusieve waarde heeft en onderschreven werd door de minister van Landsverdediging in zijn schrijven van 4 februari 1998 : « Daarom steun ik uw voorstel om de memorie van toelichting aan te vullen met een korte argumentatie ten voordele van de interpretatieve verklaring. »
Dit houdt in dat het engagement van België in verband met het verbod van bepaalde conventionele wapens waarvan geweten is dat ze een buitensporig leed kunnen veroorzaken, verder gaat dat wat de internationale gemeenschap nu als norm bepaalt. België wenst in deze materie als voorbeeld en als pilootland op treden. De interpretatieve verklaring geldt hier niet alleen als moreel maar ook als feitelijk engagement, waarmee het Parlement instemt samen met het Protocol IV.
Bepaalde landen leggen weinig bereidwilligheid aan de dag om aan de internationale wapenbeheersing te sleutelen. Het dossier van de handwapens waarin België eveneens een voortrekkersrol wenst uit te oefenen is nog delicater dan het voorliggend dossier van het verbod van blindmakende laserwapens.
Het lid verwijst naar de drie sessies van de opvolgingsconferentie. Het Protocol IV is het resultaat van de eerste sessie. Welk is het resultaat van de twee andere sessies ? Werd het Verdrag van Genève van 10 oktober 1980 uitgebreid tot andere conventionele wapens ?
De minister antwoordt dat het verdrag nog niet uitgebreid werd tot andere conventionele wapens.
De minister heeft een overzicht van de vier protocollen bij het Verdrag van Genève :
Protocol inzake niet-waarneembare deeltjes (Protocol I);
Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen (Protocol II);
Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van brandwapens (Protocol III);
Protocol betreffende blindmakende laserwapens (Protocol IV).
Het lid vraagt zich af of de laserwapens nog wel conventionele wapens zijn. Protocol IV is enkel van toepassing op die laserwapens die blindheid veroorzaken. Lasersystemen worden ook binnen een andere productiecontext aangewend. Waar ligt de scheidingslijn ?
De minister acht het door het lid aangestipte probleem als fundamenteel. Lasersystemen kunnen voor heel verschillende doeleinden, zelfs voor zeer gevaarlijke doeleinden worden aangewend. Het voorliggend protocol kadert in de stapsgewijze strijd voor het invoeren van het verbod van een maximum aantal gevaarlijke wapens.
Het behoort tot de morele verantwoordelijkheid van België in deze materie een voortrekkersrol te spelen, te meer daar de regering hierbij door het parlement gesteund wordt.
Het lid wenst te weten wat er zal gebeuren met de laserwapens die België in zijn bezit heeft of produceert.
Uit de steun die de minister van Landsverdediging aan de interpretatieve verklaring verleent, kan volgens de minister besloten worden dat er zich bij Landsverdediging geen probleem in verband met laserwapens meer stelt. De vraag over de stocks over laserwapens bij het leger dient aan de minister van Landsverdediging te worden gesteld.
Op de vraag van een ander lid, antwoordt de minister dat de grote mogendheden geweigerd hebben enig mechanisme van controle in het Protocol op te nemen.
De Raad van ministers Algemene Zaken van de Europese Unie heeft op 25 mei 1998 op dat vlak vooruitgang geboekt. Het akkoord van 25 mei 1998 houdt een systeem van wederzijdse controle in. Het is de bedoeling te vermijden dat er misbruik zou gemaakt worden van de beslissing van niet-levering van een EU-lidstaat van wapens aan landen die in flagrante schending zijn met de rechten van de mensen, met het democratiseringsproces, enz. door een andere lidstaat, die dan vlug de kans tot levering zou inpikken.
In antwoord op een lid wijst de minister op een materiële vergissing in de memorie van toelichting. Het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidene werking te hebben, en Protocollen I, II en III, gedaan te Genève op 10 oktober 1980 werd in België bij wet van 6 december 1994 (Belgisch Staatsblad van 26 februari 1998) goedgekeurd.
De twee artikelen alsmede het wetsontwerp in zijn geheel zijn eenparig door de acht aanwezige leden aangenomen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van het verslag.
De rapporteur,
Patrick HOSTEKINT. |
De voorzitter,
Valère VAUTMANS. |